35 218 Wijziging van de Bekendmakingswet en andere wetten in verband met de elektronische publicatie van algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen (Wet elektronische publicaties)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 22 oktober 2019

Inhoudsopgave

Blz.

       

1.

Inleiding

2

2.

Strekking en doelstelling van het wetsvoorstel

2

 

2.1

Borging volledige beschikbaarheid digitale informatie

2

 

2.2

Borging dienstverlening aan hen die verminderd digitaal vaardig zijn

3

 

2.3

Bekendmakingen in het Fries, Papiaments en Engels

5

3.

Achtergronden van het wetsvoorstel

5

 

3.1

Toegankelijkheid informatie als open data

5

 

3.2

Lokale en regionale media: bereik, voorbestaan en kwaliteit

5

4.

Uitgangspunten van het wetsvoorstel

7

 

4.1

Werking en borging zorgvuldigheid van berichtenbox in MijnOverheid

7

 

4.2

Noodzaak «multikanaalbenadering», zorgplicht aankomst informatie bij belanghebbenden en eigenaarschap hulpbehoevenden

8

5.

Organisatorische, technische en financiële gevolgen

10

 

5.1

Voorbereidingen en kosten digitale infrastructuur

10

 

5.2

Attenderingen: mede-overheden die niet zijn aangesloten bij MijnOverheid

10

6.

Verwerking van de consultatie en adviezen over het wetsvoorstel

10

 

6.1

Nationale, Europese en internationale normalisatienormen

10

 

6.2

Benutting informatiepositie overheid: verbetering dienstverlening

12

 

6.3

Implementatiesteun: stappenplan en handreiking

13

 

6.4

Afweging bestuursorgaan: borging maatwerk voor speciale doelgroep

13

 

6.5

Gebruikersonderzoek en maatwerkoplossingen attenderingsservice

13

 

6.6

Ongevraagd toezenden van attenderingen

14

 

6.7

Invoeringstermijn elektronische terinzagelegging

15

 

6.8

Monitoring en evaluatie

16

 

6.9

Rapport Nationale ombudsman informatieverstrekking rondom vergunningen

16

 

6.10

Gedrukte publicaties als service en anderszins extra informeren

17

 

6.11

Inning waterschapsbelasting: auteursrechtelijk beschermde normen

17

1. Inleiding

Het verheugt mij dat de leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66 en GroenLinks met belangstelling kennis hebben genomen van het voorstel van wet tot wijziging van de Bekendmakingswet en andere wetten in verband met de elektronische publicatie van algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen (Wet elektronische publicaties). De leden van voornoemde fracties hebben over het wetsvoorstel verscheidene vragen en opmerkingen. Ik dank de fracties voor hun bijdrage en ga in deze nota graag op die vragen en opmerkingen in. Hierbij is de indeling en volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat in een enkel geval de beantwoording van vergelijkbare vragen en de reactie op vergelijkbare opmerkingen is samengenomen.

2. Strekking en doelstelling van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Wetsvoorstel Wijziging van de Bekendmakingswet en andere wetten in verband met de elektronische publicatie van algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen. Zij achten het een goede zaak dat er eenheid wordt gebracht in de publicatievoorschriften en dat er straks sprake is van een uniforme digitale algemene bekendmaking, mededeling en kennisgeving door de overheid. Het is goed dat alle wettelijk voorgeschreven bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen van (voorgenomen) besluiten, die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, worden gedaan in de officiële elektronische publicatiebladen van de openbare lichamen waartoe de bestuursorganen behoren en dat de publicatiebladen op gestandaardiseerde wijze moeten worden gepubliceerd op www.officiëlebekendmakingen.nl.

De leden van de VVD-fractie constateren dat naast de elektronische publicaties papieren publicaties mogelijk blijven. Dat is een aanvullende service die met name van belang is voor burgers die over minder digitale vaardigheden beschikken.

2.1 Borging volledige beschikbaarheid digitale informatie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel elektronische publicaties. Zij waarderen de insteek van het voorliggende wetsvoorstel, dat burgers en bedrijven in de nieuwe situatie volledig digitaal kunnen kennisnemen van alle kennisgevingen en lokale bekendmakingen van de overheid. Documenten bij kennisgevingen en lokale bekendmakingen (bijvoorbeeld achterliggende onderzoeken of situatietekeningen) worden eveneens gedigitaliseerd openbaar ontsloten. Burgers of bedrijven die in de huidige situatie deze informatie willen inzien, dienen hiervoor in een groot aantal gemeenten nog fysiek naar het gemeentehuis of provinciehuis te gaan (en een afspraak te maken). Deze leden constateren echter dat dit ideaalbeeld niet altijd overeenkomt met de digitale werkelijkheid. Op welke wijze wordt geborgd, dat de digitale informatie volledig beschikbaar is, zo vragen deze leden.

Een kennisgeving die verwijst naar stukken die ter inzage liggen dient een link te bevatten naar de elektronische vindplaats van die stukken. Hierdoor is eenvoudig te zien of die stuken daadwerkelijk beschikbaar zijn. Publicatie is mogelijk op de eigen website van het bestuursorgaan, maar er komt ook een centrale voorziening waarmee deze stukken bij overheid.nl gepubliceerd kunnen worden. De kennisgeving en de bijbehorende stukken kunnen dan via een geautomatiseerde koppeling uit het zaaksysteem van het bestuursorgaan naar overheid.nl worden gezonden, waarbij de link automatisch wordt aangebracht. Hierdoor is deze elektronische beschikbaarstelling goed uitvoerbaar.

2.2 Borging dienstverlening aan hen die verminderd digitaal vaardig zijn

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel voor een Wet elektronische publicaties. Digitalisering biedt kansen en doet zich overal voor. Er is nauwelijks een gebied aan te wijzen dat er niet door geraakt wordt. Dit betekent ook dat het contact met de overheid verandert, waardoor digitalisering ook nieuwe kwetsbaarheden in de verhouding burger-overheid schept. Voor de leden van de D66-fractie speelt digitale inclusie daarbij een grote rol: voor mensen die niet in staat zijn om digitaal mee te doen, moet participatie in de samenleving mogelijk blijven. Daarnaast moeten digitale (overheids)diensten zo toegankelijk mogelijk worden aangeboden. Uit dit wetsvoorstel blijkt dat de regering en haar ambtenaren zich hebben ingespannen voor digitale inclusie door een bruikbare wet te maken, opdat íedereen kan profiteren van de voordelen van digitalisering. Dit verdient lof, want digitalisering in combinatie met digitale inclusie vergt maatwerk, wat leidt tot verfijnde regels, wat vervolgens de uitvoering weer complex maakt. De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over deze wet.

Het wetsvoorstel bepaalt dat alle algemene kennisgevingen en bekendmakingen van de overheid voor burgers en bedrijven digitaal toegankelijk worden. In de huidige situatie vindt publicatie deels elektronisch via verschillende websites plaats en ook nog in dag-, nieuws- en huis-aan-huisbladen. In de memorie van toelichting staat dat deze digitaliseringsslag er nog niet toe heeft geleid dat een einde is gekomen aan «gefragmenteerde informatievoorziening over overheidsbesluiten». Daarom beoogt dit wetsvoorstel overheidspublicaties op één plaats aan te bieden. De leden van de D66-fractie ondersteunen het uitgangspunt dat de huidige fragmentatie onwenselijk is en tegengegaan moet worden. Maar dergelijke standaardisering, uniformering en centralisering kunnen echter, zo staat ook in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 31 augustus 2018 inzake de effecten van digitalisering voor de rechtsstatelijke verhoudingen, ertoe leiden dat maatwerk verloren gaat en het contact met de overheid onpersoonlijker wordt. Hoe wordt geborgd dat de dienstverlening op bijvoorbeeld het gemeentehuis óók nog ingesteld is op mensen die om wat voor reden dan ook niet digitaal vaardig zijn?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij delen het doel van het wetsvoorstel om de toegankelijkheid van (voorgenomen) overheidsbesluiten te vergroten. Wel hebben deze leden nog een aantal vragen die ze graag aan de regering willen voorleggen.

Voor deze leden is het van belang dat iedere burger op een toegankelijke wijze kennis kan nemen van besluiten en voornemens van overheden. Het is daarom goed dat het woud aan bekendmakingsroutes die er nu zijn beter wordt gestroomlijnd en dat burgers via de digitale manieren snel zelfs informatie kunnen vinden. Deze leden zien hierin echter ook direct een zorg. Er zijn immers nog steeds veel mensen die niet digitaal vaardig zijn en door het voorliggende wetsvoorstel juist minder toegang zullen krijgen tot relevante overheidsinformatie. Deze leden zouden daarom graag zien dat ook voor mensen die niet zo digitaal vaardig zijn er voldoende manieren blijven bestaan om alle relevante informatie tot zich te kunnen nemen. Kan de regering garanderen dat ook mensen die geen of beperkte toegang hebben tot het internet ook na de invoering van het voorliggende wetsvoorstel op een volwaardige manier kunnen blijven meedoen aan de samenleving en toegang houden tot essentiële overheidsinformatie die via de bekendmakingen tot hen komt? De regering stelt dat het aan het verantwoordelijke bestuursorgaan is om af te wegen hoe mensen die geen of beperkt gebruik kunnen maken van het internet het best bereikt kunnen worden. De leden van de fractie van GroenLinks onderschrijven het beginsel van subsidiariteit, maar willen wel graag dat de regering waakt voor het feit dat wanneer decentrale overheden onvoldoende aandacht besteden aan de toegang tot overheidsinformatie van mensen die geen of beperkt gebruik kunnen maken van het internet. Daarom vernemen deze leden graag hoe de regering deze toegang zal gaan monitoren en hoe voorkomen wordt dat juist mensen die al niet zo digitaal vaardig zijn ook nog eens een «strijd» moeten gaan voeren met bijvoorbeeld hun gemeenten over een laagdrempelige wijze van bekendmaking.

Ik herken de zorg die in de gestelde vragen naar voren komt. In het belang van een zo inclusief mogelijke communicatie, is het nodig dat het beleid om burgers te bereiken door gemeenten wordt geformuleerd en niet door het Rijk wordt bedacht en gecontroleerd. Gemeenten en andere bestuursorganen leggen hiervoor lokaal verantwoording af. Zoals de aan het woord zijnde leden ook aangeven, kan bij een evaluatie worden onderzocht hoe de verschillende bestuursorganen hun verantwoordelijkheid op dit punt nemen. Hierna kom ik, in antwoord op een vraag van de leden van de D66-fractie, terug op een evaluatie van het wetsvoorstel.

Het kabinet heeft op verschillende manieren rekening gehouden met mensen die beperkte digitale vaardigheden of beperkte toegang tot internet hebben. In de eerste plaats wordt voor mensen de drempel weggenomen om zelf relevante overheidspublicaties op internet te moeten opzoeken of om zichzelf te moeten aanmelden voor de service om per e-mail op relevante publicaties geattendeerd te worden. In plaats daarvan ontvangt iedereen met een MijnOverheid-account automatisch per e-mail berichten over de eigen woonomgeving. Het ontvangen en lezen van e-mail behoort tot de meest laagdrempelige digitale voorzieningen.

In de tweede plaats kan iemand heel eenvoudig een e-mailattendering instellen ten behoeve van een ander die op dit gebied onvoldoende zelfredzaam is. Een vorm van machtiging is daarvoor niet nodig, omdat iedereen op overheid.nl voor elke locatie deze service kan instellen.

In de derde plaats zijn bestuursorganen verplicht om een fysieke balie aan te wijzen waar afschriften van de publicaties verkrijgbaar zijn en waar stukken ter inzage liggen. Dit biedt burgers ook de gelegenheid om persoonlijk uitleg over deze documenten te vragen.

In de vierde plaats brengt een behoorlijke informatievoorziening met zich dat gemeenten waar nodig aanvullende kanalen dienen in te zetten om specifieke groepen burgers te bereiken. Veel gemeenten handhaven daarom de publicatie in de huis-aan-huisbladen. Andere methoden zijn het ter beschikking stellen van geprinte publicaties op openbare plaatsen als bibliotheken en wijkbureaus, het op verzoek toezenden van geprinte publicaties, het verspreiden van bewonersbrieven in de betrokken buurt. Met dergelijke maatwerk-voorzieningen wordt gerealiseerd dat ook mensen zonder internet of met onvoldoende digitale vaardigheden worden bereikt.

2.3 Bekendmakingen in het Fries, Papiaments en Engels

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat de regering wil dat bekendmakingen voor burgers gemakkelijker digitaal te vinden worden. Bij een laagdrempelige manier van bekendmaking hoort volgens de leden van de fractie van GroenLinks ook dat de bekendmaking in de juiste taal geschiedt. Deelt de regering deze opvatting? De bekendmakingen van de provincie Friesland, het Wetterskip Fryslân, van gemeenten uit het Friese taalgebied en van gemeenschappelijke regelingen tussen overheden waar het Fries een officiële taal is zouden dus naast het Nederlands ook altijd in het Fries te vinden moeten zijn. Voor de bekendmakingen van de openbare lichamen in Caribisch Nederland geldt dat deze naast in het Nederlands ook in het Papiaments (Bonaire) en het Engels (Sint-Eustatius en Saba) te vinden zouden moeten zijn. Hoe gaat de regering borgen dat alle bekendmakingen altijd in de juiste talen beschikbaar zijn?

In bestaande wetgeving is voorzien in regels voor het gebruik van het Fries (Friesland), Papiaments (Bonaire) en Engels (Sint-Eustatius en Saba) in het bestuurlijk verkeer. Deze regels zijn opgenomen in de Wet gebruik Friese taal onderscheidenlijk in de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Desbetreffende publicaties zullen overeenkomstig deze wetgeving moeten worden gedaan.

3. Achtergronden van het wetsvoorstel

3.1 Toegankelijkheid informatie als open data

De leden van de VVD-fractie signaleren dat door beschikbaarstelling van de bekendmakingen etc. als open data de informatie ook door andere partijen toegankelijk kan worden gemaakt en in allerlei gebruikerstoepassingen kan worden verwerkt. In hoeverre zal daar met deze wet straks sprake van zijn? Zijn de systemen daarvoor al geschikt? Zijn er bewerkingen van de publicaties die niet zijn toegestaan? Zo ja, welke? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie.

De inhoud van de elektronische officiële publicatiebladen is van meet af aan ook als open data beschikbaar gesteld. Naast de officiële versie in pdf, die is vormgegeven zoals de traditionele papieren voorgangers van deze publicaties, worden de meeste documenten tevens beschikbaar gesteld in machineleesbare formaten zoals xml. De huidige systemen zijn daarvoor dus al ingericht. Het wetsvoorstel brengt hier geen verandering in. Wel wordt het mogelijk ook de thans aan de publicatiebladen toe te voegen publicaties machineleesbaar en geschikt voor hergebruik beschikbaar te stellen. Aan het hergebruik van de informatie op overheid.nl zijn geen beperkingen verbonden.

3.2 Lokale en regionale media: bereik, voorbestaan en kwaliteit

De regering constateert, zo merken de leden van de CDA-fractie op, dat oplage en bereik van gedrukte media al jaren een dalende tendens vertonen, door de opkomst van elektronische media. In dit verband noemt de regering de volgende cijfers. «Het bereik van de gezamenlijke landelijke dagbladen bedraagt nog 24% van de bevolking, het bereik van de regionale bladen nog 20%. Het bereik van de gedrukte huis-aan-huisbladen steekt hier gunstig bij af, maar vertoont eveneens een neerwaartse tendens en daalde van 62% in 2016 naar 53% in 2018.» Daartegenover stelt de regering, dat het gebruik van internet sterk gegroeid is. «In 2017 had 97,1% van de Nederlanders boven de twaalf jaar toegang tot internet en maakte 93,4% hier ook daadwerkelijk gebruik van.» Bedoelt de regering hiermee, dat met een overheidspublicatie op internet 93,4% van de bevolking wordt bereikt en met een publicatie in een huis-aan-huisblad 53%? De regering stelt vast, dat de toename van het gebruik van de attenderingsservice geen gelijke tred met het verdwijnen van de traditionele publicaties. Welke consequenties trekt de regering uit deze constatering, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De genoemde percentages geven het potentiële bereik aan van publicaties die respectievelijk via internet en via het huis-aan-huisblad worden gedaan. Het werkelijke bereik ligt lager. Uit enquêtes blijkt dat ongeveer de helft van de ondervraagden geïnteresseerd is in de overheidspublicaties. Deze groep geeft aan deze publicaties regelmatig in de huis-aan-huisbladen te lezen (voor zover deze worden ontvangen) en geïnteresseerd te zijn in attendering per e-mail op relevante publicaties. Uit het feit dat de toename in het gebruik van de attenderingsservice geen gelijke tred houdt met het verdwijnen van de traditionele publicaties, concludeer ik dat het voor veel burgers een drempel vormt om zelf de attenderingsservice op overheid.nl in te stellen. De huis-aan-huisbladen danken hun bereik aan het feit dat ze ongevraagd worden bezorgd. Ik trek hieruit de conclusie dat het, om voldoende bereik te realiseren, nodig is om burgers ook ongevraagd per e-mail te attenderen. Het wetsvoorstel voorziet hierin.

In dit verband vragen de leden van de CDA-fractie wat de financiële consequenties van het voorliggende wetsvoorstel zijn voor de essentiële infrastructuur van huis-aan-huisbladen. Deze leden constateren dat de levensvatbaarheid van deze vorm van lokale journalistiek onder druk staat. Publicaties van (onder andere) gemeenten in deze kranten leveren behoorlijke inkomsten op, die lokale kranten levensvatbaar houden. Hoe heeft de regering dit aspect meegewogen, zo vragen deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het in stand houden van lokale en regionale media geen doel van het voorliggende wetsvoorstel is. Dat begrijpen deze leden. Het wegvallen van publicaties van decentrale overheden kan evenwel gevolgen hebben voor het voortbestaan van bijvoorbeeld huis-aan-huis bladen en daarmee voor lokale en regionale journalistiek. Deze leden vernemen daarom graag van de regering hoe voorkomen wordt dat het voorliggende wetsvoorstel (onbedoelde) negatieve effecten heeft op het voortbestaan en de kwaliteit van lokale en regionale media.

Ik verwacht niet dat het wetsvoorstel financiële gevolgen heeft voor de huis-aan-huisbladen. Tweederde van alle gemeenten heeft reeds op eigen initiatief de overstap naar officiële elektronische publicatie van kennisgevingen gemaakt door (net als alle provincies en waterschappen) een eigen verordening vast te stellen voor de elektronische bekendmaking van publicaties. De meerderheid van deze gemeenten blijft daarnaast kennisgevingen in de huis-aan-huisbaden publiceren. Het wetsvoorstel raakt met name het overblijvende derde deel van de gemeenten dat kennisgevingen nu nog officieel in de huis-aan-huisbladen publiceert en tot dusver geen aanleiding zag om hierin verandering te brengen. Het ligt niet voor de hand dat de verplichting om elektronisch te publiceren juist voor deze gemeenten aanleiding zal zijn om de publicaties in het huis-aan-huisblad stop te zetten. Dit temeer nu het wetsvoorstel expliciet niet aanstuurt op een beëindiging van deze publicaties en de gemeenten over de financiële middelen blijven beschikken om deze voort te zetten. In de uitvoeringstoets van de VNG1 wordt een vergelijkbare verwachting uitgesproken.

Het is wel mogelijk (en zelfs waarschijnlijk) dat de tendens om mensen meer op maat en met inzet van alternatieve media te bereiken, uiteindelijk leidt tot een lagere omzet voor de huis-aan-huisbladen. Dit is dan vooral het gevolg van een algemene maatschappelijke trend en niet direct van het voorliggende wetsvoorstel.

4. Uitgangspunten van het wetsvoorstel

4.1 Werking en borging zorgvuldigheid van berichtenbox in MijnOverheid

In de memorie van toelichting lezen de leden van de VVD-fractie dat het voor de hand ligt om MijnOverheid in te zetten voor de verspreiding van algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen van de overheid. Daartoe zal aan MijnOverheid een onderdeel worden toegevoegd waarin deze worden gepresenteerd. Wat is de stand van zaken als het gaat om de voorbereidingen om MijnOverheid daarvoor in te zetten, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wanneer moet MijnOverheid daartoe technisch gereed zijn? Gaarne krijgen zij een reactie.

Op dit moment worden de noodzakelijke aanpassingen aan MijnOverheid ontworpen. Deze aanpassingen moeten gereed zijn op 1 januari 2021, de beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel. De voorbereidingen verlopen volgens schema.

Net als bij de berichtenbox zal het mogelijk worden om per e-mail geattendeerd te worden op nieuwe bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen die vallen binnen het vastgestelde profiel. Bij verhuizing zal de presentatie in MijnOverheid en de werking van de attenderingsmail automatisch worden aangepast aan de hand van het nieuwe BRP-adres. Hoe is geborgd dat dat proces zorgvuldig verloopt? In hoeverre kunnen mensen ook zelf aangeven van welke publicaties zij wel of niet op de hoogte worden gesteld? Kan bijvoorbeeld iemand die in Zaltbommel woont ook de publicaties van de gemeente Winschoten krijgen? In hoeverre zou de online identiteit en de daarvan deel uitmakende digitale kluis, zoals voorgesteld in de Initiatiefnota «Online identiteit en regie op persoonsgegevens» (Kamerstuk 34 993) daarbij behulpzaam kunnen zijn? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie.

De gebruiker van MijnOverheid zal verschillende keuzemogelijkheden hebben met betrekking tot de publicaties waarop hij wel of niet geattendeerd wil worden. Deze keuzes betreffen de publicerende bestuurslagen (gemeente, provincie, waterschap, Rijk, gemeenschappelijke regeling), het geografisch gebied waarover hij geïnformeerd wil worden (een bepaalde straal rond zijn woonadres of zijn hele gemeente), de aard van de publicatie (alleen van toepassing op een specifieke locatie of geldend voor een heel bestuurlijk gebied) en het type publicatie (omgevingsvergunning, verkeersbesluit, verordening, voorlichting, etc.).

MijnOverheid verzorgt (in elk geval in eerste instantie) alleen de attendering op publicaties die gerelateerd zijn aan het BRP-adres. Bij een verhuizing wordt het adres automatisch aangepast op basis van een door de BRP doorgegeven adreswijziging. Voor attendering op publicaties die gerelateerd zijn aan andere locaties (bijvoorbeeld een vakantiewoning, een woning van iemand voor wie men zorgt, een bedrijfspand of een pand dat wordt verhuurd) kan gebruik worden gemaakt van de bestaande attenderingsfunctie op overheid.nl. Hier kan voor een onbeperkt aantal locaties een attenderinsgabonnement worden ingesteld.

Ten aanzien van de vraag met betrekking tot de digitale kluis, merk ik het volgende op. Ten behoeve van de e-mailattendering zijn het BRP-adres, de geboortedatum, het BSN en het e-mailadres nodig. Deze gegevens zijn in te zien in MijnOverheid en in de toekomst zal hier ook verstrekkingsinformatie worden geboden. Het e-mailadres kan in MijnOverheid worden aangepast en daar kan ook de keuze worden gemaakt om de attenderingsservice te beëindigen (de opt-out optie). Daarmee bevat MijnOverheid in belangrijke mate de gewenste functionaliteiten.

De voorziene uitwerking van de Wet elektronische publicaties is in lijn met de beleidsbrief Regie op Gegevens,2 waarin het kabinet aangeeft hoe het invulling geeft aan de ideeën zoals geformuleerd in de Initiatiefnota «Online identiteit en regie op persoonsgegevens» (w.o. het concept van een digitale kluis). Inzet daarbij is dat de burger op één plek (MijnOverheid) zijn eigen persoonlijke gegevens kan inzien en (laten) corrigeren, zijn berichten van de overheid kan ontvangen, zijn contactgegevens kan beheren (w.o. zijn e-mailadres), zijn identiteitsmiddelen (w.o. DigiD en eID) kan beheren, en zijn machtigingen kan verstrekken en beheren. De benodigde gegevens ten behoeve van de e-mailattendering (het BRP-adres, de geboortedatum, het BSN en het e-mailadres) zijn dus alle in MijnOverheid in te zien. In MijnOverheid kan ook de keuze worden gemaakt om de attenderingsservice desgewenst te beëindigen (de opt-out optie) en kan het e-mailadres worden gewijzigd.

4.2 Noodzaak «multikanaalbenadering», zorgplicht aankomst informatie bij belanghebbenden en eigenaarschap hulpbehoevenden

De leden van de CDA-fractie constateren, dat digitalisering van informatie en processen bijna altijd meer verplichte zelfwerkzaamheid oplevert voor de gebruikers. Zo worden meer drempels opgeworpen voor degenen die daar minder vaardig in zijn. Deze leden zijn van mening, dat het belang van de burger uitgangspunt dient te zijn van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden vinden het onwenselijk, als via dit wetsvoorstel wordt aangestuurd op het afsluiten van analoge mediakanalen om burgers te bereiken met publicaties. Deelt de regering de opvatting van deze leden, dat juist een zogenoemde multikanaalbenadering noodzakelijk is om alle burgers te bereiken?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening, dat digitalisering en aanbod op één plek in potentie voordelen heeft voor burgers en bedrijven. Deze leden voegen daaraan toe, dat veel afhangt van de manier waarop dit geregeld wordt. De gebruiksonvriendelijke ingangen als de «Berichtenbox MijnOverheid» stemmen niet hoopvol. Deelt de regering de mening van deze leden, dat het beschikbaar stellen van informatie iets anders is dan de zorgplicht dat deze ook aankomt bij de belanghebbenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt de regering om juist die zorgplicht vorm te geven?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op het punt van eigenaarschap. Deze leden constateren, dat overheden de neiging hebben om zich alleen verantwoordelijk te voelen voor informatie die van hun eigen organisatie afkomstig is. Een van de gevolgen is verkokering waardoor belanghebbenden geen idee hebben waar ze terecht kunnen zodra ze een wat breder probleem hebben of als ze inzicht willen hebben in wat hen zou kunnen raken. Deze leden constateren, dat het «slechts» samenbrengen van publicaties op één plek niets afdoet aan het oplossen van dit probleem. Deelt de regering de mening van deze leden dat dat wel mogelijk zou zijn? In dit verband vragen deze leden de regering in te gaan op de vraag, wie de burger nog kan helpen, als die plek straks alleen virtueel beschikbaar is?

Ik deel de opvatting dat het beschikbaar stellen van informatie iets anders is dan het bereiken van de belanghebbenden. Met de CDA-fractie heb ik geconstateerd dat de digitalisering van de publicaties tot nu toe extra zelfwerkzaamheid oplevert voor de gebruikers in de zin dat zij zich moeten abonneren op de attenderingsservice om de publicaties te blijven ontvangen. Hierdoor kan inderdaad een drempel worden opgeworpen voor degene die daar minder vaardig in zijn. Daarom is een belangrijke nieuwe maatregel om burgers daadwerkelijk te bereiken, het ongevraagd per e-mail attenderen van personen die in MijnOverheid een e-mailadres hebben opgegeven op berichten die betrekking hebben op hun directe woonomgeving.

Ik deel ook de opvatting dat het om alle burgers te bereiken nodig is om meerdere kanalen te benutten. Het wetsvoorstel stuurt daarom ook niet aan op het afsluiten van analoge kanalen. Bestuursorganen zullen in de communicatie met de burger zoveel mogelijk van maatwerk uit moeten gaan. Dat vergt dat bij elk besluit in beeld wordt gebracht wie er eventueel als belanghebbende invloed zou willen uitoefenen. Een behoorlijke informatievoorziening brengt dan met zich mee dat bestuursorganen aanvullende kanalen inzetten als dit nodig is om alle belanghebbenden voldoende te bereiken. De leden van de fractie van het CDA noemen dat zorgplicht. Ik kan mij hierin wel vinden. Graag verwijs ik hierbij naar het rapport van de Nationale ombudsman «Informeren = Publiceren?», dat in paragraaf 6.9 van deze nota nader aan de orde komt.

Ik wil er graag op wijzen dat niet uitsluitend sprake is van digitale informatievoorziening. Bestuursorganen zijn verplicht om een fysieke balie aan te wijzen waar afschriften van de publicaties verkrijgbaar zijn en waar stukken ter inzage liggen. Dit biedt burgers ook de gelegenheid om persoonlijk uitleg over deze documenten te krijgen.

Het samenbrengen van publicaties op één plek kan inderdaad niet voorzien in de oplossing van het door de leden van de CDA-fractie gesignaleerde probleem dat overheden zich niet altijd verantwoordelijk voelen voor het geheel aan informatie waarmee de burger te maken heeft. Toch kan dit samenbrengen behulpzaam zijn voor burgers die een breder inzicht willen hebben in wat hen zou kunnen raken. De mogelijkheid om naar publicaties te zoeken (of zich hierop te laten attenderen) die betrekking hebben op een groter of kleiner gebied rond een bepaalde locatie doorbreekt immers de scheiding tussen bestuurslagen en de grenzen tussen bestuursorganen. Dat betekent dat men de relevante publicaties krijgt van zowel gemeente, provincie, waterschap, gemeenschappelijke regelingen en de centrale overheid. Als het aangegeven gebied de grens van een gemeente overschrijdt, kan ook informatie van aanpalende gemeenten worden ontvangen. Daarnaast maakt de centrale publicatie het mogelijk om besluiten van verschillende bestuursorganen met elkaar te vergelijken. Zo kunnen bijvoorbeeld de kapvergunningen of algemeen plaatselijke verordeningen van meerdere of alle gemeenten worden opgevraagd, zodat de besluitvorming van de verschillende bestuursorganen kan worden vergeleken.

5. Organisatorische, technische en financiële gevolgen

5.1 Voorbereidingen en kosten digitale infrastructuur

Als het onderhavige wetsvoorstel straks kracht van wet heeft, zal dat gevolgen hebben voor het systeem achter de website www.officiëlebekendmakingen.nl.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken van de voorbereidingen om deze website straks goed te kunnen laten functioneren. Wanneer gaat de vernieuwde website van start? Kortom, wat is de stand van zaken als het gaat om de digitale infrastructuur die nodig is voor deze wet? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Voorts krijgen de leden van de VVD-fractie graag meer inzicht in de kosten. Wat zullen de jaarlijkse kosten van de vernieuwde website zijn t.o.v. de huidige website? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De beoogde inwerkingtredingsdatum van de wet is 1 januari 2021. Op dat moment moeten alle functionaliteiten die nodig zijn voor de uitvoering van de wet zijn geïmplementeerd. Deze functionaliteiten worden stapsgewijs toegevoegd. De uitvoering daarvan ligt op schema. De jaarlijkse meerkosten bedragen circa € 1 mln.

5.2 Attenderingen: mede-overheden die niet zijn aangesloten bij MijnOverheid

De leden van de GroenLinks-fractie vragen aandacht voor het feit dat voor medeoverheden geen aansluitplicht geldt voor MijnOverheid.nl. De regering schrijft evenwel dat voor attenderingen bij de Bekendmakingswet wel gebruik zal gaan worden gemaakt van MijnOverheid.nl. Graag ontvangen de leden van de fractie van GroenLinks hier een nadere toelichting op. Hoe zorgt de regering ervoor dat dit in de praktijk geen problemen gaat opleveren bij medeoverheden die niet aangesloten zijn bij MijnOverheid.nl?

Alle mede-overheden zijn aangesloten op de redactie-omgeving van www.officiëlebekendmakingen.nl en leveren daar op dit moment al publicaties aan. MijnOverheid wordt in dit verband alleen gebruikt als presentatieplatvorm voor de publicaties en als portaal waar burgers hun e-mailadres en hun voorkeuren ten aanzien van de attenderingsservice beheren. Ook de publicaties van mede-overheden die niet zijn aangesloten op MijnOverheid kunnen daardoor met gebruikmaking van MijnOverheid worden getoond en toegezonden.

6. Verwerking van de consultatie en adviezen over het wetsvoorstel

6.1 Nationale, Europese en internationale normalisatienormen

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Unie van Waterschappen heeft laten weten achter het wetsvoorstel te staan, maar dat het voor de waterschappen ook een groot knelpunt oplevert. De Unie wijst erop dat in diverse algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels dwingend wordt verwezen naar nationale (NEN), Europese (NEN-EN) en Internationale (NEN-ISO) normbladen, waarin nadere toe te passen regels zijn opgenomen. Doordat op deze normbladen auteursrecht rust, mogen deze niet (elektronisch) worden gepubliceerd. In de huidige regelgeving is bepaald dat deze normbladen ter inzage kunnen worden gelegd in plaats van gepubliceerd. Met het voorliggende wetsvoorstel komt deze regeling te vervallen, zo stelt de Unie. De Unie pleit dan ook voor behoud van de mogelijkheid om bijlagen ter inzage te kunnen leggen in plaats van alleen elektronisch te publiceren. Er zou dan in het voorliggende wetsvoorstel een uitzondering opgenomen moeten worden, zoals ook is gebeurd voor de luchtvaart (artikel 7.11). De leden van de VVD-fractie vragen de regering in te gaan op datgene wat de Unie van Waterschappen naar voren heeft gebracht. In hoeverre lopen andere overheden en uitvoeringsorganisaties, die met deze wet te maken hebben, hier ook tegen aan? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de CDA-fractie constateren, dat in diverse algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels dwingend wordt verwezen naar nationale (NEN), Europese (NEN-EN) en Internationale (NEN-ISO) normbladen, waarin nadere toe te passen regels zijn opgenomen. Doordat op deze normbladen auteursrecht rust, mogen deze niet (elektronisch) gepubliceerd worden door waterschappen. Voor Europese en Internationale normen geldt dat dit auteursrecht niet afgekocht kan worden.

Binnen de huidige wettelijke voorschriften is toch een rechtsgeldige wijze van bekendmaking mogelijk door dat in artikel 73, derde lid van de Waterschapswet, is geregeld dat deze normbladen in plaats van publicatie ter inzage gelegd kunnen worden. Met voorliggend wetsvoorstel zou deze regeling komen te vervallen. Onderkent de regering dat dit zou betekenen dat waterschappen de van belang zijnde stukken niet meer correct kunnen bekendmaken, zo vragen deze leden. Welke gevolgen zou dit hebben? Hoe beoordeelt de regering het pleidooi van de waterschappen voor behoud van de mogelijkheid om bijlagen ter inzage te kunnen leggen in plaats van alleen elektronisch te publiceren? Dit kan geregeld worden door behoud van het huidige artikel 73, lid 3 van de Waterschapswet of een vergelijkbare uitzondering op te nemen in het wetsvoorstel. Een dergelijke uitzondering is in artikel 7.11 wetsvoorstel ook gecreëerd voor de luchtvaart, die blijkens de toelichting met soortgelijke problematiek kampt.

In reactie op de vragen van de leden van de fracties van de VVD en het CDA, alsmede op de vragen van de leden van de fractie van GroenLinks aan het slot van het verslag, merk ik het volgende op.

De Unie van Waterschappen heeft aangegeven dat de in artikel 13 van de Bekendmakingswet opgenomen verplichting om bij een terinzagelegging de informatie zowel elektronisch als op een locatie aan te bieden, op problemen stuit bij de terinzagelegging van normalisatienormen waarop auteursrecht rust. Ik onderken deze problematiek. Ik stel daarom voor om bij nota van wijziging het wetsvoorstel op dit punt aan te passen. In een nieuw artikel 14a van de Bekendmakingswet wordt een bepaling opgenomen, waarin voor de terinzagelegging van normalisatienormen als door de Unie bedoeld een uitzondering wordt gemaakt op de verplichting tot elektronische publicatie en het verstrekken van een afschrift (uitzondering op artikel 13 onderscheidenlijk artikel 18 van de nieuwe Bekendmakingswet). Bij deze bepaling is aangesloten bij de jurisprudentie van de Hoge Raad en de Aanwijzingen voor de Regelgeving. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de toelichting bij de nota van wijziging. Afgezien is van een voorziening in artikel 73 van de Waterschapswet, omdat dat artikel met dit wetsvoorstel naar de Bekendmakingswet wordt verplaatst, maar tevens omdat ook andere bestuursorganen in hun algemeen verbindende voorschriften normalisatienormen verplicht stellen en een oplossing voor het door de Unie naar voren gebrachte punt ook voor die andere bestuursorganen moet gelden. Niet is gekozen voor de door de leden van de fracties van het CDA en GroenLinks genoemde uitzondering voor de Wet luchtvaart. De uitzondering voor de Wet luchtvaart heeft betrekking op internationale normen die in Nederlandse regelgeving worden opgenomen, terwijl de normalisatienormen waarnaar de waterschappen en andere bestuursorganen verwijzen volgens vaste jurisprudentie geen onderdeel zijn van het algemeen verbindend voorschrift waarin de verwijzing wordt opgenomen. Dit verschil betekent dat voor de Wet luchtvaart een uitzondering op een andere bepaling van de nieuwe Bekendmakingswet (te weten: artikel 7, tweede lid) wordt gemaakt dan voor de normalisatienormen.

6.2 Benutting informatiepositie overheid: verbetering dienstverlening

De leden van de CDA-fractie constateren voorts met het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR), dat de potentie van digitale overheidsdienstverlening alleen kan worden benut als voldoende aandacht bestaat voor het gebruikersperspectief van de digitale voorzieningen. Digitalisering van overheidsdienstverlening vormt geen garantie voor (ervaren) regeldrukvermindering in de dagelijks praktijk van burgers en bedrijven.

Het college besteedt in het bijzonder aandacht aan die aspecten die van belang zijn voor de mate waarin het voorliggende wetsvoorstel zijn doel bereikt. Belangrijk daarbij is het uitgangspunt dat álle gebruikers van de informatievoorziening (zowel burgers als bedrijven) op een eenvoudige en begrijpelijke wijze moeten kennis kunnen nemen van en geïnformeerd worden door de overheid over lokale bekendmakingen. Gelet op de informatiepositie en het handelingsperspectief van burgers en bedrijven voorziet het college een voorname rol voor de overheid om zorg te dragen voor passende informatie. De leden van de CDA-fractie vragen de regering, op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel ertoe bijdraagt dat de overheid haar informatiepositie maximaal benut, zodat burgers en bedrijven daadwerkelijk verbetering van dienstverlening ervaren?

Het ATR heeft een aantal adviezen gegeven dat erop gericht is om burgers en bedrijven optimaal te informeren over lokale bekendmakingen. De meeste voorstellen zijn overgenomen of stonden al op het programma. Het gaat daarbij om het uniformeren en verduidelijken van de informatiecategorieën waaruit gebruikers bij e-mailattendering kunnen kiezen, het informatiever en beter leesbaar maken van de publicaties, en het bieden van een keuzemogelijkheid voor de frequentie waarmee attenderingsmails worden toegezonden. Niet overgenomen is het advies om niet te attenderen op basis van de straal rond het woonadres die door de gebruiker kan worden gekozen, maar op basis van een effectgebied dat de overheid voor elk besluit zou moeten vaststellen. Dat effectgebied zou zodanig moeten worden gekozen dat het alle belanghebbenden zou moeten omvatten. Dit vergt echter dat de overheden op voorhand bekend zijn met alle belangen van burgers en dat alle overheden op basis hiervan op uniforme wijze effectgebieden toekennen. Ik acht dat vooralsnog niet realiseerbaar. Daarnaast willen burgers vaak niet alleen geïnformeerd worden over besluiten waarbij zij in juridische zin belanghebbende zijn, maar ook over besluiten waar ze om andere redenen interesse in hebben. Daarom laat ik uitbreiding van het gebied waarover men wordt geattendeerd, aan de keuze van de gebruiker.

De wijze waarop toegang wordt geboden tot (voorgenomen) overheidsbesluiten staat hiermee niet onveranderlijk vast. Op basis van gebruikersonderzoek en het beschikbaar komen van nieuwe technieken zal de voorziening ongetwijfeld nog verder kunnen worden verbeterd.

6.3 Implementatiesteun: stappenplan en handreiking

De leden van de D66-fractie stellen vast dat de complexiteit van de noodzakelijke aanpassingen in de werkprocessen door dit wetsvoorstel door de Staatssecretaris wordt erkend en dat daarom aan de VNG implementatiesteun in de vorm van een stappenplan en handreiking worden toegezegd, evenals een financiële compensatie. Wat is de rol van de regering bij het opstellen van dit stappenplan en de handreiking? Wanneer moeten dit stappenplan en de handreiking gereed zijn?

Het stappenplan en de handreiking ten behoeve van de elektronische terinzagelegging zullen in mijn opdracht worden opgesteld door het Kennis- en exploitatiecentrum voor officiële overheidspublicaties (KOOP) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De verplichting tot elektronische terinzagelegging zal naar verwachting ingaan op 1 januari 2022. Het stappenplan en de handreiking zullen in de eerste helft van 2020 gereedkomen.

6.4 Afweging bestuursorgaan: borging maatwerk voor speciale doelgroep

De aan het woord zijnde leden lezen in de toelichting dat bij «het publicerende bestuursorgaan» de verantwoordelijkheid ligt wat betreft de afweging of met maatwerk een speciale doelgroep kan worden bereikt die anders misschien buiten de boot valt. Deze leden vragen aan de regering of dit niet te vrijblijvend is? Hoe wordt geborgd dat er niemand buiten de boot valt? De regering wijst op mogelijke algemene maatregelen, zoals computers in bibliotheken. Kan de regering aangeven welke publicerende bestuursorganen er zijn en of/ hoe die onderdeel uitmaken van/ betrokken zijn bij het implementatietraject? Voor de leden van de D66-fractie is niet duidelijk of dit punt expliciet in het implementatietraject is opgenomen of een onderdeel vormt van het stappenplan en de handreiking die de VNG moet opstellen.

Ik acht het niet te vrijblijvend dat decentrale overheden de verantwoordelijkheid dragen om hun eigen inwoners behoorlijk te informeren over (voorgenomen) besluiten. Hoe deze inwoners het best kunnen worden bereikt kan het best door deze bestuursorganen zelf worden bedacht en niet door het Rijk. Zij moeten hiervoor lokaal verantwoording afleggen. Ik heb er vertrouwen in dat decentrale overheden dit serieus nemen.

Het stappenplan en de handreiking zijn specifiek gericht op de verplichting tot elektronische terinzagelegging. Deze stukken zullen in overleg met de koepels van gemeenten, provincies en waterschappen worden opgesteld. Daarnaast zijn er nog andere publicerende bestuursorganen, zoals gemeenschappelijke regelingen, zelfstandige bestuursorganen en departementen. Alle overheidsorganisaties die te maken hebben met elektronische terinzagelegging zullen over het stappenplan en de handreiking worden geïnformeerd.

6.5 Gebruikersonderzoek en maatwerkoplossingen attenderingsservice

Verder is in de memorie van toelichting te lezen dat «met behulp van gebruikersonderzoek» de kwaliteit en gebruiksvriendelijkheid van de attenderingsservice wordt verbeterd. Wordt er dan ook gekeken naar de mogelijkheid om een wekelijkse attendering in plaats van een dagelijkse attendering te krijgen, conform het advies van de Autoriteit Toetsing Regeldruk (ATR)? Of wordt de keuze voor het (laten) maken van maatwerkoplossingen bij de beheerder van de fysieke infrastructuur gelaten? Kortom, hoe gaat de regering erop toezien dat bestuursorganen zich bewust zijn van deze taak en daar waar nodig hun informatievoorziening aanpassen? Worden bijvoorbeeld «best practices» kenbaar gemaakt, zodat bestuursorganen deze kunnen delen? En wie is uiteindelijk verantwoordelijk voor dit implementatietraject, neemt de regering hierin het voortouw?

In antwoord op deze vraag van de leden van de D66-fractie, merk ik op dat de gebruiksvriendelijkheid van de attenderingsservice enerzijds wordt bepaald door de wijze waarop de centrale voorziening is ingericht en anderzijds door de zorg die de publicerende bestuursorganen aan de publicaties besteden. Voor dit eerste vormen de uitkomsten van gebruikersonderzoek en de adviezen uit de consultatiefase belangrijke input. Het advies van het ATR om gebruikers de optie geven om wekelijks in plaats van dagelijks geattendeerd te worden wordt daarom overgenomen. Dit betekent niet dat elke bijzondere wens ook kan worden gehonoreerd. Gasunie en Tennet hebben gevraagd of de attenderingsservice zo kan worden aangepast dat hiermee niet alleen op berichten kan worden geattendeerd die relevant zijn voor een bepaalde locatie maar ook op berichten die relevant zijn voor een heel netwerk van bijvoorbeeld gasleidingen of hoogspanningsmasten. Ongetwijfeld zijn er ook andere partijen die infrastructuren of onroerend goed beheren en die specifieke wensen hebben op dit gebied. De overheid kan echter niet in alle bijzondere wensen van bedrijven voorzien. Omdat alle publicaties ook als open data beschikbaar zijn, kunnen deze partijen zelf een maatwerkoplossing (laten) maken.

Bij de zorg die de publicerende partijen uit een oogpunt van gebruiksvriendelijkheid aan de publicaties moeten besteden gaat het bijvoorbeeld om het gebruik van duidelijke taal, het opnemen van essentiële informatie in de titel en de zakelijke mededeling, een nauwkeurige aanduiding van de locatie waar een publicatie betrekking op heeft en het correct toekennen van gegevens als onderwerp en publicatiesoort. De bestuursorganen zijn uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de op hen rustende verplichtingen, maar daarbij zal wel de nodige hulp worden geboden. Zo wordt op dit moment in samenwerking met de campagne Direct Duidelijk een checklist opgesteld voor het opstellen van goed leesbare kennisgevingen. Daarnaast wordt steekproefsgewijs onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de publicaties. Hierbij wordt bijzondere aandacht besteed aan partijen die statistisch gezien afwijkend publicatiegedrag vertonen. Op basis van dit kwaliteitsonderzoek worden gerichte aanbevelingen gedaan. Ook wordt informatie teruggekoppeld over het aantal inwoners dat gebruik maakt van de attenderingsservice en de mate waarin publicaties van een bestuursorgaan daadwerkelijk worden geraadpleegd. Met deze informatie kunnen partijen hun bereik vergelijken met anderen en zo nodig verbeteren. Ten slotte kan gebruikersonderzoek ook informatie opleveren over de waardering voor de publicaties van individuele bestuursorganen, waarmee deze hun voordeel kunnen doen.

6.6 Ongevraagd toezenden van attenderingen

Ook vragen de leden van de D66-fractie om een reactie van de regering op het standpunt van de Autoriteit Persoonsgegevens dat ongevraagde attendering wat betreft de inbreuk die gemaakt wordt op de persoonlijke levenssfeer vergelijkbaar is met ongevraagde elektronische communicatie voor commerciële doeleinden. Kan de regering de noodzaak van ongevraagde elektronische communicatie nader motiveren? Hoe beziet de regering de optie die de AP suggereert om af te zien van ongevraagde attendering en juist vrijwillig gebruik van de service intensiever onder de aandacht te brengen en daarbij de drempel om zelf een interesseproflel in te vullen zoveel mogelijk te verlagen?

Ik lees in het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) dat zij van oordeel is dat de impact van ongevraagde attendering vergelijkbaar is met de impact van ongevraagde elektronische communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden als bedoeld in artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet. De AP oordeelt niet dat daarmee de attendering niet is toegestaan, maar wel dat deze een stevige motivering vergt. De AP stelt met name de vraag of het gebruik van de e-mailattendering ook op het beoogde niveau kan worden gebracht door meer voorlichting hierover.

Het bureau SIRA Consulting heeft onderzocht hoe groot de belangstelling voor deze attenderingsservice is. De helft van de ondervraagden geeft in dat kader aan waarschijnlijk gebruik te willen gaan maken van de e-mailattendering als alle openbare kennisgevingen elektronisch worden gedaan.3 Uit andere onderzoeken komt een vergelijkbaar beeld naar voren. Overheden die de publicatie in huis-aan-huisbladen op grond van een eigen verordening hebben vervangen door publicatie in het elektronische gemeenteblad hebben voorlichtingscampagnes uitgevoerd om inwoners te wijzen op de attenderingsservice. Toch is het bereik van de attenderingsservice in de meest succesvolle gemeenten niet groter geworden dan ca. 15% van de huishoudens. De meeste gemeenten blijven hier nog ver bij achter.

Hiermee komt een belangrijk verschil tussen de huidige attendering en de huis-aan-huisbladen naar voren. Huis-aan-huisbladen worden ongevraagd bezorgd, waarbij men desgewenst door middel van een zogenaamde nee-nee sticker op de brievenbus kan aangeven het blad niet te willen ontvangen. Mijn conclusie is dan ook dat met een medium dat gedistribueerd wordt op basis van het zelf moeten nemen van een abonnement (opt-in) bij lange na niet het bereik kan worden gerealiseerd van een medium dat ongevraagd verspreid wordt (opt-out). Gelet op het grote belang van kenbaarheid en toegankelijkheid van overheidspublicaties is de ongevraagde attendering (met de mogelijkheid van afmelding) aanvaardbaar. Naar aanleiding van het advies van de AP is de motivering in de memorie van toelichting op dit onderdeel aangevuld.

6.7 Invoeringstermijn elektronische terinzagelegging

De leden van de D66-fractie lezen dat «over de invoeringstermijn van de elektronische terinzagelegging met de koepels van de decentrale overheden overleg zal worden gevoerd». Wat is volgens de regering een haalbare invoeringstermijn van de elektronische terinzagelegging? En hoe ziet de regering toe op een voortvarend verloop van deze overleggen?

Ik ga op dit moment uit van een invoeringstermijn van een jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Dat betekent dat bij de beoogde inwerkingtreding van de wet per 1 januari 2021, de verplichting om tot elektronische terinzagelegging ingaat op 1 januari 2022. In een periodiek overleg met de koepels van decentrale overheden en waarin het beheer van de centrale voorzieningen voor de officiële publicaties en de implementatie van dit wetsvoorstel aan de orde komt. Op verzoek van de decentrale overheden wordt een centrale faciliteit ingericht waar bestuursorganen hun stukken elektronisch ter inzage kunnen leggen. Door het rechtstreekse contact met de aansluitende overheidsorganisaties is de voortgang van dit proces goed te volgen. Dit maakt het mogelijk eventuele knelpunten snel te signaleren en op te lossen.

6.8 Monitoring en evaluatie

De ATR heeft aanbevolen, zo merken de leden van de D66-fractie op, om een evaluatiebepaling op te nemen. Uit de toelichting blijkt dat dit advies niet wordt overgenomen, omdat «het publicatieproces en de attendering» voortdurend worden gemonitord. De leden van de D66-fractie zijn hier blij mee, maar begrijpen niet waarom dit niet kan worden vastgelegd in een evaluatiebepaling. Dan is immers sprake van een kenbaar moment, waarop zowel de regering als de Tweede Kamer ook kan toezien. Ook vragen de leden van de D66-fractie zich af waarom de monitoring zich beperkt tot «het publicatieproces en de attendering». Waarom wordt niet de gehele praktische uitwerking van dit wetsvoorstel doorlopend gemonitord en geëvalueerd?

Het elektronische publicatieproces maakt het mogelijk verschillende zaken permanent te monitoren. In paragraaf 6.3 is opgemerkt dat het daarbij gaat om de kwaliteit van de publicaties, het gebruik van de e-mailattendering, de mate waarin individuele publicaties daadwerkelijk worden geraadpleegd en de waardering van gebruikers. Buiten beeld blijft daarbij de mate waarin bestuursorganen aanvullende kanalen gebruiken op met specifieke groepen burgers te communiceren en het daadwerkelijke bereik dat hiermee wordt gerealiseerd. Dit leent zich niet voor centrale en permanente monitoring. Ik heb, mede naar aanleiding van de vragen ter zake, de opportuniteit van een evaluatiebepaling opnieuw gewogen. Ik ben tot de slotsom gekomen dat een dergelijke bepaling wenselijk is en zal deze via de gelijktijdig met deze nota aan uw Kamer gezonden nota van wijziging aan het wetsvoorstel toevoegen.

6.9 Rapport Nationale ombudsman informatieverstrekking rondom vergunningen

De leden van de D66-fractie vragen aandacht voor het rapport van de Nationale ombudsman over informatieverstrekking rondom vergunningen, dat op 8 maart 2019 verscheen. Die informatieverstrekking zou beter kunnen. Kan de regering hierop een reactie geven? Worden de aandachtspunten die de Ombudsman noemt, meegenomen bij dit wetsvoorstel?

In het genoemde rapport4 stelt de ombudsman dat behoorlijke informatieverstrekking inhoudt dat het nodig kan zijn dat de overheid meer doet dan wat juridisch gezien verplicht is. Hij formuleert daarbij de volgende aandachtspunten:

  • zorg voor omgevingsbewustzijn bij de betrokken ambtenaren;

  • verstrek informatie in een zo vroeg mogelijk stadium van de vergunningverlening;

  • inventariseer voorafgaand aan de informatieverstrekking wie er eventueel als belanghebbende invloed zou willen uitoefenen («omgevingsscan»);

  • sluit bij de informatieverstrekking aan op de kanalen waarmee de diversiteit aan belanghebbenden het best kan worden bereikt;

  • zorg voor een passend aanvullend informatiekanaal wanneer informatie digitaal wordt verstrekt;

  • zorg ervoor dat informatie duidelijk, begrijpelijk en zo volledig mogelijk is;

  • zorg voor een gebruiksvriendelijk (digitale) informatiesysteem.

Zoals gezegd, hebben deze aandachtspunten betrekking op wat van de overheid verwacht mag worden naast de wettelijke voorgeschreven publicaties en ze zijn daarmee dan ook niet bedoeld om in wetgeving te vertalen. Ik onderschrijf het belang van deze aandachtspunten, met de kanttekening dat uit een omgevingsscan ook zou kunnen blijken dat met digitale informatievoorziening kan worden volstaan. Hoewel de genoemde aandachtspunten dus niet tot wetgeving leiden, spelen ze wel een belangrijke rol bij de implementatie van het wetsvoorstel. Het gaat daarbij om het streven naar een gebruiksvriendelijk informatiesysteem, het bereiken van zoveel mogelijk burgers, en het stimuleren van begrijpelijke teksten. Daarnaast behouden de decentrale overheden de mogelijkheid en de financiële middelen om door de inzet van extra kanalen maatwerk te leveren voor specifieke groepen burgers.

6.10 Gedrukte publicaties als service en anderszins extra informeren

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat dit wetsvoorstel geen bezuinigingsdoelstelling kent en decentrale overheden over middelen blijven beschikken om de gedrukte publicaties bij wijze van service in een wat beknoptere vorm voort te zetten of om burgers op een andere wijze extra te informeren. Deze leden vragen de regering om deze stelling nader te onderbouwen. Want is het niet zo dat decentrale overheden bij invoering van het voorliggende wetsvoorstel kosten gaan maken om besluiten digitaal bekend te gaan maken? Deze gelden kunnen dan niet ingezet worden voor gedrukte bekendmaking. Dus wanneer decentrale overheden beide varianten van bekendmaking willen (blijven) gebruiken, zullen zij extra kosten moeten maken. Graag ontvangen deze leden hier een nadere reactie op van de regering.

Zoals in de memorie van toelichting wordt aangegeven, gaven de decentrale overheden voorafgaande aan de elektronische publicatie van algemene bekendmakingen, kennisgevingen en mededelingen ca. € 24 mln. per jaar uit aan publicaties in dagbladen en huis-aan-huisbladen. De structurele kosten van elektronische publicatie worden geraamd op ca. € 4 mln. Dat betekent dat er voldoende middelen overblijven om de gedrukte publicaties bij wijze van service in een wat beknoptere vorm voort te zetten of om burgers op een andere wijze extra te informeren.

6.11 Inning waterschapsbelasting: auteursrechtelijk beschermde normen

Tot slot vragen de leden van de fractie van GroenLinks nog specifiek aandacht voor een zorg die vanuit de waterschappen is geuit. De waterschappen hebben hun zorgen geuit over de gevolgen van het wetsvoorstel voor de inning van de waterschapsbelasting. Zij vrezen dat auteursrechtelijke bescherming van normbladen het hen onmogelijk maakt om via digitale weg op correcte wijze tot bekendmaking over te kunnen gaan van belangrijke besluiten rondom de belastingheffing. De leden van de fractie van GroenLinks begrijpen deze zorgen en zouden graag een specifieke reactie van de regering op dit punt ontvangen. Naast een algemene reactie op deze zorgen van de waterschappen zouden deze leden graag ook specifiek antwoord willen op de volgende vragen: Wat heeft de regering gedaan met de zorgen vanuit de waterschappen? Wat vindt de regering van de door de waterschappen geschetste mogelijke oplossing (behoud van het huidige artikel 73, lid 3 van de Waterschapswet of een vergelijkbare uitzondering op te nemen in het wetsvoorstel. De waterschappen verwijzen hierbij specifiek naar de uitzondering voor de luchtvaart zoals geregeld in artikel 7.11 van het voorliggende wetsvoorstel)? Wat zijn de eventuele juridische gevolgen van het niet aanpassen van het voorliggende wetsvoorstel? En tot slot, wat zijn de eventuele financiële gevolgen voor de waterschappen van het niet aanpassen van het voorliggende wetsvoorstel?

In paragraaf 6.1 van deze nota is reeds ingegaan op de wijze waarop in de gelijktijdig met deze nota verzonden nota van wijziging een voorziening is getroffen voor het door de Unie van Waterschappen aan de orde gestelde punt. Op die plaats is tevens ingegaan op de door de Unie voorgestelde oplossingen. De juridische gevolgen van het niet aanpassen van het wetsvoorstel op dit punt zouden zijn dat op de waterschappen twee botsende rechtsplichten zouden komen te rusten: een wettelijke verplichting tot elektronische publicatie en tot het verstrekken van afschriften, die auteursrechtelijk verboden zijn. Naar de financiële gevolgen van het niet treffen van een voorziening heb ik geen onderzoek gedaan, nu ik in de nota van wijziging een voorziening heb opgenomen.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Wet digitale publicatie algemene bekendmakingen en mededelingen (wijziging Bekendmakingswet e.a.); Uitvoeringstoets, VNG Realisatie, Den Haag, november 2018, p. 27.

X Noot
2

Brief van 11 juli 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 32 761, nr. 147).

X Noot
3

Jolanda van der Heijden en Steffie Janssen, Nadere data-analyse digitale publicaties. Nadere analyse van de in het onderzoek «Digitale publicatie algemene bekendmakingen en mededelingen» verzamelde gegevens; Nieuwegein, 14 december 2015.

X Noot
4

«Informeren = Publiceren? Behoorlijke informatieverstrekking aan omwonenden rondom vergunningverlening», rapportnr. 2019/004, 8 maart 2019.

Naar boven