Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt,
omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele
aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)
Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 26 maart 2019, aangeboden aan de Koning
door de Minister voor Rechtsbescherming.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 maart 2019, nr. 2019000527,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 20 maart 2019, nr. W16.19.0071/II, bied ik U hierbij aan.
Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot
het maken van inhoudelijke opmerkingen.
De redactionele opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State is niet
overgenomen. De Raad van State adviseert om artikel 88, tweede lid, uit te uitzonderen
van de overeenkomstige toepassing zoals bepaald in het voorgestelde artikel 279, zesde
lid, omdat deze bepaling van bewijsrecht minder goed past in verzoekschriftprocedures.
In reactie hierop wordt opgemerkt dat met de tenzij-clausule («tenzij de aard van
de zaak of de procedure zich hiertegen verzet») in het voorgestelde artikel 279, zesde
lid, voor verzoekschriftprocedures al wordt voorzien in het uitzonderen van de bepalingen
over de mondelinge behandeling, waaronder de bepaling over de beperkte bewijskracht
van een partijverklaring in artikel 88, tweede lid. Een soortgelijke bepaling is opgenomen
in de artikelen 164, tweede lid, en 179, vierde lid. Op grond van artikel 284, eerste
lid, zijn deze bepalingen als onderdeel van het bewijsrecht ook in verzoekschriftprocedures
van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet.
Het ligt daarom niet in de rede om in het voorgestelde artikel 279, zesde lid, af
te wijken van artikel 284, eerste lid.
Aan het wetsvoorstel is in artikel II onderdeel A toegevoegd. Het betreft een technische
wijziging in het artikel uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat
ziet op de procedure voor de Netherlands Commercial Court. Daarin staat een verwijzing
naar een artikel uit Rv dat niet in werking is getreden; het wordt vervangen door
het gelijkluidende, wel van toepassing zijnde artikel in Rv.
Verder is in de wijzigingsopdracht in de aanhef van artikel II van het wetsvoorstel
een foutieve verwijzing naar een inwerkingtredingsbesluit vervangen door de juiste
verwijzing.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker