35 242 Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017

D NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 1 april 2021

Hierbij bied ik de nadere memorie van antwoord inzake het bovenvermelde wetsvoorstel aan. Ik vraag bij deze graag uw aandacht voor een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel, waarbij het mogelijk wordt gemaakt om over te gaan tot de benoeming van plaatsvervangend leden bij de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB). Deze mogelijkheid bestaat thans niet en maakt het ongestoord functioneren van de TIB kwetsbaar. Ik zou het op prijs stellen indien de mogelijkheid tot benoeming van dergelijke leden op korte termijn mogelijk wordt gemaakt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

1. Inleiding

De leden van de fracties van GroenLinks, D66, de PvdA, de PVV en de PvdD geven aan nog een aantal nieuwe en aanvullende vragen te hebben. Op deze vragen ga ik graag, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie en Veiligheid, in. Ik houd daarbij de volgorde van het nader voorlopig verslag aan. Waar dat dienstig wordt geacht zijn vragen samengenomen en antwoorden gebundeld.

2. Adviezen en internetconsultatie

De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat een internetconsultatie onvergelijkbaar is met een actief opinieonderzoek onder een breed publiek en vragen de regering of zij bereid is alsnog een opinieonderzoek te doen met de vraag of met deze maatregelen daadwerkelijk aan de uitslag van het referendum tegemoet is gekomen.

Ik zie geen reden om alsnog een opinieonderzoek te doen om de navolgende redenen. De overheid hecht belang aan de betrokkenheid van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van wet- en regelgeving. Deze betrokkenheid vergroot niet alleen het draagvlak, het kan ook een belangrijke bijdrage leveren aan de bruikbaarheid en de uitvoerbaarheid van wet- en regelgeving. Met de procedure voor internetconsultatie heeft de overheid gekozen voor een uniform en herkenbaar proces van openbaarmaking en consultatie. Het biedt een ieder de mogelijkheid te reageren op voorgenomen regelgeving en de mogelijke gevolgen daarvan. Daartoe worden zowel het wetsvoorstel als de memorie van toelichting openbaar gemaakt zodat de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel in onderlinge samenhang en met een uitgebreide toelichting kunnen worden bezien. Internetconsultatie biedt ten opzichte van een opinieonderzoek dus meer mensen de mogelijkheid om te reageren en dat kunnen zij bovendien doen op het gehele ontwerpwetsvoorstel en de bijbehorende toelichting. In de memorie van toelichting wordt vervolgens ingegaan op de onderwerpen die bij de internetconsultatie aan de orde zijn gekomen. Dit kan leiden tot aanpassing van het wetsvoorstel, zoals ook bij het onderhavige wetsvoorstel is gebeurd. Internetconsultatie biedt, anders dan een opinieonderzoek, dus de mogelijkheid de inhoud van een wetsvoorstel daadwerkelijk te beïnvloeden. Het eindoordeel of in voldoende mate tegemoet is gekomen aan de bezwaren vanuit de samenleving die in het kader van de internetconsultatie of anderszins naar voren zijn gebracht, kan in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel aan de orde worden gesteld.

3. Inhoud van het wetsvoorstel

Omdat de inhoudelijke wegingsnotities zijn aangemerkt als staatsgeheim vragen de leden van de fractie van GroenLinks of de template van de deze hybride wegingsnotities kan worden gedeeld met de Kamer, zodat inzichtelijk wordt waarop wordt gewogen zonder de landenspecifieke weging in te zien. Ook vragen zij hoe deze wegingsnotities worden gecontroleerd en geëvalueerd en of de regering hierin een rol ziet voor de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD).

Het gederubriceerde template van de wegingsnotities1 is als bijlage bij deze nadere memorie van antwoord bijgevoegd en is daarnaast te raadplegen via www.AIVD.nl. De criteria aan de hand waarvan wordt beoordeeld of en in welke mate kan worden samengewerkt met een inlichtingen- of veiligheidsdienst van een ander land zijn opgenomen in artikel 88, derde lid, van de wet. De wegingscriteria zijn in ieder geval (a) de democratische inbedding van de betreffende dienst, (b) of zij de mensenrechten eerbiedigt, (c) als professioneel en betrouwbaar kan worden aangemerkt, (d) over welke wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden zij beschikt en (e) het door de betreffende dienst geboden niveau van gegevensbescherming. Door de weging aan de hand van deze criteria worden de risico’s van een eventuele samenwerkingsrelatie met de betreffende dienst inzichtelijk. Daarnaast wordt ook meegewogen of de samenwerking een toegevoegde waarde heeft voor de diensten of wenselijk is in verband met internationale verplichtingen. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan deze criteria wordt hierna verder toegelicht.

De wegingsnotities zijn geen statische documenten aangezien omstandigheden aanleiding kunnen geven de aard en intensiteit van de samenwerkingsrelatie opnieuw te wegen. Artikel 88, vijfde lid, draagt deze plicht ook op aan het hoofd van de dienst. Van dergelijke omstandigheden kan sprake zijn in het geval wanneer politieke onrust ontstaat in een land. Daarnaast worden de wegingsnotities in ieder geval iedere twee jaar herzien. De Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) houdt toezicht op internationale samenwerking door de diensten en kan daarin ook de wegingsnotities betrekken. In 2018 heeft de CTIVD specifiek onderzoek gedaan naar de wegingsnotities van de AIVD en de MIVD voor de internationale samenwerking met de Counter Terrorism Group- en sigint-partners.2 De rapporten van de CTIVD worden met de Tweede Kamer gedeeld, dat kan zowel in het openbaar als – voor zover het gaat om vertrouwelijke informatie – via de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) van de Tweede Kamer.

Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks op basis waarvan de regering beoordeelt of is voldaan aan de in de wet opgenomen wegingscriteria en of bij punt a bijvoorbeeld de «democracy index» wordt meegewogen.

Bij het opstellen van de wegingsnotities maken de diensten gebruik van verschillende gesloten en openbare bronnen, waaronder intern beschikbare informatie, landeninformatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en rapporten van NGO’s. Dit gebeurt op gestandaardiseerde wijze met een uitgebreide lijst van relevante openbare bronnen. Ook de betrouwbaarheid van internetbronnen wordt hierin meegenomen. De «democracy index» betreft geen standaard bron, maar wordt wel in een aantal wegingsnotities gebruikt. Of een dienst in voldoende mate democratisch is ingebed hangt af van een aantal factoren. Zo wordt onder meer gekeken naar het algehele politieke bestel van het land in kwestie en de positie die de betreffende dienst daarin inneemt, de wettelijke bevoegdheden van de dienst, de democratische controle en het (onafhankelijke) toezicht op de dienst en mate waarin een land scheiding der machten inclusief onafhankelijke rechtspraak kent. Met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten wordt bezien of het desbetreffende land mensenrechtenverdragen heeft geratificeerd en of deze mensenrechtenverdragen in de praktijk worden nageleefd. De mate waarin een buitenlandse dienst als professioneel en als betrouwbaar kan worden beschouwd is grotendeels afhankelijk van de ervaringen van de AIVD en MIVD die zijn opgedaan in de samenwerkingsrelatie met de betrokken dienst. Voor de wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden van een dienst wordt onder andere gekeken naar de wettelijke kaders en de eventuele opsporingsbevoegdheden die de betreffende dienst heeft. Het door de dienst geboden niveau van gegevensbescherming wordt beoordeeld aan de hand van waarborgen op het gebied van onder andere doelbinding, dataminimalisatie, bewaartermijnen en toezicht op gegevensbescherming.

Door de weging aan de hand van deze factoren worden de risico’s van een eventuele samenwerkingsrelatie met de betreffende dienst inzichtelijk. De weging is afhankelijk van de mate waarin informatie beschikbaar is over een bepaald criterium en de factoren aan de hand waarvan dat criterium wordt ingevuld; onvoldoende duidelijkheid of beschikbaarheid van informatie is een sterke contra-indicatie voor de beoordeling van het betreffende criterium en zal uit voorzorg leiden tot de vaststelling dat sprake is van een verhoogd risico in de weging van dat criterium.

Naast het vaststellen van de eventuele risico’s betrekken de AIVD en MIVD in de weging wat de belangen zijn bij de totstandkoming van een samenwerkingsrelatie met de betreffende dienst. Dat gebeurt aan de hand van een tweetal criteria, te weten de mate waarin samenwerking bevorderlijk is voor een adequate taakuitvoering en de wenselijkheid van samenwerking in het licht van internationale verplichtingen.

De weging beoogt hiermee antwoord te geven op de vraag of de vorm van samenwerking die de AIVD en MIVD voor ogen hebben met deze dienst mogelijk is, of hier risico’s aan verbonden zijn, en, zo ja, welke, en hoe zwaar deze risico’s wegen en of deze kunnen worden gemitigeerd. Daarmee is het opstellen van een wegingsnotitie maatwerk en biedt het een praktisch kader voor de operationele praktijk.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts welke dringende en gewichtige redenen er kunnen zijn om geëvalueerde gegevens te delen met diensten waarmee geen samenwerkingsovereenkomst bestaat.

Artikel 64 van de Wiv 2017 is, gelet op het gesloten verstrekkingstelsel van de Wiv 2017, noodzakelijk om in uitzonderingssituaties gegevens te kunnen verstrekken aan een dienst waarmee geen samenwerkingsrelatie bestaat. Met het begrippenpaar «dringende en gewichtige reden» wordt gedoeld op situaties die geen uitstel dulden en waarbij het niet-verstrekken van de gegevens kan leiden tot een acuut of ernstig gevaar voor de (nationale) veiligheidssituatie in het desbetreffende land. Een voorbeeld dat eerder is gegeven is het geval waarin de diensten beschikken over gegevens die wijzen op een ophanden zijnde aanslag in het desbetreffende land. De situaties waarin dit aan de orde kan zijn, zijn niet limitatief benoemd en kunnen ook andere gevallen betreffen dan situaties waarin mensenlevens direct in gevaar zijn. Het kan bijvoorbeeld ook het geval zijn bij een cyberdreiging die de vitale infrastructuur in een ander land kan ontwrichten. Artikel 64 Wiv 2017 biedt de diensten daarom een met waarborgen omkleed «noodventiel» in dergelijke uitzonderingssituaties.

Deze leden vragen ook of het mogelijk is om geëvalueerde gegevens te verstrekken aan landen die niet als democratie worden aangemerkt op basis van de democracy index <8,01.

Dit is in bepaalde omstandigheden mogelijk. Ook de CTIVD heeft zich uitgesproken tegen het op voorhand uitsluiten van diensten uit landen waar nauwelijks tot geen democratische traditie bestaat.3 Of en in welke mate verstrekking van geëvalueerde gegevens aan dergelijke diensten mogelijk is, volgt uit de wegingsnotitie. Uit de wegingsnotitie kan ook blijken dat samenwerking slechts mogelijk is onder bepaalde voorwaarden die zijn gesteld om risico’s in de samenwerking te mitigeren. Daarbij betreft het in de praktijk steeds een afweging tussen eventuele risico’s in het concrete geval, de mate waarop deze gemitigeerd kunnen worden en de nationale veiligheidsbelangen die met de samenwerking gediend zijn. De constatering van risico’s – zoals een beperkte democratische traditie – betekent dus niet bij voorbaat dat samenwerking is uitgesloten, maar houdt in de praktijk in dat de samenwerking met betreffende buitenlandse dienst gepaard moet gaan met aanvullende waarborgen.

Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie of er een verschil in samenwerking bestaat op het gebied van aard en intensiteit tussen landen die als volwaardige democratie worden bestempeld en landen die hier niet toe behoren en of de regering de aard en intensiteit van samenwerking nader kan duiden.

Bij volwaardige democratieën kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat er minder risico’s in de samenwerking bestaan, waardoor de aard en intensiteit van de samenwerking groter kan en mag zijn. Dit neemt echter niet weg dat bepaalde werkwijzen of bevoegdheden van diensten van een land met een sterke democratische traditie risico’s met zich mee kunnen brengen in de concrete samenwerking. In de wegingsnotities worden juist al deze aspecten van de samenwerking betrokken waarbij ook samenwerking met diensten uit een land met een sterke democratische traditie maatwerk blijft.

De AIVD maakt een onderscheid in protocollaire, analytische en operationele samenwerking. Het gaat hier onderscheidenlijk om het onderhouden van contacten (protocollair), het uitwisselen van gegevens waarbij zicht wordt gegeven op het actuele kennisniveau van de dienst (analytisch) en vormen van samenwerking waarbij zicht wordt gegeven op de werkwijze of bronnen van de dienst dan wel het verstrekken van persoonsgegevens aan de orde is (operationeel). Ook worden persoonsgegevens uitgewisseld in het kader van de zogenoemde «veiligheidsonderzoeken». Dit is ook een vorm van operationele samenwerking. In de wegingsnotitie wordt hier separaat aandacht aan besteed. Tenslotte is ook het in artikel 89 van de Wiv 2017 genoemde ondersteuningsverzoek van een dienst van een ander land een vorm van operationele samenwerking.

Onder verwijzing naar de stelling van de CTIVD dat essentiële waarborgen voor de rechtsbescherming van de burger en de invulling daarvan in intern beleid, werkprocessen en de inrichting van technische systemen, zoals instrumenten voor de verplichte interne controle, ontbraken, waardoor effectief extern toezicht volgens de CTIVD onvoldoende mogelijk was, vragen de leden van de fractie van GroenLinks welke delen van de geuite bezwaren nog niet op orde zijn, hoe de controle nu wel plaatsvindt en hoe hier parlementaire controle is vormgegeven.

Fundamentele aanpassingen in het technisch gegevensbeheer van beide diensten zijn noodzakelijk om aan de wettelijke vereisten te kunnen voldoen, maar deze aanpassingen zijn niet eenvoudig of snel te realiseren. Zoals de CTIVD ook benoemt in de vierde voortgangsrapportage4, hebben de AIVD en de MIVD koers gezet naar een gezamenlijke datahuishouding bestaande uit een gezamenlijk dataplatform op een voor beide diensten toegankelijk IT-landschap. Zaken als logging en transparante gegevensverwerking worden verder versterkt, zowel ten bate van de interne controle als van de controlerende taak van de toezichthouder. Overigens vindt nu ook wel degelijk interne controle plaats, bijvoorbeeld door controle van de bestaande logging en het uitvoeren van steekproeven en audits.

De voortgangsrapportages van de CTIVD hebben bijgedragen aan het verder versterken van de mogelijkheid tot parlementaire controle op de implementatie van de wet door de diensten. Zoals de Evaluatiecommissie Wiv 2017 en de CTIVD hebben geconstateerd is – achteraf beschouwd – bij de totstandkoming van de Wiv 2017 onvoldoende aandacht besteed aan de implementatie en de gevolgen daarvan voor de diensten. Bij een nieuwe wetswijziging zal daarom niet alleen een uitvoeringstoets worden uitgevoerd, maar ook zullen de gevolgen voor de implementatie daarvan in de organisatie van de diensten in kaart worden gebracht.

Ook vragen de leden van de fractie van GroenLinks op welke andere wijze dan via OOG-interceptie, gerichte interceptie, hacken en informatievergaring door middel van openbare bronnen de diensten informatie verkrijgen en hoe het zit met bijvoorbeeld de controle op informatie van buitenlandse diensten aan de AIVD.

Artikel 25 van de wet bepaalt op welke wijze de diensten gegevens kunnen verzamelen. Aldaar wordt bepaald dat de diensten bevoegd zijn gegevens te verzamelen (a) uit voor een ieder toegankelijke informatiebronnen, (b) uit informatiebronnen waarvoor aan de dienst een recht op kennisneming van de aldaar berustende gegevens is verleend, (c) via raadpleging van informanten als bedoeld in artikel 39, (d) met de uitoefening van bijzondere bevoegdheden (zoals hacken) en (e) in het kader van de samenwerking tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten en met andere instanties. Bij de verzameling van gegevens kunnen de diensten nationale samenwerkingspartners zoals de Nationale Politie en de Koninklijke marechaussee op basis van de artikelen 93 en 94 inschakelen. Voor het op deze manier verzamelen van gegevens gelden de algemene beginselen voor gegevensverwerking uit de Wiv 2017 onverkort, onder meer artikel 18 dat eisen stelt aan de zorgvuldigheid en behoorlijkheid van de verwerking en dat een beoordeling vereist van de mate van betrouwbaarheid van de gegevens. Naast het feit dat de diensten ter uitvoering van deze waarborgen processen en procedures hebben ingericht en zij daarop intern controle houden, houdt de CTIVD toezicht op internationale samenwerking. Internationale samenwerking en daarmee de verstrekking van gegevens tussen de diensten en hun internationale partners is met regelmaat onderwerp van rechtmatigheidsonderzoek van de CTIVD.5

De leden van de GroenLinks-fractie vragen vervolgens of de regering een richting kan geven van het exacte aantal gehonoreerde verzoeken van buitenlandse diensten om journalisten en advocaten af te tappen.

In het jaarverslag van de diensten wordt sinds een paar jaar inzicht gegeven in het totaal aantal taps die worden ingezet op grond van artikel 47 Wiv 2017. Dat aantal bevat ook eventuele taps die op verzoek van een dienst van een ander land zijn ingezet. Daarmee wordt volstaan en een nadere specificatie, zoals bijvoorbeeld door de leden van de GroenLinks-fractie wordt gevraagd, vindt daarbij niet plaats. In algemene zin wil ik echter nog wel het volgende opmerken. Op grond van artikel 89, vierde lid, Wiv 2017 kunnen de diensten bijzondere bevoegdheden inzetten voor partnerdiensten, waaronder de tapbevoegdheid. Daarvoor is vereist dat de belangen van de partnerdienst niet onverenigbaar zijn met de belangen die de AIVD en MIVD hebben te behartigen en dat de ondersteuning zich niet verzet tegen een goede taakuitvoering door de diensten. Daarbij geldt voor de inzet jegens advocaten en journalisten een verzwaarde toets op de noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit. Zoals de TIB in haar jaarverslag 2019/2020 aangeeft, moeten buitenlandse diensten bij een ondersteuningsverzoek motiveren welke vorm van ondersteuning nodig is, maar de buitenlandse diensten hoeven de verzoeken niet te motiveren conform de reguliere vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit, subsidiariteit en een zo gericht mogelijke inzet. Gelet op de voornoemde verzwaarde toets zijn de diensten terughoudend in het bieden van deze vorm van ondersteuning voor zover de inzet ziet op een advocaat of journalist. Bovendien kan enkel worden voldaan aan een dergelijk verzoek na toestemming van de rechtbank Den Haag. Indien de diensten bij verwerking van gegevens tegenkomen die gerelateerd zijn aan een journalist, dan zullen deze gegevens in principe niet verstrekt worden aan andere diensten.6

Ook vragen deze leden of het delen van informatie over journalisten aan buitenlandse diensten uitsluitend gaat over informatie van journalisten die de nationale veiligheid van Nederland in gevaar zouden brengen en waarbij buitenlandse overheden een mitigerende rol zouden kunnen spelen of zou het ook kunnen gaan om de nationale veiligheid van andere landen.

Beide situaties zijn onder de Wiv 2017 in beginsel mogelijk. Op basis van artikel 62 Wiv 2017 kunnen gegevens door de AIVD of de MIVD worden verstrekt aan buitenlandse diensten in het kader van de eigen goede taakuitvoering. Daarnaast is het mogelijk voor de AIVD en de MIVD om gegevens te verstrekken aan een buitenlandse dienst ten behoeve van de door deze buitenlandse dienst te behartigen belangen. Dit kan op basis van artikel 89, eerste lid, Wiv 2017. Dit kan echter alleen als de belangen van die buitenlandse dienst niet onverenigbaar zijn met de belangen die de AIVD en MIVD hebben én een goede taakuitvoering door de diensten zich niet tegen de verstrekking verzet. In alle gevallen geldt dat het verstrekken van informatie over journalisten een deugdelijke afweging vergt tussen de zwaarwegende belangen van persvrijheid en het beschermen van journalistieke bronnen enerzijds en nationale veiligheid anderzijds. Daarbij maken de eventueel verwachte gevolgen van het delen van de gegevens onderdeel uit van de besluitvorming. De uitkomst van deze weging is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zodoende vindt een dergelijke verstrekking alleen plaats als deze past binnen de kaders van de Wiv 2017.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen tevens of het alleen Nederlandse journalisten betreft of ook buitenlandse journalisten en of er een verschil in afweging bestaat tussen deze twee, bijvoorbeeld omdat informatie over een buitenlandse journalist eerder gedeeld wordt met de buitenlandse dienst van het land waaruit die journalist afkomstig is. Ook vragen deze leden op welke wijze daarbij een mensenrechtelijke toets wordt toegepast.

De Wiv 2017 maakt geen onderscheid ten aanzien van nationaliteit; de in de wet opgenomen aanvullende waarborgen beperken zich dus niet tot Nederlandse journalisten. Zoals eerder hiervoor aangegeven in reactie op vragen van deze leden, wordt in iedere wegingsnotitie het criterium eerbiediging voor de mensenrechten gewogen. In dat kader wordt bezien of het desbetreffende land mensenrechtenverdragen heeft geratificeerd en of deze mensenrechtenverdragen in de praktijk ook worden nageleefd. Voorafgaand aan het verstrekken van gegevens wordt een concrete afweging gemaakt tussen de risico’s van die verstrekking en het belang ervan. Hierbij wordt gekeken naar de wegingsnotitie waarin de risico’s zijn beschreven. Er wordt gewogen of die risico’s zich in het concrete geval kunnen voordoen en of er eventueel maatregelen kunnen worden getroffen om die risico’s te beperken. De ECW beveelt aan aanvullende inhoudelijke normen in de wet vast te leggen die gelden bij het verstrekken van gegevens aan buitenlandse diensten. In de kabinetsreactie is aangegeven dat de aanbevelingen van de ECW worden omarmd en dat de uitwerking daarvan ter hand zal worden genomen (Kamerstukken I 2020/2021, 34 588, nr. O).

Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe de regering de stelling van de TIB kwalificeert dat de AIVD de TIB soms onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd, ook nadat de TIB informatie opvroeg. Ook vragen zij om hoeveel verzoeken het vanuit de TIB gaat, hoe vaak de TIB nadere vragen heeft gesteld aan de AIVD en wat de uitkomst is van de gesprekken tussen de TIB en de AIVD.

De TIB kan haar wettelijke taak uitsluitend adequaat uitvoeren indien ze juist en volledig wordt geïnformeerd omtrent aan haar voorgelegde toestemmingen voor de inzet van bijzondere bevoegdheden. In 2019 lag het aantal vragen van de TIB aan de AIVD rond de 150 en in 2020 rond de 190. Zoals blijkt uit het jaarverslag van de TIB 2019/2020 is gebleken dat de beantwoording van vragen soms abusievelijk onvolledig of onjuist was. De AIVD en de TIB zijn hierover met elkaar in contact getreden. De uitkomst van het overleg heeft geleid tot concrete afspraken over de wijze van informatieverstrekking aan de TIB. Hierbij is wederom het uitgangspunt bevestigd dat de AIVD de TIB juist en volledig informeert. Het geval waarin de TIB stelt bewust onjuist geïnformeerd te zijn staat op zichzelf en stamt uit de fase net na de inwerkingtreding van de Wiv 2017.

De leden van de fractie van D66 verwijzen naar de inaugurele rede van mr. Jan-Jaap Oerlemans waarin hij verwijst naar het gebruik van de informantenbevoegdheid uit artikel 39 Wiv 2017 door de AIVD om bij de Koninklijke marechaussee passagiersgegevens geautomatiseerd en in bulk op te vragen. Zij stellen dat dit niet de bedoeling is van artikel 39 en dat er sprake is van «function creep» en vragen of het klopt dat als de AIVD de bulkgegevens ontvangen heeft via deze oneigenlijke constructie – en doorspeelt aan de MIVD – er geen bewaartermijn geldt en of zo miljoenen passagiersgegevens van alle reizigers naar Nederland ongelimiteerd worden bewaard en gebruikt.

De bevoegdheid van de diensten om op grond van artikel 39 van de Wiv 2017 bij de uitvoering van hun taak, dan wel ter ondersteuning van een goede taakuitvoering, zich voor het verzamelen van gegevens te wenden tot bestuursorganen, ambtenaren en voorts een ieder die geacht wordt de benodigde gegevens te kunnen verstrekken is een bevoegdheid die reeds zowel in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten uit 1987 (artikel 15) als in de Wiv 2002 (artikel 17) was opgenomen. Het is een voor de diensten cruciale bevoegdheid, omdat deze niet alleen de bevraging van informanten van een adequate wettelijke grondslag voorziet – en de toepassing van de relevante bepalingen inzake gegevensverwerking – maar ook richting degene die op vrijwillige basis desgevraagd gegevens verstrekt de zekerheid biedt dat, ondanks de beperkingen die aan de eigen gegevensverwerking zijn gesteld (zoals doelbinding), deze gelegitimeerd is. In de Wiv 2017 zijn twee vormen van de wijze waarop gegevens door een informant verstrekt kunnen worden geëxpliciteerd, vanuit een oogpunt van kenbaarheid en voorzienbaarheid. Het gaat om de verstrekking van geautomatiseerde gegevensbestanden en het verlenen van rechtstreeks geautomatiseerde toegang tot bij de informant berustende gegevens. Ik neem nadrukkelijk afstand van de suggestie dat er sprake is van «function creep». De diensten handelen altijd op basis van de wet.

Waar het gaat om de verstrekking door de Koninklijke marechaussee heeft de CTIVD vastgesteld dat de inzet van de informantenbevoegdheid voor het verzamelen van API-gegevens (Advance Passenger Information: paspoort- en vluchtgegevens van passagiers die aan boord van een vliegtuig zitten) rechtmatig is. Volgens de CTIVD zijn de gegevens echter onterecht niet aangemerkt als een bulkdataset. De CTIVD wijst er tevens op dat het voor de burger voorzienbaar moet zijn dat bulkdatasets, ook door de inzet van algemene bevoegdheden zoals de informantenbevoegdheid, door de diensten kunnen worden verzameld en verder verwerkt. De CTIVD geeft aan dat de huidige wet op dit punt geen specifieke regeling bevat en daarom behoeft het onderwerp volgens de CTIVD ten minste in het kader van de wetsevaluatie aandacht. Zoals aangegeven wordt de mogelijkheid tot verstrekking van geautomatiseerde gegevensbestanden, waartoe ook bulkdatabestanden moeten worden gerekend, in artikel 39 juist voorzien. De ECW heeft overigens de omgang met bulkdatasets in haar onderzoek betrokken en diverse aanbevelingen op dit punt gedaan. Het kabinet heeft in haar reactie op het rapport aangegeven dat ze de aanbevelingen van de ECW, dus ook waar het gaat om bulkdatasets, omarmt.

Zoals hiervoor is aangegeven biedt de wet de expliciete mogelijkheid om op deze wijze bulkgegevens in de vorm van geautomatiseerde gegevensbestanden te ontvangen en is er van een oneigenlijke constructie geen sprake. Gegevens die door de diensten zijn verworven, ongeacht de wijze waarop, kunnen niet ongelimiteerd worden bewaard en gebruikt. Ook wanneer niet is voorzien in een wettelijke bewaartermijn, bestaat op grond van artikel 20, eerste lid, van de wet voor de diensten de verplichting om gegevens die, gelet op het doel waarvoor ze zijn verwerkt, geen betekenis hebben of hun betekenis hebben verloren, te verwijderen. De diensten bezien doorlopend of gegevens nog relevant zijn en wanneer dat niet het geval is, worden deze verwijderd. In dit kader wijs ik de leden tot slot ook nog op de Tijdelijke regeling verdere verwerking bulkdatabestanden Wiv 2017, waarin de periodieke beoordeling van de noodzaak tot verwijdering van bulkdatabestanden – bovenop de regeling in artikel 20 Wiv 2017 – is voorgeschreven.

Ook vragen de leden van de fractie van D66 of de regering kan bevestigen dat de evaluatie van de Wiv 2017 ook zal toezien op de door de leden van de D66-fractie aangedragen punten en hoe de regering de evaluatie voor zich ziet in relatie tot het voorliggende wetsvoorstel. In het verlengde hiervan vragen de leden hoe voorkomen kan worden dat er nieuwe problemen en discrepanties ontstaan als de nieuwe artikelen niet in de evaluatie worden meegenomen omdat ze nog niet (voldoende) zijn gebruikt. Tot slot vragen zij de regering te reflecteren op het aanpassen van een wet die op hetzelfde moment wordt geëvalueerd wat vanuit wetgevingstechnisch oogpunt niet fraai is, aldus deze leden.

De Evaluatiecommissie Wiv 2017 heeft op 20 januari haar rapport uitgebracht7 en besteedt daarin uitvoerig aandacht aan de problematiek van bulkdatasets en doet daaromtrent diverse aanbevelingen. In dat kader besteedt de commissie ook aandacht aan de wettelijke grondslag voor de verkrijging van bulkdatabestanden van (mede)overheden. Het kabinet heeft op 5 maart 2021 haar reactie daarop uitgebracht.8 De inhoud van het thans aanhangige wetsvoorstel ziet slechts op een beperkt aantal kwesties en deels behelst het codificatie van wat reeds in de praktijk – ter uitvoering van de beleidsregels – wordt toegepast. De evaluatiecommissie heeft van de inhoud van het wetsvoorstel kennis genomen en in haar evaluatieonderzoek betrokken, getuige onder meer de verwijzing daarnaar in het rapport. Ik zie ook geen reden om te veronderstellen dat uit de toepassing van de met dit wetsvoorstel beperkt aantal wijzigingen van de wet – niet alleen qua aantal, maar ook qua inhoud – nieuwe problemen en discrepanties ontstaan. Integendeel; die worden juist ermee voorkomen. Ik zie – nu de evaluatiecommissie de wetswijziging heeft kunnen betrekken in haar onderzoek – ook vanuit wetgevingstechnisch oogpunt geen bezwaren. De evaluatiecommissie heeft daaromtrent zelf ook geen opmerkingen gemaakt.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering zich herkent in de beschrijving van Jan-Jaap Oerlemans in zijn oratie dat artikel 39 van de wet een »gedrocht van een artikel» is aangezien sprake is van de verstrekking van gegevens door de Koninklijke marechaussee aan de AIVD, waarbij de gegevens in bulk worden verzameld, worden opgeslagen en vervolgens bij de AIVD worden gecombineerd met andere gegevens om targets te identificeren. De huidige regeling voor het verzamelen van bulkdatasets is onvoldoende voorzienbaar, aldus Jan-Jaap Oerlemans. In aanvulling hierop vragen de leden of het juist is dat de diensten in de praktijk de gegevens kunnen raadplegen bij de Marechaussee zelf op een «hit, no hit»-basis en of de regering de informantenbevoegdheid beter gaat regelen, bijvoorbeeld door voor de informantenbevoegdheid ook de eis van «zo gericht mogelijk» te stellen.

In reactie op vragen van de leden van de fractie van D66 ben ik reeds ingegaan op de regeling van artikel 39 van de wet. De typering van deze bepaling als een gedrocht deel ik niet, evenmin dat de huidige regeling voor het verzamelen van bulkdatasets (een vorm van een geautomatiseerd gegevensbestand), onvoorzienbaar is. Integendeel, het biedt de diensten voor het raadplegen van informanten – ook indien dat overheidsorganen zijn – een expliciete wettelijke basis. Zoals toegelicht biedt artikel 39 duidelijkheid over in ieder geval twee specifieke vormen van gegevensverstrekking door een informant. In het geval van de gegevensverstrekking door de Koninklijke marechaussee is vanuit operationele overwegingen ervoor gekozen om bulkbestanden (geautomatiseerde gegevensbestanden) aangeleverd te krijgen. De mogelijkheid van rechtstreeks geautomatiseerde toegang, die ook in artikel 39 van de wet is geregeld, biedt de mogelijkheid om op hit-no-hit-basis gegevens te bevragen. Nu de diensten de gegevens anderszins aangeleverd krijgen, is er geen reden om ook van de deze mogelijkheid gebruik te maken. Waar het gaat om de eis van gerichtheid, wijs ik erop dat in artikel I, onderdeel B, van het wetsvoorstel wordt voorzien in aanvulling van artikel 26 met de eis van gerichtheid, waardoor deze ook voor de informantenbevoegdheid gaat gelden.

Met betrekking tot het stelselmatig verzamelen van gegevens uit open bronnen vragen de leden van de PvdA-fractie tot slot, of, mede in het licht van het inmiddels bekend geworden Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) dat binnen het Ministerie van Defensie werd opgericht, geen enkele andere overheidsdienst dan de diensten die onder de Wiv 2017 vallen (AIVD en MIVD) stelselmatig gegevens uit open bronnen mag verzamelen gericht op de versterking van de inlichtingenpositie van de overheid.

Ik begrijp deze vraag aldus dat de genoemde leden doelen op het stelselmatig verzamelen van persoonsgegevens uit open bronnen. Voor het verwerken van persoonsgegevens geldt de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), ook wanneer het persoonsgegevens uit open bronnen betreft.9 Artikel 6, eerste lid, van de AVG bevat limitatief de grondslagen waarop deze gegevens kunnen worden verwerkt. Voor overheidsinstanties is de grondslag in het eerste lid, onderdeel e, in dit verband het meest relevant: de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen. In dat geval is er sprake van een rechtmatige gegevensverwerking zoals bedoeld artikel 5, eerste lid, onder a, AVG. Overigens moeten bij iedere gegevensverwerking ook de andere beginselen uit artikel 5 AVG in acht worden genomen. De publieke taak en de gegevensverwerking moeten bovendien hun grondslag vinden in het geldende recht. Dit is in lijn met het uitgangspunt van het EVRM inzake de beperking van mensenrechten, waarbij de beperking van het privéleven op grond van artikel 8, tweede lid, moet berusten op een naar behoren bekendgemaakt wettelijk voorschrift waaruit de burger met voldoende precisie kan opmaken welke op zijn privéleven betrekking hebbende gegevens met het oog op de vervulling van een bepaalde overheidstaak kunnen worden verzameld en vastgelegd, en onder welke voorwaarden die gegevens met dat doel kunnen worden bewerkt, bewaard en gebruikt. Deze eis weegt zwaarder naarmate de beperking op mensenrechten groter is, zoals het geval kan zijn wanneer persoonsgegevens op stelselmatige wijze worden verzameld. De betreffende overheidsdienst kan daarmee immers sneller en meer volledig zicht krijgen op het privéleven van betrokkene(n). Overheidsdiensten kunnen dus stelselmatig persoonsgegevens uit open bronnen verzamelen, maar zij dienen de daaraan door de AVG en het EVRM gestelde voorwaarden in acht te nemen. Overheidsdiensten toetsen regelmatig of aan de AVG wordt voldaan.

De leden van de PVV-fractie vragen nader toe te lichten welke procedures en criteria worden gehanteerd om de eis van gerichtheid in een bepaalde fase te toetsen.

Het toepassen van de eis van gerichtheid is maatwerk en kan in elke fase van het onderzoek waarbij een bevoegdheid tot het verzamelen van gegevens wordt ingezet anders zijn. Bij elk verzoek om toestemming voor de inzet van een bevoegdheid wordt nauwkeurig aangegeven hoe de eis van gerichtheid in dit specifieke geval wordt ingevuld. De wijze waarop dit dient te gebeuren is in memorie van toelichting uitvoerig toegelicht. Het toetsen aan de eis van gerichtheid vindt op dezelfde wijze plaats als het toetsen aan de andere wettelijke vereisten, zoals noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Dit gebeurt zowel intern als door de TIB ingeval het een bijzondere bevoegdheid betreft waarvoor de daarvoor verleende toestemming door de TIB op rechtmatigheid dient te worden beoordeeld.

Deze leden vragen ook of een medewerker van de AIVD of de MIVD met (familie)banden met bijvoorbeeld de Haagse Quba-moskee toegang kan krijgen tot via de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 onderschepte gegevens en hierin bijvoorbeeld selecties kan maken. Ook vragen zij welke stappen worden gezet om dergelijke situaties te voorkomen.

Functies waarin de functionaris de nationale veiligheid kan schaden worden op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo) aangewezen als vertrouwensfuncties. De vakminister, in overeenstemming met de Minister van BZK, wijst de vertrouwensfuncties aan en vervolgens wordt een veiligheidsonderzoek ingesteld naar de kandidaat-vertrouwensfunctionaris. Afhankelijk van de mate waarin de vervulling van de functie de nationale veiligheid kan schaden is dat een veiligheidsonderzoek op niveau A, B of C. Iedere (beoogde) medewerker van de AIVD en MIVD wordt onderworpen aan een veiligheidsonderzoek op het hoogste niveau (A). Dit veiligheidsonderzoek wordt periodiek herhaald of wanneer er feiten of omstandigheden zijn die aanleiding vormen voor een hernieuwd veiligheidsonderzoek, bijvoorbeeld wijzigingen in de persoonlijke situatie van de betrokkene of diens omgeving. In een dergelijk onderzoek wordt uiteraard ook aandacht besteed aan (familie)banden die mogelijk een gevaar of een kwetsbaarheid betekenen voor de nationale veiligheid. Overigens hanteren de diensten ook diverse interne veiligheidsmaatregelen en wordt er gewerkt vanuit het need-to-know-principe. Op de exacte veiligheidsmaatregelen die worden getroffen om de door deze leden beschreven risico’s te ondervangen kunnen wij in het openbaar niet ingaan.

Ook vragen deze leden of bij een selectie van onderschepte gegevens altijd sprake is van een «vierogen-principe» en in hoeverre het risico wordt ondervangen dat een kwaadwillende medewerker bewust onwelgevallige gegevens uit de onderschepte gegevens filtert.

Zoals geschetst in bovenstaande beantwoording wordt iedere medewerker van de AIVD en MIVD onderworpen aan een veiligheidsonderzoek van het hoogste niveau. Daarnaast hanteren de diensten diverse interne veiligheidsmaatregelen en wordt gewerkt vanuit het need-to-know principe. Niet elke medewerker heeft overal toegang toe. Het geheel aan veiligheidsmaatregelen volgt ook uit de zorgplicht, waaronder ook voor het treffen van voorzieningen om onbevoegde gegevensverwerking tegen te gaan (artikel 24 van de wet). Op de exacte veiligheidsmaatregelen die worden getroffen om de door deze leden beschreven risico’s te ondervangen kunnen wij in het openbaar niet ingaan.

De leden van de fractie van de PVV vragen tot slot of de activiteit van een speciale eenheid van Defensie die op grote schaal data verzamelt over de eigen Nederlandse bevolking tijdens de coronacrisis onder de Wiv 2017 valt en of de regering het wenselijk en proportioneel dat deze wet op deze manier wordt ingezet.

De Wiv 2017 reguleert primair de activiteiten van de AIVD en de MIVD. Op het handelen van de hierboven bedoelde speciale eenheid van de Koninklijke Landmacht, het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC), gelden de reguliere kaders voor de omgang met persoonsgegevens die volgen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Naar aanleiding van het NRC-artikel wordt onderzoek verricht door de Functionaris voor Gegevensbescherming Defensie naar de naleving van de AVG door het LIMC. Het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming, met daarin diens conclusie van het onderzoek en aanbevelingen, bevindt zich in een afrondende fase. Zodra gereed wordt het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming en de appreciatie van de Minister van Defensie hierop aan beide Kamers der Staten-Generaal gezonden.

De leden van de fractie van de PvdD vragen of uit het feit dat de positie van verschoningsgerechtigden geen deel uitmaakt van dit wetsvoorstel mag worden afgeleid dat de regering de constatering dat er in de praktijk onvoldoende bescherming is voor deze groep niet weerspreekt. Indien de regering deze vraag bevestigend beantwoordt vragen zij of de regering bereid is de Wiv op dat punt aan te passen en indien de vraag ontkennend wordt beantwoord, vragen zij op grond van welke redenering de regering de eerdere constatering weerspreekt.

Onderhavig wetsvoorstel bevat inderdaad geen regeling voor verschoningsgerechtigden. Waar het gaat om advocaten en journalisten, voorziet de huidige wet reeds in een regeling die samenhangt met hun bijzondere positie en de daaruit vloeiende noodzaak tot bescherming van gegevens die zicht kunnen geven op de bronnen van journalisten onderscheidenlijk betrekking hebben op de vertrouwelijke communicatie tussen advocaat en cliënt. Ik verwijs daarvoor naar de artikelen 27, tweede lid, en 30, tweede en derde lid, van de Wiv 2017. In artikel 7 van de Beleidsregel Wiv 2017 is bovendien bepaald dat indien AIVD of MIVD stuiten op gegevens betreffende een journalist (als zodanig en dus niet beperkt tot diens bronnen), deze gegevens niet met een buitenlandse partnerdienst worden gedeeld, tenzij de nationale veiligheid daartoe noodzaakt. Ik weerspreek dan ook de stelling dat de Wiv 2017 onvoldoende bescherming biedt.

De leden van de fractie van de PVV vragen waarom de afspraak met de TIB en de CTIVD dat de diensten, met name bij een verzoek dat betrekking heeft op ongeëvalueerde gegevens en bulkgegevens, het eventuele oogmerk om gegevens te delen met buitenlandse diensten, reeds in de toestemmingsaanvraag aan de TIB vermelden, niet in de wet is opgenomen. Ook vragen zij in welke gevallen de TIB of de CTIVD toestemming in strijd met de wet zou moeten oordelen en op welke wijze de belangen dan zijn beschermd van degenen over wie gegevens worden gedeeld. Zij vragen tevens of zo’n geval in de wegingsnotitie dient te worden vermeld.

Gelijktijdig met de (volledige) inwerkingtreding van de Wiv 2017 op 1 mei 2018 zijn de beleidsregels Wiv 2017 in werking getreden. In onderhavig wetsvoorstel, zoals ook in de memorie van toelichting is aangegeven, is de inhoud van twee van deze beleidsregels, namelijk die inzake de zo gericht mogelijke inzet van bijzondere bevoegdheden en die met betrekking tot de versnelde weging van samenwerking met buitenlandse diensten, opgenomen (artikel I, onderdelen B en C, en onderdeel Y). Daarnaast is van dit moment gebruikgemaakt om enkele wetstechnische onvolkomenheden in de Wiv 2017 te corrigeren alsmede om de wettelijke basis te creëren voor de mogelijkheid plaatsvervangende leden van de TIB te benoemen. Wat betreft de met de TIB en de CTIVD gemaakte afspraak geldt dat het voor de toepassingspraktijk indifferent is of dit wettelijk is vastgelegd of niet. Conform afspraak wordt die namelijk toegepast.

De TIB toetst de proportionaliteit van de door de Minister verleende toestemmingen voor de inzet van bepaalde bijzondere bevoegdheden. Het door de leden van de fractie van de PVV genoemde aspect wordt in de toestemmingsaanvraag betrokken als onderdeel van de proportionaliteitstoets als bedoeld in artikel 26, tweede lid, Wiv 2017. Indien zij de inzet niet proportioneel acht, kan de TIB de verleende toestemming als onrechtmatig beoordelen. Daarnaast kan de CTIVD in het kader van het toezicht op de rechtmatige uitvoering van de wet oordelen dat een gegevensverstrekking niet past binnen de bandbreedte van de samenwerking zoals neergelegd in de wegingsnotitie.

In een wegingsnotitie wordt bezien of met de dienst van een ander land kan worden samengewerkt en, zo ja, wat de aard en intensiteit van die samenwerking kan zijn. In dat kader wordt ook het in het desbetreffende land geldende niveau van gegevensbescherming nadrukkelijk betrokken. Ik ben eerder, in antwoord op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie, op de weging en de daarbij gehanteerde criteria ingegaan. Bij de uitvoering van de weging is ook aan de orde of met de desbetreffende dienst gegevens kunnen worden uitgewisseld (geëvalueerd of ongeëvalueerd). Het is niet zo dat daarin concrete verstrekkingen, waarop deze leden met hun vraag lijken te duiden, worden opgenomen. Het gaat, zoals hiervoor aangegeven, om de bandbreedte van de samenwerking. In ieder concreet geval zal dan ook moeten worden bezien of de voorgenomen verstrekking past binnen de in de wegingsnotitie vastgestelde voorwaarden. Als het gaat om de verstrekking van persoonsgegevens worden uiteraard ook de daarmee verbonden belangen meegewogen.

De leden van de PVV-fractie vragen op grond van welke redenering de regering concludeert dat het vraagstuk van bevoegdheidsonafhankelijke waarborgen geen deel uitmaakt van het onderhavige wetsvoorstel terwijl zulke waarborgen volgens deze leden juist strekken tot het voorkomen van ongericht «veegwerk» en uitwisseling van daarmee verkregen gegevens.

In de memorie van antwoord heb ik het gememoreerde antwoord gegeven in reactie op vragen van de leden van de PvdA-fractie waar het gaat om de verwerking van bulkgegevens die op andere wijze dan via OOG-interceptie worden verkregen. Zoals ik daarbij heb gesteld, beperkt het onderhavige wetvoorstel zich tot toezeggingen die naar aanleiding van het referendum over de Wiv 2017 aan de Kamer zijn gedaan en enkele andere, met name technische, aanpassingen. De evaluatiecommissie staat in haar rapport uitvoerig stil bij de problematiek van bulkdatasets en doet daarvoor diverse aanbevelingen. Het lijkt mij dat een discussie over die aanbevelingen en de waarborgen die de commissie voorstelt dient plaats te vinden in het kader van het daaromtrent door het kabinet uitgebrachte standpunt. Dat laat onverlet dat de thans reeds bestaande bevoegdheidsonafhankelijke waarborgen onverkort van toepassing zijn op de werkwijze van de diensten, ook waar het gaat om de verwerking van bulkdatasets.

De fractieleden van de PVV vragen hoeveel aanbevelingen de CTIVD sinds haar instelling heeft gegeven en hoeveel van die aanbevelingen niet door de verantwoordelijke Ministers zijn overgenomen. Ook vragen zij op welke grond een Minister een rapportage of aanbeveling naast zich neer kan leggen, indien deze betrekking heeft op de (on)rechtmatigheid van de wetsuitvoering.

De CTIVD rapporteert over de werkzaamheden van de diensten en kan daarbij aanbevelingen doen. De keuze om een aanbeveling al dan niet (volledig) over te nemen, ligt bij de verantwoordelijke Minister. Daarbij zij benadrukt dat de Minister te allen tijde verantwoordelijkheid draagt voor het handelen van de betrokken dienst. De Minister legt over het opvolgen van aanbevelingen van de CTIVD verantwoording af aan het parlement, door een reactie op de rapportage van de CTIVD aan beide Kamers te sturen waarin wordt ingegaan op het al dan niet overnemen van aanbevelingen. In het enkele geval dat de Minister besluit om een aanbeveling niet over te nemen, kan het parlement de Minister daarover ter verantwoording roepen. De ECW heeft geconcludeerd dat dit toezicht door de CTIVD bijzonder effectief is en in haar huidige vorm dient te blijven bestaan.

Zoals in de memorie van antwoord in reactie op vragen van de leden van de PvdD-fractie is gesteld, staat het belang van de CTIVD als toezichthouder buiten kijf. Met de autoriteit van de CTIVD die zij door jarenlange ervaring heeft opgebouwd en het gezaghebbende karakter van de door haar uitgebrachte rapportages, levert de CTIVD een wezenlijke bijdrage aan de rechtmatige uitvoering van de Wiv 2017 en de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). Dit wordt gestaafd door cijfers: sinds de inwerkingtreding van de Wiv 2017 heeft de CTIVD 74 aanbevelingen gedaan die betrekking hadden op activiteiten van de diensten onder de Wiv 2017. Deze zijn alle – op vier na – overgenomen. De aanbevelingen die niet zijn overgenomen houden verband met actuele discussies over de invulling van het wettelijke vereiste om gegevens, verworven met de inzet van bijzondere bevoegdheden, op relevantie te beoordelen. De CTIVD en ik leggen de wet op dat punt anders uit en dat is ook aan de Kamers gemeld. In totaal heeft de CTIVD sinds haar oprichting 270 aanbevelingen aan de AIVD, 101 aan de MIVD en 57 aanbevelingen aan de diensten gezamenlijk gedaan. Hiervan zijn zes aanbevelingen aan de AIVD, twee aanbevelingen aan de MIVD en een aanbeveling aan de diensten gezamenlijk niet overgenomen. Daarnaast heeft de CTIVD twee aanbevelingen rechtstreeks aan de beide Ministers gedaan.10 Deze zijn overgenomen.

De leden van de fractie van de PvdD vragen of bij internationale samenwerking een deel van het inlichtingenwerk met de daarbij gedeelde gegevens zich aan het toezicht onttrekt. Zij vragen waarom het argument dat een eventuele wetswijziging op dit punt alleen effect zou hebben voor de Nederlandse toezichthouder in de weg staat aan een aanpassing van de wet. Ook vragen zij waarom de samenwerking van de AIVD en de MIVD met buitenlandse diensten niet onder het toezicht van de CTIVD zou kunnen vallen aangezien de Ministers volledig verantwoordelijk zijn en beschikken over alle details van die samenwerking.

Vooropgesteld wordt dat de CTIVD op grond van artikel 97 van de wet volledig toezicht kan houden op het handelen van de diensten. Dat betekent dat gegevensdeling door de diensten met buitenlandse diensten in volle omvang onder het toezicht van de CTIVD valt en dat de Minister hiervoor de volledige verantwoordelijkheid draagt. Alle informatie die de CTIVD nodig acht voor de uitvoering van haar taak, wordt haar ter beschikking gesteld. Dit is vastgelegd in de wet. De CTIVD kan daarom kennisnemen van alle in het kader van internationale samenwerking opgestelde stukken, zoals wegingsnotities en samenwerkingsovereenkomsten die zijn gesloten met diensten van andere landen.

De wijze waarop een ander land omgaat met de ontvangen gegevens valt onder de rechtsmacht van het betreffende land, waarvoor de eigen toezichthouder bevoegd is. Zoals de Nederlandse toezichthouder geen toezicht kan houden op de verwerking door een buitenlandse dienst van de gegevens die men van de Nederlandse diensten heeft ontvangen, zo kan het omgekeerd ook niet, namelijk dat een buitenlands toezichthouder toezicht houdt op de gegevensverwerking door de Nederlandse diensten van de gegevens die men van de desbetreffende buitenlandse dienst heeft ontvangen. Nu kan men discussie voeren over de vraag of ingeval van samenwerking tussen een Nederlandse dienst en een buitenlandse dienst, uitgaande van de premisse dat ook de buitenlandse toezichthouder op eenzelfde, grondige wijze kennis kan nemen van die samenwerking en de gegevens die in dat kader worden uitgewisseld als de CTIVD, ook de betrokken toezichthouders niet in de gelegenheid zouden moeten worden gesteld om waar het gaat om dergelijke samenwerkingsrelaties op het vlak van toezicht samen te werken. Dat veronderstelt echter wel dat staatsgeheime gegevens onderling door toezichthouders wordt uitgewisseld. En daar zit ook direct het probleem. Als het gaat om de verstrekking door een Nederlandse dienst van staatsgeheime gegevens aan een buitenlandse dienst dan geschiedt dat onder volledige ministeriële verantwoordelijkheid en kan de Minister ter verantwoording worden geroepen door het parlement. Bij een onafhankelijke toezichthouder als de CTIVD is daarvan geen sprake. De CTIVD is aan niemand verantwoording verschuldigd. Uiteraard staat eventueel de weg open van artikel 98 Wetboek van Strafrecht, maar dat is niet de weg die we op zouden moeten. Ik acht het dan ook een onwenselijke situatie om – zonder vorm van verantwoording – de uitwisseling van staatsgeheime gegevens tussen toezichthouders, ook al zouden beide toezichthouders daar evenveel kennis van hebben, toe te staan. Daar komt bij dat de Nederlandse wetgever natuurlijk voor de Nederlandse toezichthouder die mogelijkheid eenzijdig zou kunnen creëren, maar het systeem werkt alleen als het omgekeerd op vergelijkbare wijze ook voor de buitenlandse toezichthouder wordt geregeld. Het voorgaande neemt niet weg dat ik samenwerking van toezichthouders in internationaal verband toejuich. De ECW heeft ook op dit vlak een tweetal aanbevelingen gedaan die door het kabinet zijn omarmd. In de kabinetsreactie heeft het kabinet- in algemene zin – aangegeven dat bij de uitwerking van de aanbevelingen de uitvoerbaarheid nadrukkelijk zal worden betrokken.

Aangezien de TIB bij de beoordeling van de gerichtheid dient mee te wegen in hoeverre bij verwerving sprake is van het tot een minimum beperken van niet strikt voor het onderzoek noodzakelijke gegevens, gelet op de technische en operationele omstandigheden van de casus, vragen de leden van de PvdD-fractie waarom dit criterium niet in de wet is opgenomen.

Dit criterium wordt door de TIB gehanteerd bij haar beoordeling in de gevallen waarbij het – wel in de wet vast te leggen – gerichtheidscriterium een rol speelt. De regering heeft deze invulling omarmd en heeft in de memorie uiteengezet welke elementen in ieder geval bij de toepassing daarvan een rol spelen. Dat betekent niet daarnaast geen andere zaken, niet aan de technische en operationele omstandigheden van de casus gerelateerd, bij de invulling van het gerichtheidscriterium een rol kunnen spelen, zoals bijvoorbeeld financiële aspecten. Daarvoor moet wel ruimte blijven.

De leden van de PvdD-fractie hebben ook de vraag gesteld wat er overblijft van de «gerichtheidseis» indien de dienst volhoudt dat hij nog steeds bezig is met «target discovery.

Target discovery is een van de kerntaken van de diensten: het in kaart brengen van nog onbekende personen of organisaties die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. Ook voor «target discovery» dienen bevoegdheden tot het verzamelen van gegevens zo gericht mogelijk te worden ingezet. Inlichtingenonderzoek kenmerkt zich niet alleen door onderzoek naar bekende, maar vaak ook naar onbekende dreigingen waarbij op voorhand slechts een indicatie is te geven van wie de dreiging uitgaat, waartegen die dreiging is gericht en hoe die dreiging zich manifesteert. De mate van gerichtheid dient daarom altijd te worden beoordeeld in het licht van de onzekerheid en onbekendheid van de fenomenen, actoren, betrokkenen en activiteiten waarop het inlichtingenonderzoek zich op dat moment richt. Al naar gelang de vorderingen in het onderzoek kan ook de gerichtheidseis bij een in te zetten bevoegdheid tot het verzamelen van gegevens steeds scherper worden ingevuld. De toepassing van het criterium van gerichtheid brengt ook met zich mee dat de diensten moeten uitleggen waarom een bevoegdheid niet gerichter kan worden ingezet.

De leden van de PvdD-fractie vragen voorts of in geval van een acute dreiging waarbij de diensten de inspanning moeten plegen die gezien de operationele en technische omstandigheden op dat moment redelijkerwijs van hen kan worden gevergd, de «gerichtheidseis» niet behoeft te worden nageleefd. Zij vragen of de regering een voorbeeld kan geven waarin zo’n inspanning verantwoord wordt in het verzoek om toestemming en of de TIB dan een gegevensvergaring of uitwisseling waarbij aan de «gerichtheidseis» niet wordt voldaan, rechtmatig kan oordelen.

De wijze waarop invulling wordt gegeven aan het vereiste om een bijzondere bevoegdheid zo gericht mogelijk in te zetten, is uiteraard afhankelijk van de context waarin de inzet plaatsvindt. Deze invulling kan in een acute situatie anders zijn dan in situaties waarbij geen sprake is van een directe dreiging. De voor de uitoefening van de bevoegdheden tot verzameling van gegevens geldende gerichtheidseis is in iedere fase van het onderzoek van toepassing en dient dus ook bij acute dreiging te worden nageleefd. Ook in acute situaties moet in het verzoek om toestemming worden aangegeven hoe – in het licht van de omstandigheden – aan de gerichtheidseis wordt voldaan, naast de reguliere eisen inzake subsidiariteit, proportionaliteit en noodzakelijkheid. De TIB zal dit op rechtmatigheid kunnen toetsen.

De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering erkent dat de diensten een methode van onderzoek kunnen kiezen waarbij op voorhand vaststaat dat de door de regering bedoelde «knip» technisch niet mogelijk is en als dat zo is, hoe dat zich in geval van een dataset verhoudt tot artikel 26, vijfde lid.

De diensten moeten altijd motiveren waarom zij een bepaalde dataset willen verwerven en moeten de bevoegdheid en daarmee de verwerving zo gericht mogelijk uitvoeren. Indien een set uitsluitend wordt verworven omdat het technisch niet mogelijk is om beperkter te verwerven, kan de set na de verwerving alsnog worden gereduceerd. Dit vloeit voort uit de wettelijk verplichte toets op relevantie. De ECW heeft in haar rapport onderzoek gedaan naar de omgang met bulkdatasets en daarbij diverse aanbevelingen gedaan, onder meer waar het gaat om de toepassing van het gerichtheidheidscriterium en de relevantietoets. In de kabinetsreactie is aangegeven dat de door de ECW gedane aanbevelingen worden omarmd. Bij de uitwerking van de aanbevelingen zal doorlopend aandacht zijn voor de uitvoerbaarheid ervan en de impact ervan op het werk van de diensten.

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat de regering het toelaatbaar acht dat de diensten apparatuur aanschaffen die breder ingezet wordt en niet beperkt is voor specifieke inzet. Zij vragen wat er overblijft van de «gerichtheidseis» indien diensten uitsluitend apparatuur aanschaffen en inzetten die alleen breed kan worden ingezet.

Bij de aanschaf van apparatuur spelen ook financiële aspecten een rol. Van de diensten mag worden verwacht dat ze de beschikbare financiële middelen op een efficiënte manier besteden. Dat kan betekenen dat er soms apparatuur wordt aangeschaft die bredere toepassingsmogelijkheden heeft. Dat betekent echter niet dat deze apparatuur vervolgens ook altijd breed wordt ingezet. Immers ongeacht de technologische mogelijkheden die de apparatuur biedt, zal – rekening houdend met de technische kenmerken van die apparatuur – de inzet altijd zo gericht als mogelijk dienen te zijn.

Ook vragen de leden van de fractie van de PvdD welke regels betrekking hebben op de verwerking van bulkdatasets en in hoeverre de toepassing daarvan leidt tot het waarborgen dat gegevens van onschuldige personen die via een breder onderzoek zijn verzameld, niet blijven «hangen» bij de diensten. Ook vragen zij of de regering dat aan de hand van voorbeelden en toepassing van die regels kan illustreren.

Het is voor de taakuitvoering van de diensten noodzakelijk om bulkdatasets te verwerven en verder te verwerken. De CTIVD en de ECW onderschrijven het belang van bulkdata voor de taakuitvoering van de diensten ook. Bulkdatasets zijn onmisbaar voor een goede taakuitvoering van de diensten en vervullen een belangrijke functie in zowel de analyse van gekende dreigingen als bij het onderkennen en identificeren van verborgen dreigingen zoals nog onbekende werkwijzen van terroristische organisaties of activiteiten van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Voor de verwerving van bulkdatasets gelden de waarborgen die horen bij de inzet van de gebruikte bevoegdheid. Voor de verdere verwerking van bulkdatasets geldt naast de algemene regels voor de verdere verwerking van gegevens sinds 5 november 2020 de Tijdelijke regeling verdere verwerking bulkdatasets Wiv 2017. Deze regeling geeft aanvullende waarborgen voor de verdere werking van bulkdatasets. De regeling is gebaseerd op de uitgangspunten dat het voor de waarborgen de wijze van verwerking niet maatgevend is en dat naarmate de beperking van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer groter is, de waarborgen groter zijn. Deze waarborgen gaan over toegang tot de sets en de periode waarbinnen moet worden beoordeeld of een set nog langer mag worden gebruikt of moet worden verwijderd. Bij een set die bijvoorbeeld een geringe beperking vormt voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, dient na drie jaar te worden te beoordeeld of een langer gebruik van de set opweegt tegen de inbreuk die van verder gebruik uitgaat. Indien de conclusie is dat een langer gebruik niet opweegt tegen de inbreuk, dan dient de set te worden verwijderd.

Voor voorbeelden wordt verwezen naar de kabinetsreactie op CTIVD-rapporten 70 en 71 (Kamerstukken II 2020/21, 29 924, nr. 203) en de voorbeelden die zijn gegeven in het rapport van de ECW (Kamerstukken II 2020/21, 34 588, nr. 88, p. 40 en 41).

Deze leden vragen voorts waarom niet wettelijk is geregeld wat er dient te gebeuren met gegevens die volgens de CTIVD onrechtmatig zijn verkregen en verwerkt.

Deze vraag ziet op twee aspecten: de verkrijging (verzameling) van gegevens en – aansluitend – de verdere verwerking daarvan. Waar het gaat om de verwerving van gegevens vindt in de gevallen dat sprake is van de uitoefening van bijzondere bevoegdheden waarvoor de Minister toestemming moet geven een toets door de TIB plaats op rechtmatigheid. Daarbij betrekt de TIB, ook nu al, de in artikel 26, vijfde lid, van de wet vast te leggen gerichtheidseis. Ingeval de TIB tot een onrechtmatigheidsoordeel komt, kan de desbetreffende bevoegdheid niet worden ingezet en vindt er dus geen verkrijging van gegevens plaats. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gegevens te verwerven met een bevoegdheid die niet onderworpen is aan een TIB-toets. In dat geval is het oordeel over de rechtmatigheid – en voor zover van toepassing ook de toepassing van de gerichtheidseis – voorbehouden aan de CTIVD. Dat geldt evenzeer voor de verdere verwerking van verworven gegevens, ongeacht de bevoegdheid waarmee ze zijn verworven. In het kader van haar toezichthoudende taak kan de CTIVD naar aanleiding van een concreet onderzoek in haar rapport tot de conclusie komen dat bepaalde gegevens onrechtmatig zijn verworven of verder verwerkt en dienen te worden vernietigd. In het wettelijke systeem wordt het rapport van de CTIVD vergezeld van een reactie van de Minister aan beide kamers der Staten-Generaal gezonden. In die reactie legt de Minister verantwoording af over de wijze waarop aan de conclusies en aanbevelingen van de CTIVD gevolg wordt gegeven. Het kan zijn dat de Minister een conclusie of aanbeveling van de CTIVD niet onderschrijft, bijvoorbeeld omdat de Minister van oordeel is dat gegevens wel rechtmatig zijn verworven en dat vernietiging niet aan de orde is. De Kamer kan de Minister daarover vervolgens ter verantwoording roepen. Indien de Kamer het niet eens is met het oordeel van de Minister beschikt zij over instrumenten om daar uitdrukking aan te geven. Dit stelsel is naar mijn mening toereikend en behoeft geen aanpassing.

Naar aanleiding van het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PvdD waarom de waarborg in artikel 2 in de Beleidsregels Wiv 2017 niet in de wet is verwerkt, vragen deze leden thans of zij het goed zien dat «weging» inhoudt dat er een afweging wordt gemaakt en voorts of zij het goed zien dat een «waarborg»-bepaling juist geen «afweging» impliceert. In dit verband vragen deze leden voorts of de regering nog eens kan uitleggen waarom het bestaan van wegingsnotities het onnodig zou maken om een wettelijke norm met een waarborgkarakter vast te stellen.

Artikel 2 van de beleidsregel had het karakter van een overgangsmaatregel in de vorm van een waarborg: die waarborg bestond erin dat uitsluitend ongeëvalueerde gegevens verkregen uit OOG-interceptie op de kabel aan een buitenlandse partnerdienst mocht worden verstrekt indien aan de desbetreffende samenwerkingsrelatie een wegingsnotitie ten grondslag lag. Hieruit vloeide dus – eveneens als waarborg – voort, dat ingeval er geen wegingsnotitie met betrekking tot de samenwerking met een buitenlandse dienst was opgesteld een dergelijke verstrekking niet kon plaatsvinden. Het karakter van een overgangsmaatregel vloeide voort uit het feit dat op het moment van het vaststellen van de beleidsregel nog niet alle wegingsnotities waren vastgesteld. Dat is inmiddels wel zo en artikel 2 van de beleidsregel heeft daarmee praktisch zijn betekenis verloren. Het is – dit in antwoord op de concrete vragen van deze leden – dan ook juist dat weging in dit geval ziet op het maken van een afweging (in de zin van artikel 88 van de wet) en dat de waarborgbepaling van artikel 2 uitsluitend betekenis had in de situatie dat er nog wegingsnotities ontbraken. Het bestaan van wegingsnotities is weliswaar een algemeen vereiste voor het aangaan van een samenwerkingsrelatie, maar de wet verbindt aan de wijze waarop wordt samengewerkt, zoals de verstrekking van gegevens of het verlenen van ondersteuning, diverse waarborgen.

De leden van de PvdD-fractie hebben erop gewezen dat de Raad van State heeft geadviseerd uitwisseling van ongeëvalueerde gegevens uitsluitend toe te staan indien een wegingsnotitie is opgesteld. Zij vragen of het juist is dat als in een geval van acute dreiging het voornemen opkomt om gegevens uit te wisselen met een dienst waarmee nog geen samenwerkingsrelatie bestaat, de dienst een afweging van belangen zal moeten voltrekken. Zij vragen voorts waarom die afweging niet in een notitie kan worden opgenomen.

Artikel 64, zoals dat in artikel I, onder K, van het wetsvoorstel is opgenomen, geeft een regeling tot het kunnen verstrekken van gegevens bij het bestaan van dringende en gewichtige redenen in twee situaties, namelijk (1) er is geen samenwerkingsrelatie en (2) er is wel een samenwerkingsrelatie, maar op grond van de wegingsnotitie is geconcludeerd dat samenwerking in de vorm van gegevensuitwisseling regulier niet aan de orde kan zijn. Het feit dat er geen samenwerkingsrelatie is, betekent overigens niet zonder meer dat er geen wegingsnotitie is opgesteld; die kan er immers wel degelijk zijn, maar het resultaat van de weging kan zijn dat er geen samenwerkingsrelatie kan worden aangegaan. De eis dat er sprake moet zijn van een dringende en gewichtige reden, waar ik eerder in reactie op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie ben ingegaan, vergt natuurlijk dat de aanwezigheid daarvan – hetgeen ook een belangenafweging betreft – wordt vastgesteld. Daarnaast zullen de algemene eisen van artikel 18 van de wet die aan de verwerking van gegevens worden gesteld, zoals noodzakelijkheid, behoorlijkheid en zorgvuldigheid, van toepassing blijven. Deze afweging zal uiteraard schriftelijk worden vastgelegd, zowel voor interne controle als wel om het toezicht van de CTIVD op de toepassing van deze regeling mogelijk te maken. Het voorafgaand aan de verstrekking opstellen van een wegingsnotitie sluit niet aan bij de dringende en gewichtige reden die noodzaakt tot de verstrekking. Wel is het zo dat voorafgaand aan dergelijke verstrekking ministeriële toestemming is vereist. De casus en overwegingen van noodzakelijkheid, behoorlijkheid en zorgvuldigheid worden altijd toegelicht aan de betrokken Minister.

De leden van de PvdD-fractie verwijzen naar het standpunt dat ook in situaties waarop artikel 64 Wiv ziet een risico-inschatting moet worden gemaakt en dat de verstrekking van gegevens enkel na toestemming van de verantwoordelijke Minister mag geschieden. Deze leden vragen of de Minister op dat moment van de weging door de dienst op de hoogte gebracht en waarom dat niet schriftelijk kan gebeuren.

De Minister is belast met het beoordelen en het al dan niet verlenen van toestemming voor het verstrekken van gegevens op grond van artikel 64 Wiv 2017. In beginsel zal een verzoek om toestemming schriftelijk worden voorgelegd. Indien de spoedprocedure wordt toegepast zal de Minister worden verzocht mondeling toestemming te verlenen, waarbij de casus en overwegingen van noodzakelijkheid, behoorlijkheid en zorgvuldigheid mondeling worden toegelicht. De verleende toestemming zal nadien zo spoedig mogelijk worden bevestigd, waarbij alle voornoemde overwegingen schriftelijk aan de Minister worden voorgelegd. Van een toestemming voor verstrekking van ongeëvalueerde gegevens wordt de CTIVD terstond geïnformeerd, conform artikel 64 derde lid, Wiv 2017.

De beantwoording van de gestelde vragen binnen vier weken na vaststelling van het nader voorlopig verslag (op 8 december 2020) is niet mogelijk gebleken aangezien het nader voorlopig verslag op 20 januari 2021 werd ontvangen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij de Directie Inhoud.

X Noot
2

CTIVD nr. 60, Toezichtsrapport over de wegingsnotities van de AIVD en de MIVD voor de internationale samenwerking met de Counter Terrorism Group- en sigint-partners, vastgesteld op 21 december 2018.

X Noot
3

CTIVD rapport nr. 22a, Toezichtsrapport over de samenwerking van de AIVD met buitenlandse inlichtingen en veiligheidsdiensten, vastgesteld op 12 augustus 2009.

X Noot
4

CTIVD nr. 69, Voortgangsrapportage IV over de implementatie van de Wiv 2017 (2020).

X Noot
5

Zie bijvoorbeeld CTIVD rapport nr. 56, Toezichtsrapport over de multilaterale gegevensuitwisseling door de AIVD over (vermeende) jihadisten, vastgesteld op 7 februari 2018, CTIVD rapport nr. 60, Toezichtsrapport over de wegingsnotities van de AIVD en de MIVD voor de internationale samenwerking met de Counter Terrorism Group- en sigint-partners, vastgesteld op 21 december 2018 en CTIVD rapport nr. 65, Toezichtsrapport over het verstrekken van ongeëvalueerde gegevens aan buitenlandse diensten door de AIVD en MIVD, vastgesteld op 11 september 2019.

X Noot
6

Artikel 7 van de Beleidsregels Wiv 2017.

X Noot
7

Het rapport is op de dag van aanbieding aan het kabinet, 20 januari 2021, tevens aan beide kamers der Staten-Generaal toegezonden (Kamerstukken I 2020/2021, 34 588, N).

X Noot
8

Kamerstukken I 2020/2021, 34 588, nr. O.

X Noot
9

Dit is alleen anders voor bijvoorbeeld politie en justitie, die vallen onder de richtlijn politie en justitie en ook voor en voor activiteiten die vallen buiten de werking van het unierecht, zoals de nationale veiligheid.

X Noot
10

Het betreft hier CTIVD rapporten nr. 38 (2014) en nr. 49 (2016).

Naar boven