De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 15a als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, met uitzondering van kerkgenootschappen, verenigingen
van eigenaars en privaatrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in artikel 6, eerste
lid, onderdeel b».
2. Na het eerste lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
-
1a. Het eerste lid is niet van toepassing op kerkgenootschappen, verenigingen van eigenaars
en privaatrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel
b, en is onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden niet van
toepassing op algemeen nut beogende instellingen als bedoeld in artikel 5b van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen.
-
1b. De bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, bedoeld in lid 1a,
hebben in ieder geval betrekking op:
-
a. de aard en omvang van de betalingstransacties als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet
op het financieel toezicht, verricht vanuit het buitenland, waarvan de algemeen nut
beogende instelling betalingsbegunstigde is; en
-
b. de aard, omvang en, voor zover van toepassing, de statutaire doelstelling van de algemeen
nut beogende instelling.
Toelichting
Dit amendement regelt dat uiteindelijke belanghebbenden van algemeen nut beogende
instellingen (ANBI-instellingen), onder bij algemene maatregel van bestuur te bepalen
voorwaarden, niet in het handelsregister worden opgenomen. Bij algemene maatregel
van bestuur wordt nadere invulling gegeven aan de voorwaarden waaraan een ANBI-instelling
moet voldoen. Te denken valt aan de voorwaarde dat maximaal 15% van de geldstromen
naar de instelling vanuit het buitenland mag komen.
ANBI-instellingen zijn reeds onderworpen aan uitvoerige regelgeving en moeten aan
veel voorwaarden voldoen om als ANBI-instelling worden aangemerkt (zie artikel 5b
Algemene wet inzake rijksbelastingen). Door die regelgeving en de met dit amendement
voorgestelde nadere voorwaarden in de algemene maatregel van bestuur, wordt het risico
op witwassen en terrorismefinanciering bij ANBI-instellingen naar verwachting verder
verkleind.
Uit de richtlijnen waarop het wetsvoorstel is gebaseerd (richtlijn 2015/849, PbEU
L141/73 en richtlijn 2018/843, PbEU L 156/43) lijkt voor te vloeien dat in omstandigheden
van een verlaagd risico op witwassen, uitzonderingen mogen worden gemaakt op de registratieplicht
van UBO-informatie. Ook moeten de getroffen maatregelen in verhouding staan tot de
risico’s. Daarnaast wordt in lid 2 van artikel 2 van richtlijn 2015/849 reeds een
uitzondering geboden voor bepaalde kansspeldiensten, voor zover is bewezen dat dergelijke
diensten een laag risico vertegenwoordigen.
Uit de memorie van toelichting volgt dat de uitzonderingen die reeds gemaakt zijn,
deels gebaseerd zijn op de aanname dat bij deze juridische entiteiten een laag risico
op witwassen of financieren van terrorisme bestaat. Indiener acht het redelijk dat,
onder voorwaarden, ook ANBI-instellingen onder deze uitzonderingen moeten vallen,
omdat onder bepaalde omstandigheden er ook bij ANBI-instellingen een laag risico op
witwassen of financieren van terrorisme bestaat.
Daarnaast heeft het opnemen van uiteindelijk belanghebbenden van ANBI-instellingen
grote gevolgen voor deze uiteindelijk belanghebbenden. Zeker als het, zoals vaak het
geval zal zijn, gaat om hoger leidinggevend personeel en niet om een natuurlijk persoon
die op grond van eigendom of zeggenschap als uiteindelijk belanghebbende is te kwalificeren.
Het is van belang dat het recht op bescherming van privéleven en de bescherming van
persoonsgegevens gewaarborgd blijft. Ook op basis van deze overweging is het van belang
dat ANBI-instellingen, onder voorwaarden, uitgesloten worden van de plicht om de uiteindelijke
belanghebbende via het register openbaar te maken.
Stoffer