35 213 Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes

F VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 12 maart 2020

De nadere memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de regering op de vragen uit het nader voorlopig verslag.2 De leden van de commissie maken van de gelegenheid gebruik om de regering nog enkele afsluitende vragen te stellen.

De leden van de PvdA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik de regering voorts enkele aanvullende vragen te stellen.

Op 27 februari 2020 is het langverwachte breed advies, getiteld «De positie van mensen met een arbeidsbeperking van jongs af aan in het licht van het VN-verdrag handicap» uitgebracht door het College voor de Rechten van de Mens (verder: het College).3 Het rapport is op 2 maart 2020 aangeboden aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid vragen de regering om een oordeel over dit breed advies in het licht van de voorgenomen harmonisering van de verschillende Wajong-regimes en de beoogde verdere activering van jonggehandicapten. Deelt de regering de insteek van het College? Op welke punten versterkt het breed advies de voorgenomen harmonisering en activering en op welke punten is dat niet het geval? Kan de regering daarbij ook gebruik maken van de praktische wetgevingschecklist die in het advies is opgenomen? Ziet de regering licht tussen het advies van de Raad van State en dit advies van het College, of sluiten beide analyses naadloos op elkaar aan? Bevat het advies van het College concrete beleidssuggesties die de regering wil overnemen?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat uit de ronde tafelgesprekken die het College heeft georganiseerd naar voren komt dat deelnemers het toekomstperspectief als klemmend ervaren. Dit perspectief bestrijkt een leven lang inkomen van nabij het sociaal minimum tot (mogelijk) een maximum rond het minimumloon. Dit is een vraagstuk dat speelt rond het voorstel tot harmonisatie van de Wajongregelingen. Deelnemers ervaren onzekerheid over het inkomen, aangezien berekeningen complex zijn en – waar het de voorgenomen harmonisatie van de Wajong betreft -deze naar verluidt pas echt kunnen worden gemaakt wanneer het wetsvoorstel aangenomen en in werking getreden is. Ook ervaren deelnemers afhankelijkheid van naasten. Graag vragen deze leden de regering een appreciatie van het voorliggende wetsvoorstel te geven tegen het licht van deze door de deelnemers geuite zorgen. Deelt de regering de zorg over een leven lang inkomen van nabij het sociaal minimum tot (mogelijk) een maximum rond het minimumloon? Kan de regering berekeningen maken voorafgaand aan de aanname en inwerkingtreding van het wetsvoorstel?

De toelichting op het voorstel tot harmonisatie van de verschillende regimes Wajong gaat kort in op het VN-verdrag handicap in reactie op de stelling van de Landelijke Cliëntenraad dat de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning in strijd is met het verdrag, zo schrijft het College op pagina 25 van het breed advies. Door middel van een garantiebedrag gaan mensen er in ieder geval niet direct op achteruit. Kan de regering bevestigen dat mensen er later wel op achteruit kunnen gaan? Zo ja, voor welke situaties is dit het geval?

Het College schrijft in het advies op pagina 25 verder het volgende: «Bij de behandeling van het voorstel komt het VN-verdrag handicap in de Tweede Kamer aan de orde wanneer de roep klinkt dat er (nog) aan moet worden getoetst. In het plenaire debat in de Tweede Kamer over dit voorstel, in het debat over de uitvoering van het VN-verdrag handicap in Nederland op 19 december 2019, alsmede bij de schriftelijke behandeling van genoemd voorstel in de Eerste Kamer is van regeringszijde naar voren gebracht dat aan het VN-verdrag handicap in de beleidsvoorbereidende fase aandacht is besteed door de ministeries van SZW en VWS. Relevante elementen worden genoemd, zoals het doel van de maatregelen (gerichtheid op een inclusieve arbeidsmarkt en versterking van kansen van mensen met een beperking), een overgangsregime om bestaande rechten te respecteren en het volgen van consultatieprocedures. Daarmee wordt evenwel nog geen volledig inzicht geboden in de wijze waarop inhoudelijk-systematisch tot de gekozen argumentatie is gekomen. Het College meent dat dit wel gewenst zou zijn, gezien het verdrag en vanwege de impact van het voorstel.» Daarom vragen de leden van de PvdA-fractie aan de regering om alsnog volledig inzicht te bieden in de wijze waarop inhoudelijk-systematisch tot de gekozen argumentatie is gekomen en daarbij aandacht te schenken aan elk van de relevante elementen zoals genoemd in het advies.

Voorts schrijft het College op pagina 25 van het breed advies: «Het College ziet bij dit voorstel, evenals bij andere voorstellen ..., punten die aandacht vanuit het VN-verdrag handicap zouden behoeven. De uitvoerbaarheid is daar één van. Maar ook blijkt bijvoorbeeld uit de ronde tafels dat het vinden van de toepasselijke toeslagen en voorzieningen, die de regering noemt, voor menigeen zeer complex is.» Graag vragen de leden van de fractie van de PvdA om expliciet te reageren op deze punten van uitvoerbaarheid en complexiteit. Wordt hiermee voldaan aan de uitgangspunten zoals geformuleerd in de doenvermogentoets van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid?

Het College adviseert de regering op pagina 30 van het breed advies «om bij de totstandkoming van wetgeving die mensen met een arbeidsbeperking van jongs af aan raakt, anders dan bij recente ontwerpwetgeving tot dusverre het geval is geweest, uit eigen beweging een zichtbare beoordeling van ontwerpwetgeving in het licht van het VN-verdrag te verrichten op een wijze die recht doet aan wat in het advies een nieuwe mindset wordt genoemd. Het gaat om de kern van het verdrag: denken over mensen met een beperking in de samenleving als dragers van mensenrechten en als participanten op het nationale en lokale niveau waarop deze rechten geëffectueerd worden.» Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie heeft de regering bij het voorliggende wetsvoorstel niet in lijn met dit advies gehandeld. Is de regering dit met deze leden eens? Zo nee, op welke wijze heeft de regering een zichtbare beoordeling van ontwerpwetgeving in het licht van het VN-verdrag verricht? En op welke wijze heeft de regering rechtgedaan aan wat in het advies een nieuwe mindset wordt genoemd? Zo ja, waarom heeft de regering hiervoor niet gekozen bij het voorliggende wetsvoorstel? En is de regering bereid dit alsnog te doen? Voorts vragen deze leden van de regering de toezegging dit te doen bij nieuwe wetgeving. Is de regering daartoe bereid?

Tenslotte heeft het College in het kader van dit breed advies een checklist opgesteld die behulpzaam kan zijn bij het uit eigen beweging verrichten van een zichtbare beoordeling in het licht van het VN-verdrag bij voorstellen die raken aan de positie van mensen die van jongs af aan een arbeidsbeperking hebben. Deze checklist bevat een grondbeginselencheck, een rechten- en verplichtingencheck en een coördinatiecheck. Het College schrijft hierover op pagina 31 van het breed advies: «Deze lijst kan – mutatis mutandis – ook handvatten bieden aan anderen die een beoordeling van ontwerpwetgeving willen plaatsen in het licht van het VN-verdrag handicap, onder wie medewetgevers en adviseurs en uiteraard ook mensen met een arbeidsbeperking zelf of mensen en organisaties die opkomen voor hun belangen.» Als medewetgever vragen de leden van de PvdA-fractie aan de regering om voor het voorliggende wetsvoorstel deze checklist te doorlopen en bij elk punt een onderbouwd antwoord te geven.

De leden van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien met belangstelling uit naar de antwoorden en ontvangen deze graag uiterlijk 20 maart 2020 met het oog op een ordentelijke voorbereiding op de beoogde plenaire behandeling van het wetsvoorstel op 7 april 2020.

De voorzitter van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sent

De griffier van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Kox (SP), Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Ester (CU), Sent (PvdA), (voorzitter), Van Strien (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Wever (VVD), (ondervoorzitter), Van Ballekom (VVD), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Van Gurp (GL), Van der Linden (FVD), Moonen (D66), Nanninga (FVD), Van Pareren (FVD), Pouw-Verweij (FVD), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL) en De Vries (Fractie-Otten).

X Noot
2

Kamerstukken I 2019/2020, 35 213, E.

X Noot
3

Griffienummer 166382

Naar boven