Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35164 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35164 nr. 3 |
Vastgesteld 8 november 2019
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de initiatiefnemers over de Initiatiefnota van de leden Yeşilgöz-Zegerius en Segers over een effectievere aanpak van antisemitisme (Kamerstuk 35 164, nr. 2).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 april 2019 aan de initiatiefnemers voorgelegd. Bij brief van 8 november 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Burger
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota over een effectievere aanpak van antisemitisme (hierna: de initiatiefnota) en onderkennen het probleem van antisemitisme. Wel hebben zij nog enkele vragen bij de voorgelegde initiatiefnota.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met waardering kennisgenomen van de initiatiefnota. Antisemitisme en de geconstateerde toename daarvan is een ernstig probleem in de samenleving. De specifieke geschiedenis van antisemitisme in ons eigen land geeft de verplichting aan huidige en toekomstige generaties om alles in het werk te stellen teneinde deze vorm van discriminatie en uitsluiting met kracht te bestrijden. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota. Zij danken de initiatiefnemers voor het genomen initiatief over dit belangrijke onderwerp. Zij hebben enkele vragen aan de initiatiefnemers.
De leden van de GroenLinks-fractie spreken hun grote waardering uit voor het vele werk dat de leden Yesilgöz-Zegerius en Segers en hun medewerkers hebben verricht om deze initiatiefnota tot stand te brengen. Eens te meer omdat de initiatiefnemers een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van een serieus maatschappelijk probleem: antisemitisme. Deze leden delen de grote zorgen van de initiatiefnemers over de mate waarin de Nederlandse Joodse gemeenschap in vrijheid en in veiligheid zijn leven kan vormgeven. Voornoemde leden hebben naar aanleiding van de uitkomsten van het EU-brede onderzoek naar antisemitisme eind 2018 de Minister van Justitie en Veiligheid om meer urgentie gevraagd voor de beveiliging van de Nederlandse Joodse gemeenschap. Discriminatie en discriminatoir gemotiveerd geweld raken niet slechts de slachtoffers, maar de hele samenleving waaraan iedereen, niemand uitgesloten, in gelijkwaardigheid moet kunnen deelnemen en waarin iedereen zijn of haar identiteit openlijk en in vrijheid kan beleven. De constatering dat veel Joodse burgers hun identiteit uit angst verbergen en dat het vertrouwen van veel Joodse Nederlanders in de aanpak van de politie en het openbaar ministerie afneemt, is onverdraaglijk in een vrije samenleving als de Nederlandse. Deze leden delen dan ook van harte de bedoeling van de initiatiefnemers om de urgentie en de noodzaak van een effectieve aanpak van antisemitisme onder de aandacht te brengen. Voornoemde leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie bedanken de initiatiefnemers hartelijk voor hun initiatiefnota. Het behoeft geen uitleg dat deze leden pal staan voor het bestrijden en voorkomen van alle vormen van discriminatie en uitsluiting en ook dat geweld altijd bestreden moet worden.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende initiatiefnota. De aan het woord zijnde leden hebben slechts enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met veel interesse en belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota. Deze leden hechten een zwaar belang aan de veiligheid van de Joodse gemeenschap en onderschrijven volmondig de stelling dat onze democratische rechtsstaat staat of valt met de vrijheid en veiligheid van minderheden en niet in de laatste plaats met die van de Joodse minderheid. Deze initiatiefnota stelt daarom ook terecht dat er een bredere aanpak tegen antisemitisme en de groei daarvan moet komen. De initiatiefnota behelst vele concrete voorstellen voor vele aspecten van de samenleving en op enkele punten hebben voornoemde leden nog behoefte aan toelichting.
De leden van de D66-fractie merken op dat er de laatste tijd terecht veel aandacht is voor antisemitisme. Het Europees Bureau voor de grondrechten – het European Union Agency for Fundamental Rights – presenteerde in december 2018 een rapport waaruit bleek dat joden in Europa ervaren dat haat en intolerantie jegens hen is toegenomen. Voornoemde leden vinden dat zeer zorgwekkend en spreken hier hun zorgen over uit.
Antisemitisme is niet de enige vorm van discriminatie die we in Nederland kennen, zo constateren deze leden. Dat blijkt ook weer uit de discriminatiecijfers van 2018 die verschenen op 16 april 2019. Daaruit blijkt dat discriminatie op grond van herkomst verder is toegenomen. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat alle vormen van discriminatie een effectieve aanpak verdienen. Zijn de initiatiefnemers het hiermee eens? Kunnen zij nader toelichten waarom zij specifiek voor de bestrijding van antisemitisme kiezen? Zien zij mogelijkheden om hun voorstellen over de aanpak van antisemitisme te verbreden naar alle vormen van discriminatie? Zo ja, welke?
De aan het woord zijnde leden kunnen zich voorstellen dat de aanpak per vorm van discriminatie wel kan verschillen om effectief te zijn. Welke voorstellen van de initiatiefnemers richten zich specifiek op antisemitisme, en welke voorstellen zouden ook breder inzetbaar kunnen zijn teneinde andere vormen van discriminatie te bestrijden?
De initiatiefnemers stellen bijvoorbeeld een Actieplan Aanpak Antisemitisme voor, in aanvulling op het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie. Wat zou in dit actieplan moeten staan? Is volgens de initiatiefnemers ook voor andere vormen van discriminatie een specifiek actieplan nodig?
Antwoord:
De indieners onderschrijven de constatering van de D66-fractie dat antisemitisme niet de enige vorm van discriminatie is die in Nederland voorkomt en delen de mening dat alle vormen van discriminatie aandacht verdienen. Als het aan de indieners ligt zijn alle vormen van discriminatie, racisme en uitsluiting verwerpelijk en verdienen deze stuk voor stuk een effectieve aanpak. Er is geen rangorde. In de initiatiefnota hebben de indieners getracht toe te lichten waarom zij specifiek voor de bestrijding van antisemitisme hebben gekozen. Zij waren en zijn van mening dat het gezien de onevenredige druk op de Joodse gemeenschap en de historie van de Joodse gemeenschap in Nederland gerechtvaardigd en zelfs urgent is om een nota, gericht op specifiek antisemitisme en de aanpak ervan, aan de Kamer voor te leggen. Dat laat onverlet dat te allen tijde gestreden moet blijven worden tegen andere vormen van discriminatie en uitsluiting. Daar komt bij dat waar antisemitisme de kop opsteekt, dit vaak geen op zichzelf staand probleem is. Zoals in een recent rapport van de Verenigde Naties wordt gesteld: «antisemitisme is geen probleem voor de joodse gemeenschap alleen. Het is een bedreiging voor ieders mensenrechten. Waar antisemitisme bestaat, zijn er waarschijnlijk ook andere discriminerende ideologieën en vormen van vooringenomenheid.»1 De indieners kunnen zich voorstellen dat, indien de aanpak van antisemitisme uiteindelijk effectief blijkt, de meest effectieve onderdelen zodanig worden ingezet dat, indien mogelijk, ook andere vormen van discriminatie, racisme en uitsluiting hiermee kunnen worden aangepakt. Het lijkt de indieners zinvol en gerechtvaardigd om naast de generieke aanpak, waarbij alle vormen integraal worden geadresseerd, zoals beschreven in de kabinetsaanpak en voortgangsrapportage over het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie, specifiek aandacht te hebben voor de bestrijding van antisemitisme.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie wat er in het voorgestelde Actieplan Aanpak Antisemitisme zou moeten staan. De indieners zijn van mening dat dit actieplan maatregelen zou moeten bevatten met in ieder geval aandacht voor de aard en omvang, preventie en repressie van antisemitisme. Een voorbeeld van een in dit actieplan te adresseren doelstelling van beleid zou het verhogen van de aangiftebereidheid kunnen zijn. De indieners zijn echter van mening dat zij niet op de stoel van deskundigen horen te zitten; zij geven er de voorkeur aan dat de uiteindelijke onderdelen van dit actieplan voortkomen uit gesprekken met en inbreng van deskundigen op het gebied van antisemitisme en de aanpak ervan.
De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het expliciet niet de bedoeling van de initiatiefnemers is afbreuk te doen aan het belang van de bestrijding van antisemitisme. Voornoemde leden onderschrijven dat bestrijding van andere vormen van discriminatie, racisme of uitsluiting urgent en noodzakelijk blijft. Tegelijkertijd vragen deze leden waarin en in hoeverre de aanpak van antisemitisme moet verschillen van de aanpak van andere vormen van discriminatie, racisme en uitsluiting. Kunnen de initiatiefnemers precies aangeven waarin de huidige antidiscriminatie-aanpak tekort schiet als het om de specifieke aanpak van antisemitisme gaat?
Antwoord:
De indieners en de leden van de GroenLinks-fractie delen het uitgangspunt dat alle vormen van discriminatie, racisme en aansluiting bestreden dienen te worden. Tegelijkertijd zijn de indieners bezorgd over de neiging om specifieke vormen, zoals antisemitisme, generiek aan te pakken. Wie voor de klas staat en aan leerlingen vraagt wie er voor discriminatie en racisme is, zal geen handen in de lucht zien gaan. Maar wanneer vervolgens wordt gevraagd of joden slechte mensen zijn of de financiële sector gecoördineerd bestieren, kan ineens blijken dat antisemitische opvattingen wel degelijk leven binnen de groep die eerder nog verklaarde discriminatie en racisme te verwerpen. De termen zijn zo generiek dat ze nauwelijks tot controverse leiden, terwijl die er wel degelijk is. Hetzelfde geldt voor de sportwereld. Waarschijnlijk heeft geen enkele voetbalsupporter moeite met de UEFA-borden met «Say no to racism» erop. Maar wanneer gericht wordt gevraagd geen antisemitische leuzen te gebruiken of een deel van het stadion oerwoudgeluiden maakt, blijkt datzelfde «no to racism» een stuk ingewikkelder. De indieners zijn dan ook van mening dat het beestje bij de naam genoemd dient te worden. Pas als dit wordt gedaan, kan worden geconstateerd waar het probleem zit en welke aanpak het meest gepast is.
De leden van de SP-fractie begrijpen dat de initiatiefnemers binnen de Aanpak Discriminatie pleiten voor een aparte aanpak voor antisemitisme, maar het bevreemdt hen evenzeer. Voornoemde leden vragen waarom volgens de initiatiefnemers wel een specifieke aanpak moet komen voor antisemitisme maar bijvoorbeeld niet voor moslims die gediscrimineerd worden. Delen zij de mening dat de aanpak van discriminatie voor elke vorm van discriminatie zou moeten dienen en dat het daarom wat bijzonder is dat er nu één specifieke vorm wordt uitgelicht? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De indieners delen de mening van de SP-fractie dat elke vorm van discriminatie aangepakt zou moeten worden. Zij delen echter niet de voorkeur van de leden van de SP-fractie voor een generieke aanpak. Voor een verdere toelichting verwijzen de indieners naar de paragraaf «Doel en strekking» van de initiatiefnota en bovenstaande antwoorden op de vragen van respectievelijk de D66- en de GroenLinks-fractie.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemers in de notitie spreken over de Joodse gemeenschap in Nederland. Is de Joodse gemeenschap in Nederland een dusdanig homogene gemeenschap dat het merendeel van hen onder die noemer benaderd en beschreven kan worden of is bijvoorbeeld ten aanzien van de toenemende gevoelens van dreiging en antisemitisme sprake van verschillende groepen en verschillende belevingen binnen de gemeenschap? Kunnen de initiatiefnemers bij de beantwoording van deze vraag betrekken de observaties van rabbijn L. Van de Kamp in het boek «Over muren heen» (ISBN 978 90 239 5675 4) specifiek pagina 44, waarin hij schrijft over de positie en de houding van (delen van) de Joodse gemeenschap in Nederland?
De aan het woord zijnde leden vragen of de initiatiefnemers bekend zijn met initiatieven om groepen mensen die zich gemakkelijker schuldig maken aan antisemitisme (extreemlinks, extreemrechts, delen van de moslimgemeenschap) en leden van de Joodse gemeenschap actief met elkaar in contact te brengen, juist om dat antisemitisme tegen te gaan. Hoe waarderen de initiatiefnemers dit soort initiatieven?
De verschillende rapportages over de aantallen discriminatiezaken in Nederland laten in de loop der jaren een verschillend beeld, althans niet één volstrekt helder beeld, zien rond de ontwikkeling van zaken waarin antisemitisme een rol speelt, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Tegelijkertijd moet geconstateerd worden dat de Joodse gemeenschap in Nederland steeds meer bezorgde signalen uitzendt. Kunnen de initiatiefnemers specifieker aangeven of die zorg onder de Joodse gemeenschap in Nederland nu voortkomt uit de incidenten die zich daadwerkelijk ten aanzien van hen in onze Nederlandse samenleving voordoen, of dat eerder sprake is van een reageren op internationale ontwikkelingen, bijvoorbeeld rond het conflict in het Midden-Oosten tussen de Joodse staat en andere landen dan wel bevolkingsgroepen?
Antwoord:
De indieners waarderen de vraag naar diversiteit binnen de Joodse gemeenschap van de leden van de CDA- fractie. Net als elke groep en elke gemeenschap, is ook de Joodse divers en is er geen sprake van één gedeelde beleving. Gelukkig zijn er ook Joden in Nederland die niet of nauwelijks te maken krijgen met antisemitische incidenten. De indieners gunnen, ongetwijfeld net als de leden van de CDA-fractie, elke Joodse Nederlander een vrij en veilig leven zonder antisemitisme. Helaas bestaat er ook een andere kant, zoals de indieners ook in de initiatiefnota getracht hebben te beschrijven. In de vele gesprekken die de indieners met leden van de gemeenschap hebben gevoerd, kwam ook het beeld naar voren dat antisemitische incidenten bij sommige mensen tot hun bijna dagelijkse werkelijkheid horen. In dat geval kan men eigenlijk niet meer spreken van incidenten. Als mensen van de jongere generatie nu zeggen dat hun toekomst niet hier ligt, dat ze het gevoel hebben hier niet als Jood door het leven te kunnen, dan faalt onze samenleving.
Rabbijn Van de Kamp is een door de indieners gewaardeerde criticaster van de voorliggende aanpak. De rabbijn stelt dat strafbaar, feitelijk vastgesteld antisemitisme niet zo vaak voorkomt in Nederland. De indieners erkennen dat strafrechtelijke veroordelingen voor antisemitisme schaars zijn. Dat betekent niet dat er geen probleem is. De initiatiefnemers hebben met een groot aantal leden van de Joodse gemeenschap gesproken. De meeste mensen geven aan dat ze niet het gevoel hebben dat aangifte doen iets oplevert. Er is sprake van «meldingsmoeheid». Dit blijkt ook uit het Europese antisemitisme-onderzoek dat hier eerder werd aangehaald. Veel Europese Joden geven aan geen aangifte te doen van Jodenhaat omdat ze er geen vertrouwen in hebben dat daar iets mee wordt gedaan. Pas als mensen aangifte doen of een melding maken van antisemitisme, kan er actief werk gemaakt worden van het opsporen en berechten van de daders. Daarbij kan het verhogen van de aangiftebereidheid ook bijdragen aan betere documentatie van incidenten en het opvolgen ervan. Daarbij dient te worden vermeld dat veel instellingen thans zodanig worden beveiligd, dat kwaadwillenden niet de ruimte krijgen om de Joodse gemeenschap en haar instellingen aan te vallen. Dat doet echter niets af aan het probleem en de werkelijke dreiging. De indieners zijn bekend met de constructieve initiatieven om groepen mensen die zich gemakkelijker schuldig maken aan antisemitisme en leden van de Joodse gemeenschap actief met elkaar in contact te brengen. Dergelijke initiatieven kunnen uiteraard een goede bijdrage leveren om antisemitisme tegen te gaan. De indieners merken echter op dat er ook groepen zijn die niet voor dergelijke initiatieven bereikbaar zijn; daar zal een andere aanpak effectiever zijn. Een combinatie van methoden en instrumenten is volgens de indieners het meest effectief. Immers, net als dat de Joodse gemeenschap niet homogeen is, is de dadergroep dat ook niet.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de zorgen onder de Joodse gemeenschap in Nederland voortkomen uit de incidenten die zich daadwerkelijk ten aanzien van hen in onze Nederlandse samenleving voordoen, of dat eerder sprake is van een reageren op internationale ontwikkelingen. De indieners stellen dat het een combinatie van factoren betreft. Op het moment dat de onrusten in het Midden-Oosten opleven, ziet men in Nederland een stijging van het aantal antisemitische incidenten. Maar ook zonder de aanwezigheid van een internationale spanningen, is antisemitisme helaas diep geworteld in de Nederlandse samenleving.
De leden van de PVV-fractie lezen dat de initiatiefnemers refereren aan de woede over de bezetting van Palestina en de tentakels van het wereldjodendom. De termen staan niet tussen aanhalingstekens. Voornoemde leden zijn benieuwd wat de initiatiefnemers bedoelen met deze kwalificaties. Zijn de initiatiefnemers van mening dat Palestina (of delen daarvan) bezet zijn? En wat bedoelen de initiatiefnemers met de tentakels van het wereldjodendom?
De aan het woord zijnde leden constateren dat vaag wordt gehouden wanneer de initiatiefnemers antizionisme gelijk stellen met antisemitisme. Zijn de initiatiefnemers het eens met de stelling van Elan Carr, de US Special Envoy for Monitoring and Combating Anti-Semitism die zegt:
«I will work to eradicate the attempted distinction between anti-Zionism and antisemitism. There is no distinction.»
«There is a greater rise in new antisemitism that clothes itself as anti-Zionism. The antisemitism of the European street, of the college campus and of those that have embraced the notion that the Jewish people don’t have a right to their homeland»
All too often, antisemites use criticism of Israel to stir hatred toward Jews as a race. Anti-Zionism is the term they use to describe opposition to Jewish self-determination in the Land of Israel. Anti-Zionism denounces the State of Israel as illegitimate, even before its establishment in 1948. Anti-Zionism and the rejection of a homeland for the Jewish people has become a coverup for modern-day antisemitism.
Defining Anti-Zionism as antisemitic is an important step in exposing the rancid anti-Israel rhetoric and deep-seated hatred towards the Jewish people.»
Kunnen de initiatiefnemers aangeven of ze het met deze uitspraken van Elan Carr eens zijn? Zo nee, met welke uitspraken niet?
Antwoord
De passage waar de leden van de PVV-fractie aan refereren, is afkomstig uit een artikel over hedendaags antisemitisme, waar in de initiatiefnota in de voetnoot naar wordt verwezen. Terecht stelt de PVV-fractie dat het logischer was geweest als deze passages voorzien waren van aanhalingstekens, aangezien het – zoals ook uit de context van het artikel blijkt – opvattingen en complottheorieën betreft en geen feitelijke gegevens. Zoals bekend, erkent de Nederlandse regering een Palestijnse staat niet. Wat de indieners betreft kan de eventuele onvrede over de huidige situatie, nooit een legitimatie zijn voor antisemitisme.
De indieners delen de analyse dat antisemitisme vaak wordt verpakt als antizionisme. Om zonder vervolging te vrezen hun gang te kunnen gaan, gebruiken veel antisemieten antizionisme als vermomming voor hun Jodenhaat, zo stelden de indieners al in de initiatiefnota. Ook constateren de indieners dat achter het enkel Joden ontzeggen van het recht op een eigen staat – de meest basale vorm van antizionisme – vaak eerder een uiting van anti-Joodse gevoelens schuilgaat dan een eigenzinnige visie op het volkenrecht. De indieners zijn echter van mening dat antizionisme niet per definitie antisemitisch hoeft te zijn, zoals ook deskundigen in het verleden hebben geoordeeld. Evelien Gans, de vorig jaar overleden historica en antisemitisme-deskundige, verwoordde dit misschien nog wel het best: «Ook het antizionisme heeft een geschiedenis en kent verschillende varianten. [...] Antizionisme gaat pas over in jodenhaat wanneer het zich bedient van identieke mechanismen, in dit geval van stereotypering en demonisering van Israël als zogenaamde collective Jew. Wanneer de joodse staat, impliciet of expliciet, wordt gebrandmerkt als de Duivel op Aarde, de moderne vermomming van de sluwe, machtige en rijke jood die over Oorlog en Vrede gaat, dan zijn alle joden (en niet-joden) ter wereld gerechtigd om de alarmklok die «antisemitisme» heet, te luiden.»2 Dit geldt ook ten aanzien van uitingen van (aanhangers van) de BDS-beweging. Het recente rapport van de Verenigde Naties heeft ook aandacht voor de dunne lijn tussen antizionisme en antisemitisme en gaat daarbij in het bijzonder in op de BDS-beweging. De speciaal rapporteur herinnert eraan dat het internationaal recht boycots erkent als legitieme vormen van politieke expressie, en dat geweldloze uitingen van steun voor boycots in de regel legitieme uitingen zijn die moeten worden beschermd. Hij benadrukt echter dat de uitingen die zijn gebaseerd op antisemitische beelden of stereotypen, het bestaansrecht van Israël verwerpen of pleiten voor discriminatie van joodse personen vanwege hun religie, moeten worden veroordeeld.3
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen aangeven in hoeverre hernieuwde aandacht en meer informatie, bijvoorbeeld in het onderwijs, zal leiden tot het verminderen van antisemitisme. In hoeverre hebben de initiatiefnemers rekening gehouden met de mogelijkheid dat dit ook zou kunnen leiden tot juist meer uiting van antisemitisme? Wat betreft de scholing op het gebied van antisemitisme vragen voornoemde leden hoe de gevraagde externe ondersteuning kan worden ingericht.
Antwoord:
De indieners zien voorlichting en onderwijs als belangrijke oplossing om antisemitisme op de lange termijn tegen te gaan. Ook de Liberaal Joodse gemeente Amsterdam gaf tijdens het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer aan dat educatie het belangrijkste overheidsinstrument is in de bestrijding van antisemitisme. Meer aandacht voor (de geschiedenis van) de Joodse gemeenschap in Nederland en de Joodse cultuur in het algemeen, kunnen bijdragen aan een vollediger beeld en begrip van de Joodse gemeenschap. Daarnaast laat dit zien dat Joden onlosmakelijk deel uitmaken en uit hebben gemaakt van de samenleving, en dat antisemitisme daarmee niet alleen een probleem van de Joodse gemeenschap is. Onderwijs is de beste manier om jongeren en volwassenen op andere gedachten te brengen en om in te laten zien dat iedereen het recht heeft om in vrijheid zichzelf te kunnen zijn.
Dit kan inderdaad tot gevolgen hebben dat antisemitisme in concrete uitingen meer herkend wordt dan nu het geval is. De indieners vinden het van belang dat antisemitisch gedachtegoed ook in de klas wordt bestreden, maar niet zonder dat docenten zich gesteund voelen om dit te doen. Vandaar ook het pleidooi voor meer aandacht hieromtrent tijdens de opleiding, de mogelijkheid tot externe ondersteuning middels gastlessen en samenwerking met en ondersteuning van professionele instanties wanneer gevaarlijke antisemitische ideeën worden geconstateerd. Voor een breder inzicht in de verschillende mogelijkheden voor externe ondersteuning is in de initiatiefnota een beslispunt opgenomen dat de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media verzoekt deze in kaart te brengen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers van mening zijn dat de Onderwijsinspectie voldoende toezicht houdt op het daadwerkelijk aanbieden van het curriculum met betrekking tot de Holocaust en het voorkomen van discriminatie en antisemitisme, waarvoor concrete aandacht is in de kerndoelen en eindtermen in het basis- en voortgezet onderwijs?
Antwoord:
Op de kerndoelen in het onderwijs wordt toezicht gehouden door de onderwijsinspectie. De uitvoering hiervan is vastgelegd in de onderzoekskader voor verschillende onderwijsvormen (voor het laatst gewijzigd in 2017). Hierin is vastgelegd dat per school gekeken wordt naar het aanbod van onderwijs op het gebied van de verschillende kerndoelen. Omdat educatie over de Holocaust geen kerndoel op zichzelf is, maar alleen een onderdeel daarvan (bijvoorbeeld kerndoel 37 voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs over de «tijdvakken»), wordt de kwaliteit van de aangeboden holocausteducatie samen met andere factoren gewogen.
De indieners hebben geen concrete aanwijzingen dat de Onderwijsinspectie niet genoeg toezicht houdt op de genoemde kerndoelen en eindtermen. In de initiatiefnota wordt een bredere aandacht voor de Joodse cultuur en de geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland in de uitwerking van de kerndoelen bepleit.
Menen de initiatiefnemers dat de methodes die concreet gericht zijn op dialoog over het voorkomen van discriminatie, zoals «Stories that move» van de Anne Frank stichting of de methode «Waarom zijn wij Nederlander» van Samirou Bouchibti voldoende (laagdrempelig) beschikbaar zijn? Delen zij de opvatting dat een website met een bundeling van educatief lesmateriaal behulpzaam kan zijn om leraren hiertoe laagdrempelig toegang te bieden?
Antwoord:
Er zijn diverse (online) hulpmiddelen beschikbaar om in het onderwijs de dialoog over antisemitisme en discriminatie in bredere zin aan te gaan. Een geclusterd aanbod hiervan kan het gemakkelijker maken voor docenten om passend materiaal te vinden. Dat laat wat betreft de indieners onverlet dat juist ook fysieke ondersteuning, bijvoorbeeld door middel van gastlessen, van belang is om de geschiedenis en cultuur van de Joodse gemeenschap en het probleem van antisemitisme voor leerlingen tastbaar te maken.
Delen de initiatiefnemers de mening dat het voor een effectieve aanpak van antisemitisme van belang is dat een duidelijk beeld ontstaat over de betekenis en omvang van antisemitisme in Nederland? In deze context pleit de onlangs opgerichte Stichting Antisemitisme Preventie voor de instelling van een specifieke leerstoel «antisemitisme studies.» De aan het woord zijnde leden hebben begrip voor dit pleidooi en zien de mogelijke toegevoegde waarde. Ook omdat Nederland op dit vlak achterloopt ten opzichte van omringende Europese landen. Welke rol zien de initiatiefnemers voor een mogelijke leerstoel op dit terrein? Zijn de initiatiefnemers bereid gezamenlijk de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te laten verkennen hoe een bijdrage van Rijkswege aan de totstandkoming van de leerstoel gegeven kan worden?
Antwoord:
De indieners hebben, ook bij het schrijven van deze initiatiefnota, geconstateerd dat er verschillende analyses zijn van de betekenis en omvang van antisemitisme in Nederland, maar dat een eenduidig beeld en begrip van belang is bij de bestrijding van het fenomeen. De indieners hebben vanuit die constatering gepleit voor een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding, ook gezien soortgelijke functies in andere Europese landen en een oproep van de Europese Commissie tot instelling hiertoe. De indieners vinden het een interessante gedachte om te onderzoeken of, in aanvulling op een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding, ook een leerstoel «antisemitismestudies» kan bijdragen aan een beter begrip van antisemitisme in Nederland. Indieners kunnen zich voorstellen dat een dergelijke leerstoel zich ook richt op een bredere benadering van de Joodse cultuur en de geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland, zodat aandacht is voor meer dan alleen het beeld van de Jood als slachtoffer, mits ook vanuit de academische wereld de meerwaarde van een dergelijke leerstoel wordt ingezien.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn met de initiatiefnemers van mening dat onderwijs en voorlichting de beste antwoorden zijn op discriminatie in het algemeen en antisemitisme in het bijzonder. Zij vragen de initiatiefnemers waar op dit moment het onderwijscurriculum tekort schiet en hoe zij zich voorstellen dat scholen het beste aandacht kunnen besteden aan de Joodse cultuur. Gaat het er niet ook om dat in een veilige schoolomgeving kan worden gesproken over antisemitisme en ontwikkelingen in de wereld die grote spanningen veroorzaken? Moet daarnaast niet ook aandacht bestaan voor de omgang met en het signaleren van pesten en uitsluiting wanneer sprake is van discriminatie? Ligt het niet meer voor de hand dit op te nemen in een bredere aanpak, waarin aandacht wordt besteed aan de meest voorkomende religieuze en levensbeschouwelijke stromingen? De initiatiefnemers zullen ongetwijfeld intensief hebben gesproken met leraren en docenten. Kunnen de initiatiefnemers schetsen hoe zij het concreet voor ogen zien hoe aandacht voor in- en uitsluiting in het onderwijs moet worden vormgegeven?
Antwoord:
Uit het onderzoeksrapport «Wat weten Nederlandse jongeren over de Tweede Wereldoorlog?» (2018) blijkt dat ongeveer een derde van jongeren in het voortgezet onderwijs niet weten waar de Holocaust als begrip naar verwijst. Net iets minder dan de helft van de jongeren weet wat antisemitisme is. Het onderzoek is moeilijk te vergelijken met eerdere onderzoeken over het onderwerp, dus het maakt trends niet zichtbaar. In een reactie op het rapport heeft de Anne Frank Stichting echter laten weten de indruk te hebben dat het algemene kennisniveau over de Jodenvervolging op lange termijn afnemende is.
De geformuleerde kerndoelen die betrekking hebben op de Joodse cultuur gaan over de Holocaust en de Tweede Wereld Oorlog. Indieners staan een volledigere benadering voor waarin ook aandacht is voor de eeuwenlange geschiedenis van Joden in Nederland en over de Joodse cultuur in meer algemene zin.
Er zijn talloze manieren waarop het onderwijs aandacht kan besteden aan deze Joodse cultuur en geschiedenis. Scholen zijn vrij in het uitkiezen van onderwijsmateriaal. Het gebruik van materialen die de rol van de Joodse gemeenschap in de Nederlandse geschiedenis goed belichten, kan dus bevorderd worden. Ook kunnen educatieve projecten gekoppeld worden aan het bezoeken van Joods erfgoed, dat door het hele land is verspreid en zeker niet beperkt is tot grote steden.
Het belang van een veilig klimaat in de klas om te spreken over antisemitisme en de grote spanningen in de wereld wordt in de initiatiefnota onderschreven. Indieners doen daarom ook concrete voorstellen om docenten te ondersteunen op een (sociaal) veilige manier te kunnen spreken over uitsluiting van de Joodse gemeenschap aan de hand van gastlessen, aandacht voor gesprekstechnieken en professionele bijstand bij grensoverschrijdend gedrag.
De leden van de SP-fractie vragen naar de impact van de voorgestelde maatregelen. Zo lijkt bij het onderwijsgedeelte van de maatregelen feitelijk een pleidooi voor de uitbreiding van het aantal uren geschiedenis en maatschappijleer. Voornoemde leden zouden dat willen toejuichen. Niet alleen omdat dan mogelijk meer en beter aandacht geschonken kan worden aan de geschiedenis van het Jodendom, maar ook aan historische ontwikkelingen in het algemeen en niet-Westerse geschiedenis in het bijzonder. Maar dat zal wel effect hebben op de rest van het curriculum, een effect dat nu niet te overzien is. Deze leden vragen hoe de initiatiefnemers kijken naar de toenemende werkdruk die dit zal opleveren voor docenten.
Antwoord:
De indieners zijn van mening dat de voorgestelde maatregelen niet zouden moeten leiden tot een toenemende werkdruk voor docenten. Daarom richten de voorstellen in de initiatiefnota zich op een versterking van de positie van docenten wanneer zij antisemitisme en de geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland in bredere zin onder de aandacht willen brengen. Kort gezegd roepen de indieners niet zozeer op tot meer onderwijs, als wel tot een andere invulling van het onderwijs dat wordt gegeven. Daarbij kunnen ook nadrukkelijk externe hulpbronnen worden ingeschakeld, zoals gastdocenten en lespakketten.
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de noodzaak van verbeterd onderwijs met betrekking tot de strijd tegen antisemitisme. In het bijzonder de verandering van het beeld van het Joodse volk als enkel slachtoffer naar een volledig en divers beeld van de Joodse geschiedenis zal hieraan bijdragen. Een grote rol hierin is weggelegd voor de docenten. De initiatiefnemers herkennen het probleem dat docenten zich niet altijd vrij voelen hierover open in gesprek te gaan. Door aandacht te geven aan dit terrein op de docentenopleiding zal hier een goede basis voor worden gelegd. Ook tijdens de lessen zullen de docenten worden ondersteund. De aan het woord zijnde leden vragen op welke manier en met welke middelen docenten worden ondersteund wanneer in de les antisemitische ideeën worden geuit alsmede wanneer in de lessen aandacht wordt besteed aan de Joodse geschiedenis. Voornoemde leden vragen ook een toelichting op de voorgestelde huisbezoeken bij racistische of antisemitische incidenten. Op welke wijze en door wie zouden deze huisbezoeken moeten worden afgelegd?
Antwoord:
De voorbereiding van docenten om antisemitische ideeën te bestrijden begint al in de docentenopleiding; van belang is om hier dan al aandacht aan te geven. Daarnaast stellen de indieners voor dat in kaart wordt gebracht welke externe ondersteuning voor docenten tijdens lessen over antisemitisme en de Joodse gemeenschap mogelijk is. Ten derde wordt concrete ondersteuning voorgesteld om met leerlingen die antisemitische uitingen doen in gesprek te gaan, daarbij worden ook de ouders betrokken. Overigens verwachten de indieners dat een meer omvattende benadering van de Joodse cultuur en de geschiedenis van de Joodse gemeenschap in de kerndoelen van het onderwijs, ervoor zorgt dat meer concreet materiaal voor docenten beschikbaar komt.
De leden van de VVD-fractie vragen van welke delicten die als antisemitisch worden bestempeld, aangifte wordt gedaan. Welke classificaties maken dat deze delicten als antisemitisch kunnen worden gezien? In het geval van het Joodse restaurant HaCarmel in Amsterdam is duidelijk sprake van antisemitisme. Is dat in alle gevallen dusdanig duidelijk?
Antwoord:
De indieners zien dat bij antisemitische delicten haat in woord en/of geschrift wordt geuit jegens personen of groepen of instellingen/bedrijven met een Joodse afkomst. Daarbij constateren de indieners dat de delicten zeer uiteenlopend zijn. Het hoeft niet altijd om groepsbelediging te gaan, uitingen van antisemitisme kunnen ook worden herkend in opruiing, smaad, belediging, vernieling en mishandeling. Niet in alle gevallen is het even duidelijk of een delict antisemitisch van aard is. De initiatiefnemers zijn dan ook van mening dat bepaalde gevallen voor de wet niet als antisemitisch worden gezien terwijl er wel degelijk sprake is van een antisemitisch motief. Zo zien de indieners dat bij antisemitische uitingen op social media in veel gevallen expliciet wordt verwezen naar iemands Joodse afkomst terwijl de uitingen niet als antisemitisch worden bestempeld en de aangifte daarmee weinig kans van slagen heeft.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemers constateren dat de aangiftebereidheid van antisemitisme laag is. Wat vinden zij van de gedachte om naast de formele aangifte de mogelijkheid van een laagdrempelige vorm van melden (bijvoorbeeld via internet) wettelijk in te voeren, om op die manier te bevorderen dat er wel meer zicht op de feitelijke omvang van het probleem ontstaat of denken zij dat de huidige praktijk daar al in voorziet?
Antwoord:
De indieners zijn van mening dat de mogelijkheden die bestaan om op laagdrempelige wijze melding te doen of advies te vragen, zoals dat kan bij het Centrum Informatie en Documentatie Israel (CIDI), voor een belangrijk deel in de behoefte voorziet waar de leden van de CDA- fractie naar vragen. Om aangiftebereidheid te verhogen is wat de indieners betreft van groot belang dat degenen die melding of aangifte doen, ook het vertrouwen hebben dat dit wordt opgevolgd. Dit is op dit moment, zo hebben de initiatiefnemers vernomen, niet altijd het geval.
De leden van de D66-fractie zijn het met de initiatiefnemers eens dat de lage aangiftebereidheid in discriminatiezaken, waaronder ook bij antisemitisme, een serieus probleem is in Nederland. Doordat vele slachtoffers discriminatie niet melden blijft onder de radar hoe groot het probleem daadwerkelijk is. De initiatiefnemers schetsen het probleem, en stellen dat het verhogen van de aangiftebereidheid specifieke aandacht moet krijgen in het Actieplan Aanpak Antisemitisme. Hebben de initiatiefnemers ideeën op welke wijze dit zou moeten geschieden? In hoeverre hebben de initiatiefnemers in beeld hoe het staat met de aangiftebereid bij alle vormen van discriminatie? Zou de voorgestelde aanpak van de initiatiefnemers ook gebruikt kunnen worden bij alle vormen van discriminatie? Welke rol zien de initiatiefnemers hier voor de politie? Hebben de initiatiefnemers in beeld in hoeverre de politie de aangiftes over discriminatie die wel gedaan worden voldoende serieus in behandeling neemt? Hebben de initiatiefnemers ook aandacht voor het aantal meldingen (in plaats van aangiften) bij de antidiscriminatievoorziening? Zo ja, hoe zou volgens de initiatiefnemers de meldingsbereidheid verbeterd kunnen worden?
Antwoord:
De initiatiefnemers zijn het met de leden van de D66-fractie eens dat de lage aangiftebereidheid in discriminatiezaken in brede zin een probleem is en delen de wens dat onderdelen van de voorgestelde aanpak die effectief blijken, worden toegepast op alle vormen van discriminatie.
In beginsel is de politie. ongeacht de aard van een aangifte, verplicht om bij kennisname een aangifte op te nemen. Desondanks constateren de indieners dat niet altijd lukt om antisemitische elementen uit aangiftes te filteren. Derhalve concluderen de initiatiefnemers dat de «mate van slagen» van een aangifte van antisemitisme afhankelijk kan zijn van willekeur. De initiatiefnemers zijn van mening dat de meldingsbereidheid groter wordt naarmate het gevoel groeit dat er daadwerkelijk iets met aangiftes wordt gedaan. Een duidelijk handelingskader met betrekking tot gevallen van antisemitisme en discriminatie zou hier aan bij kunnen dragen. Op deze manier kan de politie meer handvatten krijgen om antisemitische elementen uit verhalen te filteren en daarmee meer kwalitatief hoogwaardige aangiftes met de juiste elementen op te nemen.
De initiatiefnemers zijn voorts van mening dat antidiscriminatievoorzieningen een toegevoegde waarde kunnen hebben, maar dat ook voor gewaakt moet worden dat er niet te veel meldpunten ontstaan waardoor slachtoffers door de bomen het bos niet meer zien. Ook is het van belang dat de verschillende meldpunten de meldingen op eenduidige wijze registreren en afhandelen. De initiatiefnemers hopen dat dit, mede door de uitvoering van de motie Yesilgoz-Zegerius (Kamerstuk 30 950, nr. 130), in de toekomst aanzienlijk verbeterd wordt, zodat de rol van antidiscriminatievoorzieningen effectiever kan zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de initiatiefnemers structurele beveiliging bepleiten. In hoeverre schiet op dit moment de beveiliging van de Nederlandse Joodse gemeenschap tekort? Hoe beoordelen de initiatiefnemers op dit moment de wijze waarop de Minister van Justitie en Veiligheid contact houdt met de Nederlandse Joodse gemeenschap en hoe hij zich inzet voor de veiligheid en vrijheid van deze bevolkingsgroep?
Antwoord: De initiatiefnemers constateren dat de beveiliging van de Joodse gemeenschap niet verder reikt dan Joodse gebouwen. Synagogen en Joodse panden worden weliswaar beveiligd, maar zodra men evenementen organiseert op een andere plek, vindt er geen standaard beveiliging van de overheid (politie) plaats. De indieners zien dan ook dat er stenen in plaats van mensen worden beveiligd. Evenementen met honderden Joodse bezoekers kunnen als particulier initiatief niet altijd rekenen op politiebeveiliging, maar de indieners willen hier benadrukken dat deze initiatieven wel degelijk objecten voor aanslagen vormen. Het gat dat de overheid hier laat vallen wordt in sommige gevallen dan deels ingevuld door particuliere beveiligingsorganisaties zoals «Bij Leven en Welzijn» (BLEW). Op dit moment worden beveiligingsmaatregelen ten aanzien van de Joodse gemeenschap lokaal vastgesteld terwijl de (on)veiligheidsbeleving landelijk wordt vastgesteld. Derhalve constateren de indieners grote verschillen in steden zoals Amsterdam en Den Haag als het gaat om lokale maatregelen.
De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de initiatiefnemers dat het pijnlijk is te constateren dat structurele beveiliging van Joodse objecten helaas nodig is. Zij delen ook de mening van de initiatiefnemers dat de Minister van Justitie en Veiligheid in contact blijft met de gemeentebesturen van gemeenten waar een relatief grote Joodse gemeenschap is. Voornoemde leden zijn ook van mening dat er behalve contacten tussen de Minister en het lokale bestuur, ook een blijvende financiële bijdrage vanuit het rijk moet zijn voor de beveiliging van Joodse objecten. Achten de initiatiefnemers behalve dat de politie meer doet aan het registreren van incidenten met een anti-Joods motief en het verhogen van de aangiftebereidheid, het ook wenselijk dat de pakkans vergroot wordt? Zo ja, hoe moet dit gaan gebeuren? En zien zij de aanpak van antisemitisme door de politie in de context van een bredere aanpak van discriminatie? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet? Hebben de initiatiefnemers, behalve dat dat opgenomen moet worden in het Actieplan Aanpak Antisemitisme, zelf ideeën over hoe de aangiftebereidheid vergroot kan worden?
De initiatiefnemers zijn het met de PvdA-fractie eens dat een aanpak van antisemitisme door de politie in de context van een bredere aanpak van discriminatie kan worden bezien. Zoals reeds is aangegeven door de initiatiefnemers, kunnen, indien de aanpak van antisemitisme effectief blijkt, de meest effectieve onderdelen worden ingezet om andere vormen van discriminatie en racisme aan te pakken. Een handelingskader bij de politie in een bredere context van discriminatie kan hier invulling aan geven. De indieners achten een vergroting van de pakkans wenselijk en zijn van mening dat deze kan worden vergroot door beter te filteren op antisemitische elementen in aangiftes, waardoor meer kwalitatief hoogwaardige aangiftes kunnen worden behandeld door het Openbaar Ministerie. Daarnaast zijn de initiatiefnemers van mening dat de pakkans kan worden vergroot door meer gebruik te maken van de bevoegdheid om buiten heterdaad te mogen aanhouden. Op deze manier denken de indieners dat verdachten eerder aan de tand kunnen worden gevoeld en hiermee de pakkans in zekere mate kan worden vergroot.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemers een Actieplan Aanpak Antisemitisme voorstellen. Kunnen de initiatiefnemers aangeven waarom zij van mening zijn dat het reeds bestaande Nationaal actieprogramma tegen discriminatie niet voldoende ingaat op het probleem van antisemitisme? Welke kosten gaan gepaard met een dergelijk actieplan?
Antwoord:
Zoals reeds in de beantwoording van punt 2 aangegeven, hechten de indieners belang aan de specifieke aanpak van antisemitisme, onder meer vanwege de specifieke karakteristieken die antisemitisme in Europa heeft. Een bundeling en nadere aanscherping van de overheidsinzet op de aanpak van antisemitisme kan doel en richting geven in de bestrijding. Het actieplan zal op zichzelf niet direct substantiële budgettaire consequenties hebben. Enkele voorstellen kunnen wel tot budgettaire consequenties leiden, zoals de instelling van een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding.
De leden van de PVV-fractie lezen dat de initiatiefnemers een Actieplan Aanpak Antisemitisme voorstellen, waarbij aandacht is voor preventie en repressie. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe zij invulling willen geven aan repressie? Hoe denken zij in dit kader over minimumstraffen? Op pagina 12 stellen de initiatiefnemers voor dat er geen subsidies meer mogen gaan naar organisaties waarbij een bestuurder of bewindsvoerder zich schuldig heeft gemaakt aan antisemitisme. Kunnen de initiatiefnemers enkele concrete voorbeelden geven van dergelijke organisaties?
Antwoord:
In de initiatiefnota wordt voorgesteld om te komen tot een Actieplan Aanpak Antisemitisme, waarbij aandacht is voor aard en omvang, preventie en repressie. Voorstellen met een repressief karakter die in het actieplan zouden kunnen terugkomen, zijn bijvoorbeeld harder optreden tegen antisemitisme op online platforms, versterken van het inzicht en de aangiftebereidheid en daarmee ook de strafopvolging van antisemitisme en de intrekking van subsidies bij antisemitische uitingen. De indieners doen in de nota geen voorstellen voor minimumstraffen. Verder moet er ook bij aangiftes scherper worden gekeken of er sprake kan zijn van antisemitisme. De in de initiatiefnota geciteerde reactie op de aanval op HaCarmel dat er geen sprake was van antisemitisme toont aan dat hier nog veel winst te behalen is.
De indieners verzoeken de Minister van Binnenlandse Zaken in overleg met andere bewindspersonen te bewerkstelligen dat noch subsidie-ontvangende organisaties, noch hun bewindvoerders, in zowel binnen- als buitenland, zich schuldig maken aan antisemitisme en te garanderen dat bij de antisemitische uitingen subsidie kan worden ingetrokken of teruggevorderd. De afweging voor welke organisaties dit concrete gevolgen zal hebben ligt wat de initiatiefnemers betreft bij het Ministerie, in de toekomst al dan niet bijgestaan door een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding.
De leden van de D66-fractie merken op dat de initiatiefnemers voorstellen te borgen dat er geen overheidssubsidies gaan naar organisaties waarbij een hooggeplaatste bestuurder zich schuldig heeft gemaakt aan antisemitisme. Dit zou ook moeten gelden voor andere vormen van discriminatie. Voornoemde leden hebben hier enkele vragen over. Op welke wijze zou dit geborgd moeten worden en hoe wordt dit juridisch ingekaderd? Wie beoordeelt of de uitspraak discriminerend is? Geldt dit ook wanneer een bestuurder een discriminerende uitspraak doet tijdens privéomstandigheden die losstaan van de organisatie die hij bestuurt? Wanneer bijvoorbeeld een bestuurder van een christelijke organisatie homofobe uitspraken doet, betekent dit dan dat de subsidie van die organisatie per direct wordt stopgezet?
Voorts begrijpen de aan het woord zijnde leden dat het voor bestuursorganen maar beperkt mogelijk is voorwaarden te verbinden aan subsidieverlening. De Algemene wet bestuursrecht stelt dat het bestuursorganen toegestaan is verplichtingen op te leggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie, althans die in relatie staan tot het verstrekken van die subsidie. Wel lezen zij dat het niettemin mogelijk is verplichtingen aan de ontvanger op te leggen die niet strekken tot de verwezenlijking van het doel, maar dan dient dit bij wettelijk voorschrift te zijn bepaald. Kunnen de initiatiefnemers toelichten hoe zich dat tot hun initiatief verhoudt?
Antwoord:
De initiatiefnemers begrijpen de vragen van de D66-fractie over de specifieke uitvoering van een regeling om geen overheidssubsidies te verstrekken in geval van antisemitisme. Concreet wordt de regering in de initiatiefnota verzocht om na te gaan hoe kan worden geborgd dat verstrekking in genoemde gevallen niet voorkomt. Daarbij sluiten de initiatiefnemers wettelijke verankering niet uit. Bij de totstandkoming van een concreet afwegingskader kan de regering zich onder andere wenden tot de voorgestelde Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. Indieners kunnen zich ook verstellen dat in een dergelijk afwegingskader de setting waarin de uitspraak is gedaan onderdeel van de weging wordt. Zoals gezegd stellen kunnen de indieners zich voorstellen dat ook voor andere gevallen van discriminatie een dergelijke werkwijze wordt toegepast.
Ten aanzien van het gevraagde Actieplan Aanpak Antisemitisme vragen de leden van de GroenLinks-fractie welke concrete maatregelen de initiatiefnemers zich daarbij voorstellen en in hoeverre dit actieplan zou moeten verschillen van de aanpak die bij andere vormen van discriminatie, racisme en uitsluiting wordt gekozen. De initiatiefnemers stellen ook voor geen subsidies toe te kennen aan organisaties waarvan betrokken functionarissen zich schuldig hebben gemaakt aan antisemitisme. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe overheden op dit moment met dit soort gevallen omspringen?
Antwoord:
De indieners kunnen zich voorstellen dat de huidige inzet en de concrete maatregelen die in de initiatiefnota worden bepleit, worden gebundeld in het Actieplan Aanpak Antisemitisme. Daarmee betreft het een eigenstandig Actieplan.
De indieners hebben geen concrete signalen van organisaties waarbij de subsidie is stopgezet of geweigerd vanwege de beschreven antisemitische gedragingen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers hebben overwogen specifiek ten aanzien antisemitisme via internet de rechtsbescherming van slachtoffers te verhogen door een soort ex-parte bevoegdheid (zoals bij intellectueel eigendom) te introduceren. Zijn de initiatiefnemers bekend met het feit dat de meeste (specifieke) discriminatie-artikelen in het Wetboek van Strafrecht (artikel 137c en volgende) zien op groepsbelediging en dus niet op discriminatie van een individuele burger? Zien de initiatiefnemers de eventuele meerwaarde in van het introduceren van een strafbaarstelling voor het discrimineren (inclusief discriminatie op basis van iemands Joods zijn, lees antisemitisme) van individuele personen, als aanvulling op de bestaande strafbaarstellingen?
Antwoord:
De indieners vinden het, naar analogie van het ex parte-verbod in zaken op het gebied van de intellectuele eigendom, verhogen van de rechtsbescherming van slachtoffers bij evident antisemitische uitingen op het internet een interessante gedachte die nog wel verdere doordenking verdient.
Het verbod op discriminatie staat op verschillende plekken in de Nederlandse wet opgenomen. Zo staat discriminatie opgenomen in artikel 1 van de Grondwet, de Algemene Wet Gelijke Behandeling, het Burgerlijk Wetboek, de Ambtenarenwet en in het Wetboek van Strafrecht. Discriminatie in het strafrecht kan worden onderverdeeld in twee soorten strafbare feiten; specifieke discriminatiefeiten en de commune feiten met discriminatie-aspect, de zogenoemde CODIS-feiten. Wanneer het OM beoordeelt dat er sprake is van een CODIS-feit, dan dient het discriminatie-aspect door de officier van justitie in zijn requisitoir te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis te worden betrokken.4
De indieners herkennen de constatering dat de meeste discriminatie-artikelen in het Wetboek van Strafrecht betrekking hebben op discriminatie van groepen. Wel zien zij dat, zoals beschreven, discriminatie ook in individuele zaken een rol kan spelen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemers aandacht vragen voor antisemitisme op het internet. Zijn zij van mening dat de huidige nationale en internationale wetgeving niet volstaat of zien zij reden tot uitbreiding? Zo ja, hoe stellen initiatiefnemers zich voor de wetgeving aan te passen?
Antwoord:
De indieners beogen niet direct een wettelijke maatregel, maar sluiten dit ook niet per definitie uit. Zij roepen het kabinet in de initiatiefnota op om samen met de grote fora van sociale media te bezien hoe procedures kunnen worden verscherpt en versneld waar het de signalering en bestrijding van discriminatie en antisemitisme betreft.
De leden van de SP-fractie lezen dat de initiatiefnemers in hun initiatiefnota beschrijven dat het aantal gevallen van antisemitische voorvallen stabiel blijft, maar dat de uitingen op sociale media ernstige vormen aannemen. Deze leden zijn benieuwd hoe de initiatiefnemers denken over wat de desbetreffende platformen moeten doen om dit tegen te gaan.
Antwoord:
De indieners constateren een bredere maatschappelijke trend waarbij de samenleving socialemediaplatforms medeverantwoordelijk houdt voor aanstootgevende content op deze platforms. De indieners willen dat platforms de reeds in gang gezette maatregelen, bijvoorbeeld waar het verwijderen van gewelddadig materiaal betreft, nadrukkelijker inzetten voor de bestrijding van antisemitisme.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de initiatiefnemers de mening delen dat het niet alleen aan de grote fora van social media zelf overgelaten mag worden op treden tegen discriminatie via die kanalen, maar dat er betere wetgeving moet komen die ook gehandhaafd moet gaan worden? Zo ja, wat moet hiervoor gebeuren? Delen de initiatiefnemers de mening dat het om alle vormen van discriminatie zou moeten gaan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De indieners onderschrijven dat ook vanuit de landelijke overheid een intensivering van de bijdrage mag worden verwacht. Daarom wordt de overheid ook verzocht samen met de relevante partners toe te werken naar verscherping en versnelling van de procedures. De indieners sluiten niet uit dat het wijs kan zijn dat de regering er op termijn voor kiest dit via een wettelijke route te borgen.
Zoals ook in de nota aangegeven onderschrijven de indieners de noodzaak van een aanpak om te voorkomen dat ongestraft wordt gediscrimineerd. Dat geldt daarmee dus voor alle vormen van discriminatie.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom scheidsrechters niet standaard een voetbalwedstrijd stilleggen als sprake is van antisemitische leuzen? Bedoelen de initiatiefnemers met zero tolerance beleid dat iedere antisemitische leus tot het stilleggen van een wedstrijd moet leiden?
De leden van de ChristenUnie-fractie herkennen de zorgen over antisemitisme en racisme op en rond de voetbalvelden. De initiatiefnota geeft aan dat in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) afspraken zijn gemaakt om het toenemende antisemitisme in het voetbal tegen te gaan. Deze afspraken worden volgens de initiatiefnota in de praktijk zelden tot nooit uitgevoerd. Juist het stilleggen van een voetbalwedstrijd, zij het een halve finale van de bekerfinale, zij het een wedstrijd in de kelderklasse, geeft een duidelijk signaal af dat antisemitische leuzen en uitingen absoluut niet worden getolereerd. Voornoemde leden vragen of er gegevens zijn over het aantal voetbalwedstrijden die na de gemaakte afspraken zijn stil gelegd vanwege antisemitische leuzen en/of uitspraken. Tevens vragen de leden van de ChristenUnie of het concretiseren van de afspraken met de KNVB nog als separaat beslispunt kan worden toegevoegd.
Het voorgestelde zero tolerance beleid is in de eerste plaats gericht op de professionele voetbalcompetities. De Eredivisie en de Keuken Kampioen divisie hebben een voorbeeldfunctie en daar hoort ook bij dat ze een voorbeeld stellen in de omgang met supporters die zich ernstig misdragen. De indieners willen daarom dat in deze competities antisemitische spreekkoren standaard leidt tot het stilleggen van een wedstrijd. Indien er wel consequent opgetreden wordt door clubs, zien we ook dat men vast kan lopen bij justitie. We zagen dit in juni van dit jaar bij de acht supporters van Vitesse die ervan verdacht werden antisemitische leuzen gescandeerd te hebben tijdens een wedstrijd tegen Ajax. Het openbaar ministerie seponeerde de zaken wegens een gebrek aan bewijs. Desalniettemin achten de indieners van groot belang dat de KNVB en clubs het aanpakken van antisemitisme, en andere vormen van discriminatie, niet alleen hoog op de agenda houden, maar ook concreet en effectief oppakken.
Ook bij amateurwedstrijden pleiten de indieners voor een stevig optreden bij uitingen van antisemitisme. De indieners beschikken niet over de door de leden van de ChristenUnie gevraagde cijfers. De indieners staan sympathiek tegenover het idee om de verantwoordelijk bewindspersoon te vragen in overleg te treden met de KNVB om de urgentie van duidelijke en concrete afspraken hierover te onderstrepen.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de aanstelling van een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding in andere landen heeft geleid tot een wezenlijke verlaging van het aantal incidenten en een verhoogde veiligheidsbeleving van de Joodse gemeenschap.
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemers voorstellen een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding in te stellen voor regie en coördinatie. Kunnen de initiatiefnemers schetsen waaruit blijkt dat deze regie op dit moment ontbreekt maar wel noodzakelijk is? Welke rol en welk mandaat heeft deze coördinator ten opzichte van de verschillende bestaande meldpunten en de al bestaande taken van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Delen de initiatiefnemers de mening dat indien er een nationaal coördinator komt, deze voor elke discriminatiegrond ingesteld zou moeten worden?
De leden van de SP-fractie vragen naar de toegevoegde waarde van een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding.
Antwoord:
De indieners volgen met dit voorstel de aanbeveling van de Europese Commissie en het voorbeeld van diverse Europese landen in de keuze voor een specifieke coördinator voor de bestrijding van de antisemitisme. Nederland heeft in de Europese Raad ingestemd met de Verklaring van de Raad betreffende de bestrijding van antisemitisme (2018). Het naleven van de daarin uitgesproken ambities vergt inspanning van een breed spectrum aan actoren, bijvoorbeeld in het onderwijs, maar ook justitie of burgemeesters. Dit vergt coördinatie. Het moet helder zijn dat de coördinator er niet zomaar is voor de Joodse gemeenschap alleen. Zoals initiatiefnemers in hun nota hebben betoogd, is antisemitisme een probleem van de hele samenleving. Een specifieke coördinator kan de krachten bundelen. De noodzaak voor een specifieke coördinator zien de initiatiefnemers ook in het FRA-rapport dat laat zien dat een groot deel van de Joodse gemeenschap in Nederland niet het gevoel heeft dat de overheid voldoende onderneemt om het tij van toenemend antisemitisme te keren. De coördinator kan een brugfunctie vervullen tussen de Joodse gemeenschap enerzijds, en regering en parlement anderzijds. Daarnaast vervult deze een belangrijke adviesfunctie bij voorstellen die direct dan wel indirect antisemitisme en/of de Joodse gemeenschap raken. Deze adviesfunctie kan ook richting andere organisaties worden gebruikt, zoals de door de leden genoemde meldpunten. Ook heeft de coördinator, als het aan de indieners ligt, een rapportagefunctie over de aard en omvang van antisemitisme. Antisemitisme is een zeer breed begrip en omvat dan ook meerdere beleidsterreinen. Een effectievere aanpak zou er daarom uit bestaan om het veld bij elkaar te brengen. Beleid eindigt niet bij wetgeving, maar moet ook continu worden uitgevoerd. Een coördinatorfunctie kan ervoor zorgen dat dit gebeurt, zodat beleid zich vertaalt in een afname van antisemitisme en een groeiend vertrouwen van de Joodse gemeenschap in de aanpak door de overheid. Het FRA-rapport uit 2018 laat zien dat de bereidheid om aangifte te doen van antisemitische incidenten in de Joodse gemeenschap veel te laag is. Het is daarom van belang dat de coördinator het contact tussen de overheid en Joodse organisaties bevordert. Op het gebied van preventie van antisemitisme is veel te winnen. Vooral de algemene beeldvorming van Joden in Nederland strijkt bij velen in de samenleving niet of nauwelijks met de werkelijkheid. Dit is een recept voor antisemitisme. De coördinator kan bestaand beleid en initiatieven over de beeldvorming van Joden in de samenleving afstemmen en hierover raad geven. De coördinator kan, als iemand die het antisemitisme zorgvuldig bijhoudt, trends tijdig aankaarten wanneer zich zorgelijke ontwikkelingen voordoen. Bijvoorbeeld, mocht de aangiftebereidheid onder de Joodse gemeenschap verder afnemen, dan kan een coördinator hierover rapporteren en duidelijkheid verschaffen over het voorhanden probleem.
Als kenner op het gebied van antisemitische discriminatie en haatspraak kan de coördinator meeschrijven aan beleidsstukken die betrekking hebben op het tegengaan van discriminatie en vooroordelen. Als contactpersoon tussen Joodse organisaties, de overheid en experts op dit gebied, is een coördinator in staat om te agenderen en, bijvoorbeeld, conferenties te organiseren over onderwerpen die vragen opleveren met betrekking tot antisemitisme. Denk bijvoorbeeld aan het bijeenbrengen van kenners over Holocausteducatie over hoe verhalen van slachtoffers te vertellen wanneer er geen overlevenden meer zijn om voor de klas hun verhaal te doen. Politieagenten zijn in veel gevallen het gezicht van de staat naar de burger toe. Toch scheelt het soms aan specifieke kennis over Jodenhaat. Zo komt het wel eens voor dat het woord «antisemitisme» niet wordt herkend door een verbalisant, wanneer mensen van een antisemitisch incident aangifte doen. De politieacademie zou de herkenning van antisemitisme door agenten kunnen bevorderen door hier aandacht aan te besteden. De coördinator kan helpen bij het opzetten van dergelijk beleid.
Zoals in de initiatiefnota betoogd, zien de initiatiefnemers de noodzaak voor een specifieke aanpak van antisemitisme. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om andere vormen van discriminatie, racisme of uitsluiting daarmee minder relevant te maken, of een rangorde aan te brengen. Gezien de onevenredige druk op de Joodse gemeenschap en de historie van de Joodse gemeenschap in Nederland achten de indieners een specifieke aanpak en het aanstellen van een coördinator om werk te maken van effectief antisemitismebeleid gerechtvaardigd en urgent. De indieners delen dan ook niet de mening van de D66-fractie dat indien er een nationaal coördinator komt, deze voor elke discriminatiegrond ingesteld zou moeten worden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de initiatiefnemers voorstellen te voorzien in een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. Deze coördinator zou de momenteel tekortschietende regie en coördinatie tussen de betrokken partijen, politie en gemeentelijke overheden moeten aanpakken en zou kunnen zorgen voor stroomlijning en efficiëntie in de strijd tegen antisemitisme. Voornoemde leden vragen ook hier precies aan te geven wat de concrete tekortkomingen van de huidige aanpak zijn en welke concrete maatregelen de voorgestelde coördinator zou moeten treffen. Wat vinden de initiatiefnemers in dat verband van de opvatting van mevrouw Hanneke Gelderblom dat we ons niet moeten verliezen in een discussie over specifieke of juist algemene coördinerende functies, wat naar haar mening uiteindelijk samenhangt met de deskundigheid van de persoon van de coördinator, maar dat het erom zou moeten gaan waarom notoir antisemitisme zo weinig tot werkelijke straffen leidt?5 Wat is het oordeel van de initiatiefnemers over de afdoening van de commune feiten met een discriminatie- aspect (CODIS-feiten)? Delen zij de zorgen dat het momenteel aan precies inzicht ontbreekt hoe deze strafbare feiten door politie en justitie worden afgedaan? Wat vinden de initiatiefnemers van Gelderbloms opvatting dat de IHRA-definitie, waarover de voorgestelde coördinator zou moeten adviseren, een tamelijk overbodige antisemitisme-definitie, die bovendien het schemergebied tussen antisemitisme en antizionisme niet verheldert?
Antwoord:
In antwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie is reeds ingegaan op de noodzaak en invulling van de functie van een Nationaal Coördinator Antisemitisme. De indieners delen de zorgen van de GroenLinks-fractie als het gaat om het gebrek aan inzicht in de afdoening van de CODIS-feiten. Weliswaar rapporteert het OM jaarlijks over de specifieke discriminatiefeiten die in dat jaar bij zijn ingestroomd en afgedaan.6 Het ontbreekt echter aan een eenduidige beeld op welke wijze het discriminatore aspect in deze zaken uiteindelijk door de rechter wordt meegewogen.
De initiatiefnemers zien de IHRA-definitie als een als nuttige leidraad bij onderwijs en opleiding en draagt bij aan meer eenduidigheid voor de rechtshandhavingsinstanties bij hun inspanningen om antisemitische aanslagen doelmatiger en doeltreffender in kaart te brengen en te onderzoeken. De IHRA-definitie is zo een aanvullend hulpmiddel bij het registreren en vergelijken van uitingen van vermeend antisemitisme. Ook het Europees Parlement heeft zich geschaard achter deze werkdefinitie. Bovendien hanteren landen om ons heen als Groot-Brittannië en Duitsland deze definitie. De indieners herkennen zich dan ook niet in de duiding van de leden van de GroenLinks-fractie van deze door het Nederlands en Europees Parlement onderschreven antisemitismedefinitie.
De leden van de ChristenUnie-fractie juichen het voorstel voor het instellen van een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding toe. Samenwerking tussen betrokken partijen en de coördinatie hiervan dragen bij aan een efficiënte aanpak in de strijd tegen antisemitisme. De initiatiefnemers refereren aan soortgelijke functionarissen die in andere Europese landen zijn ingesteld. Deze leden vragen dan ook hoe in deze landen de rol van Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding concreet wordt ingevuld.
Antwoord:
De indieners kunnen zich goed vinden in de Franse invulling van de coördinatiefunctie. Hier is een functionaris actief die tussen de verschillende ministeries in opereert. Deze zorgt voor coördinatie van de overheidsplannen op dit gebied en ook voor afstemming met de Joodse gemeenschap en initiatieven daarvanuit.
De leden van de PVV-fractie vragen wat het standpunt is van de initiatiefnemers over de BDS-beweging. Kunnen de initiatiefnemers aangeven waarom zij hierover niks hebben opgenomen in hun nota?
De aan het woord zijnde leden vragen voorts of de initiatiefnemers kunnen aangeven of zij het voorbeeld van de Franse president Macron willen volgen. (In the face of a resurgence of violent antisemitic attacks in France, President Emmanuel Macron promised in a recent speech to change policing regulations to criminalize anti-Zionism7.)
Kunnen de initiatiefnemers aangeven of zij de volgende uitspraken van Elan Carr, de US Special Envoy for Monitoring and Combating Anti-Semitism, onderschrijven? Zo nee, op welke onderdelen niet en waarom niet?
«An individual has a right to buy or not buy what they please. However, if there is an organized movement to economically strangle the state of Israel, that is anti-Semitic.» Carr said. «We are going to focus relentlessly on eradicating this false distinction between anti-Zionism and anti-Semitism.»
Antwoord:
De indieners verwijzen voor een antwoord op deze vragen naar hun eerdere antwoord op de vraag van de PVV-fractie over de relatie tussen antizionisme en antisemitisme (onder onderdeel 4).
De leden van de PVV-fractie lezen niets over het verband tussen de toename van antisemitisme in Nederland en andere Europese landen en de instroom van vele immigranten, veelal uit Islamitische landen. Erkennen de initiatiefnemers dat zolang hun partijen de toestroom van steeds weer nieuwe groepen immigranten uit Islamitische landen toe zullen staan het antisemitisme in Nederland zal blijven groeien?
Antwoord:
De indieners hebben in de initiatiefnota reeds opgemerkt dat antisemitisme zich niet slechts tot één dadergroep of tijdsperiode beperkt. Europa, en ook Nederland, kent een lange geschiedenis van steeds weer opkomend antisemitisme, met als absoluut dieptepunt de vervolging van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat laat onverlet dat ook in delen van de moslimgemeenschap antisemitisme geaccepteerd en gepraktiseerd wordt. Voor wat betreft aandacht voor antisemitisme onder nieuwkomers, bevat de initiatiefnota concrete voorstellen om dit in de inburgering tegen te gaan.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35164-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.