35 174 Wijziging van de Participatiewet en enige andere wetten in verband met het opheffen van discriminatoir onderscheid tussen bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van zorgbehoefte

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 21 januari 2020

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie danken de regering, mede namens de leden van de GroenLinks-fractie, voor de memorie van antwoord.2 Graag maken zij van de gelegenheid gebruik de regering enkele aanvullende vragen te stellen.

Het verheugt de aan het woord zijnde leden dat de regering de visie deelt dat het een goede zaak is wanneer mensen voor elkaar zorgen en dat de overheid het dient te stimuleren wanneer iemand gaat samenwonen met een al dan niet verwante persoon met zorgbehoefte. De regering acht de verlening van algemene bijstand op grond van de Participatiewet hiervoor niet het geschikte instrument. Graag vernemen deze leden op welke wijze de regering dit dan wel zal stimuleren. En in welke mate wordt er daarbij rekening gehouden met de financiële straf die mensen als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel hiervoor zullen ontvangen?

Daar waar zich in voorkomende situaties onverhoopt schrijnende gevallen voordoen, omdat er bijvoorbeeld voor de belanghebbenden geen of slechts in beperkte mate eigen middelen in de vorm van inkomsten of vermogen beschikbaar zijn, wijst de regering in de memorie van antwoord op de thans reeds bestaande bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de colleges om individueel maatwerk te leveren.3 Graag wijzen de aan het woord zijnde leden hierbij op de stelselverantwoordelijkheid van de regering. Hoe verhoudt de perverse prikkel uit het voorliggende wetsvoorstel zich tot deze stelselverantwoordelijkheid? Voorts ontvangen deze leden graag cijfermatig inzicht in de wijze waarop colleges invulling geven aan de bestaande bevoegdheid en verantwoordelijkheid.

De regering zal met de colleges in gesprek gaan en bij hen uitdrukkelijk aandacht vragen voor het – als gevolg van dit wetsvoorstel – mogelijk ontstaan van schrijnende situaties en deze waar mogelijk op te lossen met individueel maatwerk, zo lezen de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie in de memorie van antwoord.4 In dit kader vragen deze leden graag aandacht voor het «doenvermogen» van belanghebbenden die in een schrijnende situatie terechtkomen. Zoals beschreven in het WRR-rapport «Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief op redzaamheid» kunnen dergelijke omstandigheden de mentale vermogens van mensen onder druk zetten. Is het niet juist aan de regering om in het beleid rekening te houden met zulke verschillen en beperkingen? Wat mogen deze leden van de regering verwachten aangaande «schrijnende gevallen» die niet de weg naar de colleges weten de vinden?

De leden van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien met belangstelling uit naar de antwoorden en ontvangen deze graag binnen vier weken.

De voorzitter van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sent

De griffier van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Kox (SP), Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Ester (CU), Sent (PvdA), (voorzitter), Van Strien (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Wever (VVD), (ondervoorzitter), Ballekom (VVD), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Van Gurp (GL), Van der Linden (FVD), Moonen (D66), Nanninga (FVD), Otten (Fractie-Otten), Pouw-Verweij (FVD), Rosenmöller (GL) en Vendrik (GL).

X Noot
2

Kamerstukken I 2019/2020, 35 174, C.

X Noot
3

Kamerstukken I 2019/2020, 35 174, C, p. 9.

X Noot
4

Kamerstukken I 2019/2020, 35 174, C, p. 15.

Naar boven