Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 35170 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 35170 nr. 5 |
Vastgesteld 26 april 2019
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
Blz. |
|||
Algemeen deel |
2 |
|||
1. |
Inleiding |
2 |
||
2. |
Aanleiding |
2 |
||
3. |
Initiële beoordeling van de betrouwbaarheid van de ambtenaar van politie |
3 |
||
3.1. |
Betrouwbaarheidsonderzoek voor de ambtenaar van politie |
3 |
||
3.1.1. |
Zwaarwegende beletselen |
5 |
||
3.1.2. |
Terugkijktermijn |
6 |
||
3.1.3. |
Bewaartermijn van de gegevens |
6 |
||
3.1.4. |
Omgevingsonderzoek |
6 |
||
3.2. |
Verklaring omtrent het gedrag voor de ambtenaar van politie |
7 |
||
4. |
Beoordeling betrouwbaarheid ambtenaar van politie tijdens werkzaamheden |
7 |
||
4.1. |
Continue controle op justitiële veranderingen |
7 |
||
4.2. |
Meldplicht |
7 |
||
4.3. |
Hernieuwd incidenteel betrouwbaarheidsonderzoek |
7 |
||
4.4. |
Hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek |
8 |
||
5. |
Initiële beoordeling betrouwbaarheid externe |
8 |
||
6. |
Relatie met grondrechten |
9 |
||
6.1. |
Recht op bescherming van het privéleven en recht op bescherming van persoonsgegevens |
9 |
||
6.2. |
Waarborgen voor de betrokkene |
9 |
||
7. |
Privacy Impact Assessment |
9 |
||
7.1. |
Risico’s |
9 |
||
8. |
Gevolgen |
9 |
||
8.1. |
Financiële gevolgen |
9 |
||
9. |
Advies en consultatie |
9 |
||
9.1. |
Algemene opmerkingen |
9 |
||
10. |
Overig |
9 |
||
Artikelsgewijze toelichting |
10 |
De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening ambtenaren van politie en politie-externen) (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden onderschrijven het grote belang van de integriteit van de politie, zeker gezien de impact die integriteitsschendingen hebben op het imago van de politieorganisatie en de mogelijk schadelijke gevolgen ervan voor de maatschappij. Zij zijn dan ook verheugd met onderhavig voorstel om het huidige screeningsbeleid te herzien en de bestaande knelpunten aan te pakken. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij begrijpen het nut van een deugdelijk screeningsbeleid bij de politie. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij juichen het voorstel toe. Integriteit is een belangrijke kernwaarde in het politiewerk en binnen de politieorganisatie, en verdient dan ook voldoende aandacht. Wel hebben deze leden daarover nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen. Voornoemde leden onderschrijven van harte de noodzaak van een goede screening van politiemedewerkers en externen bij de politie. Integriteit is een groot goed en moet bij de politieorganisatie voorop staan, aldus deze leden.
De leden van de VVD-fractie vragen of enkele concrete voorbeelden genoemd kunnen worden van te verrichten werkzaamheden die een verhoogd risico kunnen vormen voor de integriteit. Ook vragen zij enkele concrete voorbeelden van feiten of omstandigheden die rechtvaardigen dat ambtenaren van politie of externen tijdens het uitvoeren van werkzaamheden opnieuw worden gescreend op dezelfde wijze als zij initieel zijn gescreend.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel een grondslag biedt om gegevens over gezondheid te raadplegen, verstrekt door personen of instanties die inzicht hebben in de betrouwbaarheid van de betrokkene. Kan worden toegelicht aan welke personen of instanties concreet gedacht moet worden en hoe wordt bepaald wie dit inzicht heeft en hoe betrouwbaar dat inzicht is? Hoe verhoudt dit zich tot een eventueel (medisch) beroepsgeheim? Hoe wordt voorkomen dat onterecht belastende gegevens worden verstrekt?
De leden van de VVD-fractie lezen dat ook gegevens met betrekking tot handelingen die kunnen wijzen op het beramen of plegen van terroristische misdrijven worden meegenomen bij het betrouwbaarheidsonderzoek. Zij vragen of dit aan een terugkijktermijn is gebonden.
Het inwinnen van inlichtingen bij andere personen of instanties kan slechts plaatsvinden nadat betrokkene hierover is geïnformeerd, zo lezen de aan het woord zijnde leden. Deze leden vragen of dit betekent dat informeren voldoende is en dat geen toestemming hoeft te worden verleend. Ook vragen zij of hoor en wederhoor plaatsvindt met betrekking tot de inlichtingen die andere personen of instanties verstrekken.
De aan het woord zijnde leden lezen dat artsen niet verplicht worden gegevens te verstrekken in strijd met het medisch beroepsgeheim. Hoe wordt ermee omgegaan als dit wel gebeurt? Zijn nog extra waarborgen ingebouwd ten aanzien van het gebruik en de verwerking van dergelijke gegevens?
Ook gegevens uit andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangewezen gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden kunnen worden geraadpleegd, zo lezen de aan het woord zijnde leden. Zij vragen of dit middels een toelichting concreter gemaakt kan worden. Aan wat voor gegevens moet gedacht worden en wat moet worden verstaan onder overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden?
Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat de verwerking van deze gegevens een begrenzing vindt door de voorgeschreven koppeling van de te onderzoeken gegevens aan het doel van het onderzoek. Zij vragen of deze begrenzing alleen geldt ten aanzien van de verwerking van de gegevens of ook al ten aanzien van het verzamelen of inwinnen van de gegevens.
De leden van de CDA-fractie lezen dat signalen over verslaving of andersoortige afhankelijkheid uitsluitend afkomstig kunnen zijn van betrokkene zelf of van personen en instanties die inzicht hebben in de betrouwbaarheid van de betrokkene. Deze leden vragen of er geen andere manieren zijn signalen over verslaving en afhankelijkheid te constateren, bijvoorbeeld uit openbare bronnen of van derden die zich melden bij de politie.
Voornoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de ambtenaar van de politie verslaving en andersoortige afhankelijkheden worden meegenomen. Daarbij somt de regering een lijst van soorten verslaving op. Het valt de aan het woord zijnde leden op dat medicijnverslaving daar niet tussen staat. Erkent de regering dat medicijnverslaving tevens een risico voor de betrouwbaarheid van ambtenaren van de politie kan zijn en kan zij nader ingaan op het eventuele limitatieve karakter van de opgesomde vormen van verslaving?
Welke garanties zijn er, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat verslavingen die in meerdere of mindere mate voortkomen uit het (soms) stressvolle politiewerk, of die bijvoorbeeld te relateren zijn aan bepaalde beroeps-ziektebeelden zoals PTSS, niet direct leiden tot een oordeel van geen-betrouwbaarheid? Welke waarborgen zijn er dat hier vooral de Arbo-verantwoordelijkheid van de werkgever prioriteit krijgt, meer dan het nemen van afscheid van medewerkers op basis van argumenten die in het onderhavige wetsvoorstel te vinden zijn?
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat het inwinnen van inlichtingen bij andere personen of instanties slechts kan plaatsvinden nadat betrokkene hierover is geïnformeerd. Zij vragen de regering te verduidelijken op welke termijn betrokkene wordt geïnformeerd voordat inlichtingen daadwerkelijk gewonnen worden bij andere personen of instanties. Zou een té lange termijn voordat de inlichtingen daadwerkelijk gewonnen worden de verkregen informatie niet onnodig verzwakken?
De aan het woord zijnde leden begrijpen dat het uitvoeren van het betrouwbaarheidsonderzoek plaatsvindt door de bureaus Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Zij vragen de regering op welke wijze de bureaus VIK hier uitvoering aan gaan geven. Is de regering voornemens hiervoor een specifieke, kenbare regeling op te stellen, een richtsnoer waaraan ook degenen die aan het betrouwbaarheidsonderzoek worden onderworpen, o.a. qua bejegening, zekerheid aan kunnen ontlenen? Voornoemde leden vragen de regering of hierbij ook de toezegging de beoordelingscriteria voor de weging van de resultaten van het betrouwbaarheidsonderzoek door de bevoegd gezagen: de korpschef, het College van procureurs-generaal en de directeur van de Politieacademie uniform op te stellen, betrokken kan worden?
De leden van de D66-fractie constateren dat de verantwoordelijkheid om te beoordelen dat de ambtenaar van politie betrouwbaar is, berust bij het bevoegd gezag. Dit bevoegd gezag is dan ook verantwoordelijk voor het uitvoeren van het betrouwbaarheidsonderzoek. Voornoemde leden vragen hoe de onafhankelijkheid is gewaarborgd wanneer het betrouwbaarheidsonderzoek afhankelijk is van betrokkenen binnen de organisatie. Voorts vragen zij hoe het bevoegd gezag zelf op betrouwbaarheid en geschiktheid wordt getoetst. Geldt voor hen dezelfde werkwijze als voor andere ambtenaren van de politie namelijk het uitvoeren van een betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek? De aan het woord zijnde leden willen benadrukken dat zij in principe geen twijfels hebben aan de betrouwbaarheid van het bevoegd gezag op dit moment, maar voornamelijk benieuwd zijn naar de werkwijze voor de toetsing van hun betrouwbaarheid en geschiktheid.
De leden van de D66-fractie lezen dat om gegevens te mogen raadplegen een wettelijke grondslag wordt gecreëerd indachtig artikel 10, eerste lid, van de Grondwet, en onder meer artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts stelt de regering dat «dit met zich meebrengt dat het bevoegd gezag verplicht wordt al deze gegevens bij het betrouwbaarheidsonderzoek te raadplegen». Bovengenoemde leden vragen de regering deze stelling te verklaren en toe te lichten.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering bepleit dat het wetsvoorstel uitdrukkelijk geen grondslag biedt om personen of instanties te verplichten inlichtingen te verschaffen, artsen te verplichten om gegevens over de betrokkene te verstrekken ten behoeve van het betrouwbaarheidsonderzoek die in strijd met het medisch beroepsgeheim zijn en het verrichten van een medische keuring. Kan de regering toelichten wat de consequenties zijn indien dergelijke inlichtingen niet vrijwillig worden verstrekt, waardoor de mogelijkheid tot het vormen van een compleet beeld met betrekking tot betrouwbaarheid en geschiktheid gehinderd wordt? Hoe heeft dit invloed op de beoordeling van het bevoegd gezag of bij de betrokkene voldoende waarborgen zijn aangetroffen dat de betrokkene betrouwbaar kan worden geacht voor een functie als ambtenaar van politie?
De leden van de SP-fractie lezen dat ook de financiële situatie van een potentiële medewerker onder de loep genomen wordt. Voornoemde leden vragen of het overleggen van zoveel stukken over de financiële situatie, bijvoorbeeld als het gaat om alimentatieverplichtingen en hypotheekschulden, niet een onevenredige inbreuk is op de privacy. Waarom volstaat bijvoorbeeld een vraag naar eerdere loonbeslagen niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat gekeken wordt naar onherroepelijke veroordelingen binnen acht jaar voorafgaand aan het moment van toetsing. Zij vragen waarom gekozen is voor een periode van acht jaar en niet langer. Ook lezen deze leden dat denkbaar is dat de leeftijd van de betrokkene op de pleegdatum wordt meegewogen bij de vraag of in een individueel geval sprake is van bijzondere omstandigheden. Zij vragen of het als minder erg wordt beoordeeld als iemand op jonge leeftijd een ernstig misdrijf heeft begaan en zij vragen of dit gegeven niet al verdisconteerd is in de opgelegde straf.
De leden van de CDA-fractie lezen in het wetsvoorstel dat onherroepelijke veroordelingen binnen acht jaar voorafgaand aan het moment van toetsing worden onderzocht en een bezwaar kunnen vormen. Kan de regering duiden hoe zij op de termijn van acht jaar komt? Zijn er geen delictsvormen denkbaar die los van enige termijn op zich al een bezwaar vormen voor een positief oordeel ten aanzien van de betrouwbaarheid van betrokkene? De aan het woord zijnde lezen dat het niet uit te sluiten is dat bijzondere omstandigheden rechtsvaardigen dat ondanks een onherroepelijke veroordeling ter zake van een eerder genoemd feit (toch) kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van onvoldoende waarborgen dat de betrokkene betrouwbaar kan worden geacht. Voornoemde leden vragen of de regering een voorbeeld hiervan kan geven. Moeten deze leden dan bijvoorbeeld denken aan ontslag van alle rechtsvervolging?
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie hoe gedurende een strafrechtelijk onderzoek, dus voorafgaand aan enige vermelding op de justitiële documentatie, wordt omgegaan met het oordeel over de betrouwbaarheid van een ambtenaar van politie.
Ook willen de leden van de CDA-fractie graag weten hoe justitiële antecedenten die door de ambtenaar van politie of een externe zijn opgedaan in een land buiten Nederland betrokken worden bij de afwegingen op het vlak van de betrouwbaarheid, zoals voorzien in dit wetsvoorstel. Deze leden vragen of de regering deze vraag ook kunt beantwoorden voor landen gelegen buiten de Europese Unie.
De aan het woord zijnde leden vragen in hoeverre een voorwaardelijk sepot dan wel een strafbeschikking met enkel een gedragsaanwijzing, in ieder geval een strafrechtelijke beslissing anders dan genoemd in artikel 47a lid 6, een rol kan spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van betrokkene. Kan de regering bij de beantwoording van deze vraag ook de situatie betrekken dat een ambtenaar van politie naar aanleiding van een concrete situatie in strafrechtelijke zin een voorwaardelijk sepot heeft opgelegd gekregen, terwijl hij in dezelfde zaak mogelijk als voorwaarde van dat sepot een tuchtrechtelijke straf heeft opgelegd gekregen?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom voor de signalen die wijzen op een verslaving of andersoortige afhankelijkheid, is gekozen voor een terugkijktermijn van acht jaar. Ook vragen zij waarom het slechts een mogelijkheid is om een periode van vrijheidsbeneming niet te laten meetellen in de terugkijktermijn, in plaats van dat dan in alle gevallen verder moet worden terugkeken.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering in het wetsvoorstel voorstelt bij zwaarwegende beletselen een terugkijktermijn van acht jaar te hanteren. Deze leden vragen waarom is gekozen voor een termijn van acht jaar en of dit nog op specifieke aannames of gronden is gebaseerd.
De leden van de SP-fractie lezen dat een termijn van acht jaar voorafgaand aan het moment van toetsen wordt aangehouden voor een onherroepelijke veroordeling. Deze leden vragen waarom deze termijn op acht jaar is gesteld. Is het bijvoorbeeld niet wenselijk deze termijn bij een veroordeling tot deelneming aan een organisatie met het oogmerk om terroristische aanslagen te plegen oneindig te laten zijn?
De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe de persoonsgegevens worden opgeslagen en bewaard nadat zij gebruikt zijn voor het betrouwbaarheidsonderzoek. Tevens vragen zij hoe deze gegevens beschermd worden in de periode dat zij niet worden gebruikt voor het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokkene. Hoe wordt gewaarborgd dat deze gegevens niet voor andere doeleinden zullen worden gebruikt?
De leden van de VVD-fractie lezen dat ouders die in het buitenland woonachtig zijn niet worden meegenomen in het betrouwbaarheidsonderzoek. Zijn niet juist situaties denkbaar waarin ouders woonachtig in het buitenland vanuit Nederland financieel worden ondersteund door betrokkene en waarbij dus sprake is van een financiële afhankelijkheidsrelatie die mogelijk een risico vormt?
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat bij het omgevingsonderzoek op voorhand binnen de reikwijdte van personen uit de directe omgeving de volgende personen vallen: de partner, de kinderen van 12 jaar of ouder en de inwonende ouders van de betrokkene. Voornoemde leden vragen de regering te verduidelijken waarom zij deze reikwijdte limiteren tot de inwonende ouders. Deze leden lezen immers in de memorie van toelichting dat de ouderlijke omgeving van iemand van grote invloed kan zijn op diens gedrag. Daarom vragen de aan het woord zijnde leden een nadere toelichting waarom niet-inwonende ouders van een potentiële politieambtenaar niet binnen de reikwijdte vallen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het omgevingsonderzoek in beginsel zal bestaan uit een administratief onderzoek door het raadplegen van gegevens. Indien deze gegevens vragen oproepen kan het bevoegd gezag de desbetreffende personen uit de directe omgeving uitnodigen voor een gesprek. Voornoemde leden vragen de regering waarom een dergelijk gesprek niet standaard wordt uitgevoerd. Deze leden zijn namelijk van mening dat veel meer informatie uit een gesprek kan worden gehaald dan uit reeds bekende gegevens.
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie waarom personen uit de directe omgeving worden uitgenodigd op het politiebureau. Zou niet veel meer informatie kunnen worden gewonnen indien politieambtenaren langsgaan bij de personen in de directe omgeving en dan bij die personen thuis het gesprek te voeren? Waarom wordt het voorheen zo goed functionerende model van het huisbezoek niet opnieuw ingevoerd, zeker bij eerste aanstellingen? Waarom kiest de regering ervoor deze personen langs te laten gaan bij het politiebureau?
De leden van de SP-fractie lezen dat kinderen van 12 jaar en ouder ook onderworpen worden aan een omgevingsonderzoek. Waarom is deze leeftijd op 12 jaar gezet en niet op 16 jaar, zoals ook de politiebonden voorstellen? Kan een twaalfjarig kind uitgenodigd worden voor een gesprek in het onderzoek naar een potentiële agent en zo ja, is dat wenselijk?
De aan het woord zijnde leden lezen dat ook andere mensen in de omgeving onder een onderzoek kunnen vallen. Wie stelt daarvoor de aanwijzingen vast? Wat is de reikwijdte van dit soort aanwijzingen? Voornoemde leden lezen dat dit onder strikte voorwaarden kan, maar vinden het niet duidelijk wat die strikte voorwaarden zijn.
De leden van de CDA-fractie lezen dat voor bepaalde werkzaamheden binnen de politie waarin technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie worden uitgevoerd het denkbaar is, dat het bevoegd gezag kan besluiten dat wordt volstaan met een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Voor administratieve handelingen kunnen de aan het woord zijnde leden dat begrijpen. Maar zijn technische werkzaamheden, bijvoorbeeld de bouw van een nieuw ICT-systeem, niet juist erg kwetsbaar? Dienen personen die betrokken worden bij technische/ICT-werkzaamheden niet juist van onbesproken gedrag te zijn? De aan het woord zijnde leden vragen hieromtrent nadere duiding.
De leden van de VVD-fractie vragen of er voor ambtenaren van politie ook een meldplicht geldt voor justitiële veranderingen of alleen voor andere kwetsbaarheden die van invloed kunnen zijn op de betrouwbaarheid van de betrokkene.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een continue controle zal plaatsvinden op de justitiële documentatie van politieambtenaren. Deze leden vragen of dat niet erg mager is. Justitiële documentatie wordt immers pas helemaal op het eind van het strafproces bijgeschreven; de aan het woord zijnde leden vrezen dat de politie dan te laat is. Zou het niet deugdelijk zijn een continue controle te laten plaatsvinden op politiegegevens? Voornoemde leden vragen een reactie.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de mogelijke gevolgen zijn als blijkt dat een ambtenaar van politie niet heeft voldaan aan de meldplicht.
De leden van de D66-fractie lezen dat gedurende het dienstverband het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft opnieuw een onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid uit te voeren. Voorts vragen zij op basis waarvan wordt besloten of het nodig is dat opnieuw onderzoek naar iemand wordt verricht. Geldt hier een bepaalde werkwijze, afwegingscriteria en procedure voor?
De leden van de VVD-fractie vragen of altijd sprake is van een hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek indien betrokkene een nieuwe of andere functie gaat bekleden. Voorts lezen zij dat een hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek wordt ingesteld na het verstrijken van een bij of krachtens AMvB te bepalen periode. Voornoemde leden vragen of al een indicatie gegeven kan worden aan welke periode hierbij moet worden gedacht.
De leden van de CDA-fractie begrijpen uit de memorie van toelichting dat hernieuwd incidenteel betrouwbaarheid onderzoek noodzakelijk kan zijn. Zij begrijpen voorts dat dit hernieuwd betrouwbaarheidsonderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van dezelfde gegevens als die bij het initiële betrouwbaarheidsonderzoek worden betrokken. Voornoemde leden begrijpen deze keuze niet. Dient een hernieuwd betrouwbaarheidsonderzoek niet aan de hand van alle beschikbare gegevens te worden uitgevoerd? Waarom legt de regering deze restrictie op?
Ook vragen de leden van de CDA-fractie of binnen de politie beleid bestaat ten aanzien van het aangaan van nevenwerkzaamheden of nevenbetrekkingen naast het dienstverband bij de politie. Dienen ambtenaren van politie die nevenactiviteiten zelf actief te melden en dient daar toestemming voor gevraagd te worden? Geldt dit ook voor externen? Hoe vindt de handhaving van dit beleid plaats? Spelen nevenactiviteiten een rol bij het beoordelen van de betrouwbaarheid?
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat bij of krachtens AMvB de periode wordt bepaald waarna de betrokkene wordt onderworpen aan een hernieuwd periodiek onderzoek. Deze leden vragen de regering een indicatie te geven van de periodieke termijn die bij of krachtens AMvB zullen gaan gelden. Kan dit nog per functie of werkzaamheid verschillen? Verschilt dit nog voor interne en externe medewerkers? De aan het woord zijnde leden vragen de regering een nadere duiding.
De leden van de CDA-fractie lezen dat als uitgangspunt geldt dat de betrouwbaarheid van de externe wordt vastgesteld door middel van een VOG. Zij vragen de regering hieromtrent een nadere duiding. Geldt dit tevens voor externe medewerkers die betrokken zijn bij de bouw van nieuwe ICT-systemen? Zijn deze systemen niet extra kwetsbaar voor misbruik?
De leden van de SP-fractie lezen dat een ambtenaar van politie, aangesteld voor taken van de politie, aan wie een boa-status is toegekend niet valt onder deze wet. Maar juist nu boa’s steeds vaker politietaken overnemen is het de vraag of dit terecht is, zo stellen de aan het woord zijnde leden. Waarom moeten zij niet aan dezelfde eisen voldoen? Waarom is een uitzondering gemaakt voor boa’s en zou het niet veiliger zijn ook hen te onderwerpen aan dezelfde screening als agenten? Ook de regioburgemeesters vragen hierom, zo lezen voornoemde leden, en zij vragen waarom hier geen gehoor aan is gegeven.
De leden van de VVD-fractie vragen of personen uit de directe omgeving verplicht zijn mee te werken aan het betrouwbaarheidsonderzoek van de betrokkene.
De leden van de D66-fractie lezen dat in paragraaf 2.1.1. is aangegeven dat de betrokkene een eventueel beroep op bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat, ondanks een dergelijke justitieel gegeven, tóch moet worden geconcludeerd dat geen sprake is van onvoldoende waarborgen dat hij betrouwbaar kan worden geacht, onder de aandacht dient te brengen van het bevoegd gezag en aannemelijk te maken. Deze leden hebben twijfels of op deze wijze de bewijslast tussen bevoegd gezag en betrokkene wel voldoende in balans is en vragen de regering hierop te reflecteren.
De leden van de D66-fractie constateren dat recent nieuwe lekincidenten bij de politie aan het licht zijn gekomen, waar onder andere in het algemeen overleg Politie van 17 april 2019 uitvoerig over is gesproken. Ziet de regering een noodzaak op basis van deze nieuwe incidenten, ook als die ontstaan uit onoplettendheid, het voorgestelde beleid nog aan te scherpen?1
De leden van de SP-fractie lezen dat de extra kosten uit de algemene middelen van de politie moeten komen. Waarom is hiervoor gekozen? Waarom zijn geen extra middelen vanuit de rijksbegroting toegekend?
De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op de opmerking van de politievakbonden die de vraag opwerpen of dit wetsvoorstel er niet toe leidt dat het aantal vertrouwensfuncties bij de politie afneemt, en of dit wenselijk is in een tijd waarin onder andere vanwege ondermijning en radicalisering het juist van het grootste belang is dat de politie integer is.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering te bevestigen dat de nadere uitwerking van het wetsvoorstel in één AMvB dan wel ministeriële regeling wordt samengebracht. Kan de regering bevestigen dat die AMvB dan wel ministeriële regeling eerst wordt voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens?
Artikel 47c
De leden van de VVD-fractie vragen wat de mogelijke gevolgen zijn als personen uit de directe omgeving van de betrokkene niet bereid zijn hun medewerking te verlenen, terwijl het wel gewenst is de desbetreffende personen te spreken.
Artikel 47h
De leden van de D66-fractie lezen dat een betrouwbaarheidsonderzoek periodiek kan worden herhaald en vragen de regering toe te lichten wat hier precies mee wordt bedoeld. Dit periodiek betrouwbaarheidsonderzoek is bovendien facultatief geformuleerd. Waarom is deze keuze gemaakt?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35170-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.