Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35242 nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35242 nr. C |
Vastgesteld 8 december 2020
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de memorie van antwoord. Zij hebben nog enkele vragen.
Met belangstelling hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de memorie van antwoord, ontvangen op 10 november 2020. De memorie van antwoord en de recente inaugurele rede2 van mr. Jan-Jaap Oerlemans aan de Universiteit van Utrecht, waar hij bijzonder hoogleraar Inlichtingen en Recht is geworden, nopen de D66-leden tot het stellen van enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie danken de regering voor de beantwoording van hun vragen. Zij hebben nog enkele aanvullende vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van antwoord. Zij stellen nog een aantal vragen.
De leden van de fractie van de PvdD danken de regering voor de beantwoording van haar vragen. Die antwoorden geven aanleiding voor het stellen van een aantal vragen.
In de memorie van antwoord (p. 4) stelt de regering in antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie of door middel van opinieonderzoek is nagegaan in hoeverre het wetsvoorstel tegemoetkomt aan de zorgen van de samenleving, dat het ontwerpwetsvoorstel onderworpen is aan internetconsultatie
«Dat is weliswaar geen opiniepeiling of onderzoek als waar deze leden op doelen, maar wel een middel dat burgers en organisaties de mogelijkheid biedt om hun opinie ter zake van een ontwerpwetsvoorstel te uiten.»
Een ontwerpwetsvoorstel openstellen voor internetconsultatie is echter géén actief opinieonderzoek onder een breed publiek en daarmee dus onvergelijkbaar. Op p. 2 van de memorie van antwoord stelt regering:
«De regering is van mening dat met dit samenstel van maatregelen en met name ook de in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen wijzigingen op adequate wijze aan de uitslag van het referendum tegemoet is gekomen. Daarbij wijst de regering in het bijzonder op de codificatie van de gerichtheidseis, die niet alleen op de inzet van bijzondere bevoegdheden maar ook op die van de algemene bevoegdheden (raadplegen open bronnen en raadplegen informanten) van toepassing is, en de plicht om in alle gevallen van toestemmingverlening door de Minister tot verstrekking van ongeëvalueerde gegevens de CTIVD terstond te informeren.»
Door het ontbreken van een adequaat en actief opinieonderzoek onder een breed publiek is dit dus niet meer dan een aanname. Kan de regering aangeven of zij bereid is om alsnog een opinieonderzoek te doen met de vraag of met deze maatregelen daadwerkelijk aan de uitslag van het referendum tegemoet is gekomen? Zo nee, waarom niet?
De regering reageert negatief op het verzoek van de leden van de fractie van GroenLinks om de inhoudelijke wegingsnotities te delen omdat deze als staatsgeheim worden aangemerkt omdat het over afspraken met buitenlandse diensten gaat. Kan de regering wel de template van deze hybride wegingsnotities delen met de Kamer, zodat inzichtelijk wordt voor de Kamer waarop wordt gewogen zonder de landspecifieke weging te kunnen inzien? Hoe worden deze wegingsnotities gecontroleerd en geëvalueerd? En ziet de regering hier een rol weggelegd voor De Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD)?
De regering schrijft:
«De in de wet opgenomen wegingscriteria betreffen in ieder geval (a) de democratische inbedding van de betreffende dienst, (b) of zij de mensenrechten eerbiedigt, (c) als professioneel en betrouwbaar kan worden aangemerkt, (d) over welke wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden zij beschikt en (e) het door de betreffende dienst gebodenniveau van gegevensbescherming.»
Op basis waarvan beoordeelt de regering of aan deze voorgaande voorwaarden is voldaan? Wordt punt a bijvoorbeeld op basis van de democracy index beoordeeld, waarbij een democratie minimaal een score van 8,01 moet behalen? Zo niet, hoe dan wel? En kan zij dit ook nader duiden bij de punten b tot en met e? De regering schrijft dat bij het delen van informatie met diensten waarmee geen samenwerkingsovereenkomst bestaat, het mogelijk moet zijn om toch geëvalueerde gegevens te delen, maar dat dit met waarborgen omgeven is en uitsluitend mogelijk op grond van een dringende en gewichtige reden. Welke dringende en gewichtige redenen kunnen dit zijn? Acht de regering het mogelijk dat geëvalueerde gegevens aan landen worden verstrekt die niet als democratie worden aangemerkt op basis van de democracy index < 8,01.? En kan de regering aangeven of er per definitie een verschil in samenwerking bestaat op het gebied van aard en intensiteit tussen landen die als volwaardige democratie worden bestempeld en landen die hier niet toe behoren? Kan de regering haar antwoord over de aard en intensiteit van samenwerking nader duiden: over welke aard en welk intensiteitsniveau spreken we?
Volgens de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ontbraken essentiële waarborgen voor de rechtsbescherming van de burger en de invulling daarvan in intern beleid, werkprocessen en de inrichting van technische systemen, zoals instrumenten voor de verplichte interne controle, waardoor effectief extern toezicht onvoldoende mogelijk was. De regering geeft in haar antwoorden aan dat «zaken die de diensten spoedig op orde konden brengen, zoals het vaststellen van beleid en werkinstructies, inmiddels grotendeels op orde» zijn. Welke delen van de geuite bezwaren zijn nog niet op orde? Kan de regering aangeven hoe de controle nu wel plaatsvindt en hoe hier parlementaire controle is vormgegeven?
Op vragen van de leden van de fractie van GroenLinks over controle door de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) op informatie buiten OOG-interceptie antwoordt de regering dat procedures bestaan voor gerichte interceptie en hacken en dat de regering het niet opportuun acht zware eisen te stellen aan informatievergaring door middel van openbare bronnen. Dat standpunt delen deze leden, maar kunnen de diensten ook nog op andere wijze informatie verkrijgen? Zo ja hoe? Hoe zit het bijvoorbeeld met de controle op informatie van buitenlandse diensten aan de AIVD?
De regering wil het exacte aantal gehonoreerde verzoeken van buitenlandse diensten om journalisten en advocaten af te tappen niet delen omdat er dan te veel inzicht in de werkwijze van de diensten wordt gegeven. Kan de regering dan in plaats van het exacte aantal een richting geven van het aantal? Het delen van informatie over journalisten aan buitenlandse diensten kan nog steeds als het een zaak van nationale veiligheid betreft. Zou het hier uitsluitend gaan over informatie van journalisten die de nationale veiligheid van Nederland in gevaar zouden brengen en waarbij buitenlandse overheden een mitigerende rol zouden kunnen spelen? Of zou het ook kunnen gaan over de nationale veiligheid van andere landen? En betreft het alleen Nederlandse journalisten of ook buitenlandse? Zit er een verschil in afweging tussen die laatste twee? Wordt bijvoorbeeld informatie over een buitenlandse journalist eerder gedeeld met de buitenlandse dienst van het land waaruit die journalist afkomstig is? Op welke wijze wordt daarbij ook een mensenrechtelijke toets toegepast?
De AIVD heeft de TIB soms onjuist en onvolledig geïnformeerd, ook nadat de TIB informatie opvroeg. Hoe kwalificeert de regering dit? De antwoorden van de regering hierover zijn summier. Om hoeveel verzoeken vanuit de TIB gaat het en hoe vaak heeft de TIB nadere vragen gesteld aan de AIVD? Ook schrijft de regering dat de TIB en AIVD hierover in contact zijn getreden. Wat is de uitkomst van die gesprekken? Hoe kan de regering garanderen dat de TIB voortaan altijd juist wordt geïnformeerd en dat de AIVD niet door onjuiste of onvolledige informatie onterechte toegang krijgt tot een zware bevoegdheid?
De leden van de fractie van D66 verwijzen naar de inaugurele rede van mr. Jan-Jaap Oerlemans aan de Universiteit van Utrecht. Professor Oerlemans, die tevens senior onderzoeker is bij de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), stelt in zijn oratie dat er een «datahonger» bestaat bij de inlichtingendiensten. Vanwege de digitalisering kunnen zij over enorme databestanden beschikken. Volgens hem biedt de Wiv2017 bij het verzamelen en verwerken van bulkdatasets te weinig waarborgen. Als voorbeeld van «datahonger» noemt hij het verzamelen van passagiersgegevens van vluchten van buiten de Europese Unie naar Nederland. De Marechaussee ontvangt die bulkgegevens en bekijkt of er personen tussen zitten die extra controle behoeven of op een opsporingslijst staan. Uit ervaring meldt hij dat de AIVD de informantenbevoegdheid uit artikel 39 Wiv2017 gebruikt om bij de Marechaussee deze gegevens op te vragen. De Marechaussee verstrekt de data geautomatiseerd en in bulk. Is de regering het met de leden van de fractie van D66 eens dat dit niet de bedoeling van artikel 39 Wiv2017 is? Is de regering het ermee eens dat hier sprake is van de zogenaamde «function creep»?
Klopt het dat als de AIVD de bulkgegevens ontvangen heeft via deze oneigenlijke constructie – en doorspeelt aan de MIVD – er geen bewaartermijn geldt? Kunnen zo miljoenen passagiersgegevens van alle reizigers naar Nederland ongelimiteerd worden bewaard en gebruikt, zo vragen de leden van de D66-fractie.
Kan de regering bevestigen dat de voorziene evaluatie van de Wiv2017 ook zal toezien op de door de leden van de D66-fractie aangedragen punten? Daarbij vragen zij hoe de regering de evaluatie voor zich ziet in relatie tot het voorliggende wetsvoorstel. Ervan uitgaande dat dat zal worden aangenomen en in werking zal treden, dan kunnen die nieuwe artikelen niet in de evaluatie worden meegenomen omdat ze nog niet (voldoende) werden gebruikt. Hoe wordt voorkomen dat er daardoor nieuwe problemen en discrepanties gaan ontstaan? Uit wetgevingstechnisch oogpunt merken de leden van de D66-fractie op dat het weinig fraai is voor te stellen een wet aan te passen terwijl die op hetzelfde moment wordt geëvalueerd. Zou de regering daarop willen reflecteren?
In de beantwoording van de vraag van de leden van de PvdA-fractie over het verstrekken van bulkinformatie door informanten, zegt de regering in de memorie van antwoord (p. 11) dat «een informant gegevens altijd op vrijwillige basis verstrekt. Hij is daarbij zelf verantwoordelijk voor zijn keuze om mee te werken, alsmede voor de (hoeveelheid) gegevens die hij verstrekt». Over dit verstrekken van bulkinformatie door informanten stelt prof. Jan-Jaap Oerlemans, senior onderzoeker bij de CTIVD, in zijn oratie «Grenzen stellen aan datahonger» van 16 november jl., het volgende (p. 19):
«De informantenbevoegdheid in artikel 39 Wiv 2017 is echt een gedrocht van een artikel. De meeste mensen denken bij een informant aan een persoon, een individu, die meewerkt en informatie geeft aan de AIVD of de MIVD op vrijwillige basis. Maar pas als je het artikel goed leest, zie je dat ook overheidsinstellingen op vrijwillige basis gegevens kunnen verstrekken. Na het lezen van de toelichting op deze bepaling en het «Besluit maatregelen rechtstreeks geautomatiseerde toegang inlichtingen en veiligheidsdiensten», krijg je het idee dat de diensten de gegevens kunnen raadplegen bij de Marechaussee zelf op een «hit, no hit»-basis. Zoiets als: «Komt Pietje voor bij jullie? Ja? Ok, dan bekijken we de gegevens».
«Maar daar is geen sprake van. In plaats daarvan is hier sprake van de verstrekking van deze gegevens door de Koninklijke Marechaussee aan de AIVD, waarbij de gegevens in bulk worden verzameld, worden opgeslagen en vervolgens bij de AIVD worden gecombineerd met andere gegevens om targets te identificeren. De huidige regeling voor het verzamelen van bulkdatasets is met andere – meer juridische – woorden onvoldoende voorzienbaar.»
Herkent de regering zich in deze beschrijving? Zo nee, waarom niet? Is het juist dat de diensten in de praktijk de gegevens kunnen raadplegen bij de Marechaussee zelf op een «hit, no hit»-basis? Deelt de regering de opvatting van prof. Oerlemans, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, dat artikel 39 Wiv2017 een «gedrocht» van een artikel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat de regering deze informantenbevoegdheid beter regelen? Zou voor de informantenbevoegdheid niet eveneens de eis van «zo gericht mogelijk» moeten gelden?
In de memorie van antwoord (p. 7) bevestigt de regering nog eens de stelling uit de memorie van toelichting (p. 4) dat ook voor het stelselmatig verzamelen van gegevens uit open bronnen (artikel 38 Wiv2017) geldt dat de diensten deze bevoegdheid zo gericht mogelijk moeten inzetten. Betekent dat ook, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, dat (mede in het licht van het inmiddels bekend geworden Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) dat binnen het Ministerie van Defensie werd opgericht) geen enkele andere overheidsdienst dan de diensten die onder de Wiv2017 vallen (AIVD en MIVD) stelselmatig gegevens uit open bronnen mag verzamelen gericht op de versterking van de inlichtingenpositie van de overheid?
Op p. 12 van de memorie van antwoord lezen de leden van de PVV-fractie:
«De wijze waarop invulling moet worden gegeven aan de eis van gerichtheid is in belangrijke mate afhankelijk van de fase van het inlichtingenonderzoek. In de eerste fase van een onderzoek, waarbij gezocht wordt naar een tot dan toe ongekende dreiging, is vaak nog veel onduidelijk over betrokkenen en hun activiteiten. Daardoor zijn de mogelijkheden om gericht te zoeken, bijvoorbeeld aan de hand van identificerende kenmerken, beperkt. In die gevallen is het onvermijdelijk dat bevoegdheden breder worden ingezet. Naarmate meer bekend wordt kan de eis van gerichtheid steeds scherper worden ingevuld zodat de inzet van bevoegdheden tot het vergaren van gegevens kunnen worden beperkt.»
Kan de regering nader aangeven welke procedures en criteria worden gehanteerd om de eis van gerichtheid in een bepaalde fase te toetsen?
Op p. 13 van de memorie van antwoord gaat de regering op enkele vragen niet in omdat medewerkers van de NCTV geen onderdeel zijn van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Kan de regering alsnog de volgende vragen beantwoorden ten aanzien van medewerkers van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD: kan de regering aangeven of een eventuele medewerker met (familie)banden met bijvoorbeeld de beruchte Haagse Quba-moskee toegang kan krijgen tot via de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 onderschepte gegevens en hierin bijvoorbeeld selecties kan maken? Welke stappen worden gezet om dergelijke situaties te voorkomen?
Kan de regering aangeven of bij een selectie van onderschepte gegevens altijd sprake is van een «vier-ogen-principe» en in hoeverre het risico wordt ondervangen dat een kwaadwillende medewerker bewust onwelgevallige gegevens uit de onderschepte gegevens filtert?
Op 15 november jl. verscheen een bericht in NRC3 dat Defensie een speciale eenheid heeft opgericht die op grote schaal data verzamelt over de eigen Nederlandse bevolking tijdens de coronacrisis.4 Kan de regering aangeven of en in hoeverre deze activiteit valt onder de Wiv 2017? Zo ja, acht de regering het wenselijk en proportioneel dat deze wet op deze manier wordt ingezet?
Op de vraag van de leden van de PvdD-fractie of de bescherming van de verschoningsgerechtigden in de praktijk onvoldoende is, zoals uit rapport 52 van de CTIVD en het jaarverslag van de TIB kan worden afgeleid, antwoordt de regering dat hun positie geen deel uitmaakt van het onderhavige wetsvoorstel. Mag hieruit worden afgeleid dat de regering de constatering dat er onvoldoende bescherming is, niet weerspreekt? Zo ja, is de regering bereid de Wiv op dat punt aan te passen? Zo nee, op grond van welke redenering weerspreekt de regering die constatering?
De regering meldt dat met de TIB en de CTIVD is «afgesproken dat indien de diensten, met name bij een verzoek dat betrekking heeft op ongeëvalueerde gegevens en bulkgegevens, reeds het oogmerk hebben om gegevens te delen met buitenlandse diensten, dit in de toestemmingsaanvraag aan de TIB wordt vermeld». Waarom is een verplichting daartoe niet in de wet opgenomen? In welke gevallen zou de TIB of de CTIVD toestemming in strijd met de wet moeten oordelen? Als er weinig mogelijkheden zijn om toestemming te weigeren, op welke wijze zijn dan de belangen beschermd van degenen over wie gegevens worden gedeeld? Dient zo’n geval in de wegingsnotitie te worden vermeld?
De regering merkt op dat het vraagstuk van bevoegdheidsonafhankelijke waarborgen geen deel uitmaakt van het onderhavige wetsvoorstel. Op grond van welke redenering komt zij tot die conclusie? Zulke waarborgen strekken toch juist tot het voorkomen van ongericht «veegwerk» en uitwisseling van daarmee verkregen gegevens? De regering erkent dit toch, waar zij opmerkt dat de balans tussen waarborgen en de verantwoordelijkheden van de diensten op dit punt onderdeel uitmaken van de evaluatie? Als dat zo is, waarom zou er dan geen reden kunnen zijn om criteria of eisen op dit punt in het wetsontwerp op te nemen?
Het belang van de taak en positie van de CTIVD wordt door de regering onderstreept, maar zij acht het niet gewenst om in de wet vast te leggen dat de Minister gehouden is de aanbevelingen van de CTIVD op te volgen wanneer overtredingen door de AIVD of de MIVD zijn geconstateerd. Kan de regering aangeven hoeveel aanbevelingen de CTIVD sinds haar instelling heeft gegeven en hoeveel van die aanbevelingen niet door de verantwoordelijke ministers zijn overgenomen? Op welke grond kan een Minister een rapportage of aanbeveling naast zich neerleggen, indien deze betrekking heeft op de (on)rechtmatigheid van de wetsuitvoering?
De regering ontkent niet dat bij internationale samenwerking een deel van het inlichtingenwerk met de daarbij gedeelde gegevens zich aan het toezicht onttrekt. Zien de leden van de PvdD-fractie dit goed? Op de vraag waarom op dat punt niet in nader toezicht wordt voorzien, is de reactie van de regering dat een eventuele wetswijziging «alleen voor de Nederlandse toezichthouder effect zou hebben». Waarom zou dat in de weg staan aan een aanpassing van de wet op dat punt? Als het zo is – wat de regering stelt – dat voor de samenwerking van de AIVD en de MIVD met buitenlandse diensten en het feit dat er in dat kader staatsgeheime gegevens met die diensten worden gedeeld, «de voor de diensten verantwoordelijke ministers volledig verantwoordelijk zijn», waarom zou die samenwerking dan niet onder het toezicht van de CTIVD kunnen vallen, nu immers de ministers beschikken over alle details van die samenwerking?
De TIB deint bij de beoordeling van de gerichtheid mee te wegen in hoeverre bij verwerving sprake is van het tot een minimum beperken van niet strikt voor het onderzoek noodzakelijke gegevens, gelet op de technische en operationele omstandigheden van de casus. Op de vraag van de leden van de PvdD-fractie waarom dat criterium niet in de wet is opgenomen, heeft de regering geen antwoord gegeven. Graag vernemen de leden van deze fractie alsnog het antwoord.
De leden van de PvdD-fractie hadden ook de vraag gesteld wat er overblijft van de «gerichtheidseis» indien de dienst volhoudt dat hij nog steeds bezig is met «target discovery». Op die vraag is geen antwoord gegeven. Graag vernemen de leden van de PvdD-fractie alsnog het antwoord.
Als er sprake is van een acute dreiging stelt de regering dat de diensten de inspanning moeten plegen die gezien de operationele en technische omstandigheden op dat moment redelijkerwijs van hen kan worden gevergd. Kan dat meebrengen dat de «gerichtheidseis» dan niet behoeft te worden nageleefd? Kan de regering een voorbeeld geven waarin zo’n inspanning verantwoord wordt in het verzoek om toestemming? Kan de TIB dan een gegevensvergaring of uitwisseling waarbij aan de «gerichtheidseis» niet wordt voldaan, rechtmatig oordelen?
De regering erkent dat de diensten een methode van onderzoek kunnen kiezen waarbij op voorhand vaststaat dat de door de regering bedoelde «knip» technisch niet mogelijk is. Zien de leden van de PvdD-fractie dat goed? Als de door de regering bedoelde «knip» niet kan worden aangebracht in een dataset, hoe verhoudt zich dat tot artikel 26, vijfde lid?
De regering acht het toelaatbaar dat de diensten apparatuur aanschaffen die breder ingezet wordt en niet beperkt is voor specifieke inzet. Wat blijft er over van de «gerichtheidseis» indien diensten uitsluitend apparatuur aanschaffen en inzetten die alleen breed kan worden ingezet?
Welke regels hebben betrekking op de verwerking van bulkdatasets? In hoeverre leidt de toepassing daarvan tot het waarborgen dat gegevens van onschuldige personen die via een breder onderzoek zijn verzameld, niet blijven «hangen» bij de diensten? Kan de regering dat aan de hand van voorbeelden en toepassing van die regels illustreren?
De regering ontkent niet dat het kan voorkomen dat verworven gegevens volgens de CTIVD onrechtmatig zijn verkregen en verwerkt omdat het onderzoek niet in overeenstemming met artikel 26, vijfde lid, van de Wiv is uitgevoerd. Het is juist dat de Minister in zo’n geval kan worden aangesproken. Waarom is er wettelijk niet geregeld wat er dan met de gegevens dient te gebeuren?
De leden van de PvdD-fractie hebben gevraagd waarom de waarborg van artikel 2 van de Beleidsregels Wiv 2017 niet in de wet is verwerkt. De regering verwijst naar het feit dat er in die gevallen «wegingsnotities» zijn vastgesteld. Zien de leden van de PvdD-fractie het goed dat «weging» inhoudt dat er een afweging wordt gemaakt? En zien zij het goed dat een «waarborg»-bepaling juist geen «afweging» impliceert? Kan de regering in dat verband nog eens uitleggen waarom het bestaan van wegingsnotities het onnodig zou maken om een wettelijke norm met een waarborgkarakter vast te stellen?
De leden van de PvdD-fractie hebben erop gewezen dat de Raad van State heeft geadviseerd uitwisseling van ongeëvalueerde gegevens uitsluitend toe te staan indien er een wegingsnotitie is opgesteld. Is het juist dat als in een geval van acute dreiging het voornemen opkomt om gegevens uit te wisselen met een dienst waarmee nog geen samenwerkingsrelatie bestaat, de dienst een afweging van belangen zal moeten voltrekken? Kan de regering aangeven waarom die afweging niet in een notitie kan worden opgenomen? Ook in situaties waarop artikel 64 Wiv ziet, gaat de regering ervan uit dat een risico-inschatting moet worden gemaakt en dat de verstrekking van gegevens enkel na toestemming van de verantwoordelijke Minister mag geschieden. Wordt die Minister op dat moment van de weging door de dienst op de hoogte gebracht? Waarom zou dat niet schriftelijk kunnen gebeuren?
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning ziet met belangstelling uit naar de nadere memorie van antwoord en ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit nader voorlopig verslag.
De voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Dittrich
De griffier van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman
Samenstelling: Kox (SP), Koffeman (PvdD), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van der Burg (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Dittrich (D66), (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (FVD), Gerbrandy (OSF), Van der Linden (FVD), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD) en Van Pareren (Fractie-Van Pareren).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35242-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.