35 131 EU-voorstellen voor een besluit inzake een investeringsbeschermingsovereenkomst en een vrijhandelsovereenkomst van de EU met Vietnam

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 februari 2019

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking1 hebben kennisgenomen van de op 17 oktober 2018 door de Europese Commissie gepresenteerde voorstellen voor een besluit inzake een Investeringsbeschermingsovereenkomst en een Vrijhandelsovereenkomst van de EU met Vietnam. Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de fracties van de SP en de Partij voor de Dieren op 5 december 2018 een aantal vragen gesteld aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

De Minister heeft op 31 januari 2019 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Luijk

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Den Haag, 5 december 2018

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) hebben met belangstelling kennisgenomen van de op 17 oktober 2018 door de Europese Commissie gepresenteerde voorstellen voor een besluit inzake een Investeringsbeschermingsovereenkomst en een Vrijhandelsovereenkomst van de EU met Vietnam. Deze voorstellen geven de leden van de fracties van de SP en de Partij voor de Dieren aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

Vrijhandelsovereenkomst

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de Commissievoorstellen (COM2018 691/692).

Met betrekking tot de voorgestelde Vrijhandelsovereenkomst merken de leden van de SP-fractie op dat de voorstellen op twee punten vragen oproepen. In de eerste plaats gaat het hier om een overeenkomst tussen een ontwikkelingsland en het grootste, en in veel opzichten meest geavanceerde, handelsblok ter wereld. Een vrijhandelsovereenkomst tussen twee zozeer ongelijke partners herbergt het risico in zich dat de zwakkere partij onevenredig wordt blootgesteld aan gevaren van externe schokken, aan het gevaar veroordeeld te worden tot de rol van toeleverancier van producten met weinig toegevoegde waarde en aan het gevaar dat het betreffende land wordt verhinderd om met hulp van de staat en van staatsondernemingen effectief te streven naar opwaartse mobiliteit van de economie en van de nationale ondernemingen in de internationale waardeketen.

De vraag van de leden van de SP-fractie is of u deze risico’s onderkent, en zo ja op welke manier de regering van plan is te bevorderen dat deze risico’s worden ondervangen en geneutraliseerd?

De leden van de PvdD-fractie hebben kennis genomen van de Investeringsbeschermingsovereenkomst en de Vrijhandelsovereenkomst van de EU met Vietnam.

De leden van de PvdD-fractie constateren dat de export van bevroren varkensvlees, rundvlees en zuivelproducten na enkele jaren rechtenvrij wordt en deze leden vragen of dit zal leiden tot een uitbreiding van de Nederlandse veestapel, waar inkrimping dringend gewenst is? Hoe verhoudt zich dit met de oproep van het Openbaar Ministerie2 om de veestapel te verkleinen in het belang van de natuur?

Verder wordt er gesproken over «de rechten op kippen zullen de komende tien jaar geleidelijk worden afgebouwd tot 0%». De leden van de PvdD-fractie vragen of hier levende kippen worden bedoeld of geslachte kippen?

Voor wat betreft de importproducten vragen de leden van de PvdD-fractie hoe groot het risico is op een oneerlijke concurrentie met de Nederlandse boeren. Zie ook de recente publicatie die aangeeft dat door het associatieverdrag Oekraïne vooral de Nederlandse pluimveesector aan het kortste eind trekt.3

Investeringsbeschermingsovereenkomst

Met betrekking tot de voorgestelde Investeringsbeschermingsovereenkomst constateren de leden van de SP-fractie dat hierin de rechten en verplichtingen van buitenlandse (EU) investeerders en Vietnamese staat zeer ongelijk zijn verdeeld. Enerzijds creëert de overeenkomst voor buitenlandse investeerders in Vietnam het recht binnenlandse rechtspraak te omzeilen en de Vietnamese staat aan te klagen voor acties die bij voorbeeld worden ondernomen om de economie gericht met hulp van de staat te versterken, of om de rechten van werknemers en de bevolking in het algemeen te beschermen tegen ongerechtvaardigde acties van investeerders, terwijl zulke klachten (zelfs indien ongegrond verklaard) bovendien tot extreem hoge kosten van procesvoering voor de Vietnamese staat kunnen leiden. Anderzijds kent de overeenkomst geen harde en afdwingbare bepalingen die diezelfde investeerders binden aan standaards van mensenrechten, arbeidsrechten en duurzaamheidsverplichtingen.

De vraag van de leden van de SP-fractie is: herkent u dit beeld? Als het antwoord op deze vraag, al is het maar gedeeltelijk, bevestigend is, kunt u dan aangeven welke stappen de Nederlandse regering voornemens is te zetten om de voorgestelde overeenkomst meer in balans te brengen? Zo niet, kunt u dan gedetailleerd aangeven waarom onze constateringen op onjuistheid berusten en hoe die in de voorgestelde overeenkomsten zijn geadresseerd?

Milieu en dierenwelzijn

De leden van de PvdD-fractie vragen hoe geborgd is dat voor producten die de EU binnenkomen vanuit Vietnam dezelfde milieu- en dierenwelzijnseisen gelden als die aan Nederlandse producenten gesteld worden? En is er ruimte om producten te weren die zijn geproduceerd ten koste van mensen, dieren of milieu?

Laat het verdrag ruimte voor de opvatting van de Wereldhandelsorganisatie WTO dat «publieke moraal, waaronder dierenwelzijn, reden mag en kan zijn voor een handelsbelemmering»? Op welke wijze is dit geborgd binnen de Investeringsbeschermingsovereenkomst en de Vrijhandelsovereenkomst, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) zien met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, J.G. Vlietstra

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 januari 2019

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden van de SP en Partij voor de Dieren van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) over besluiten inzake investeringsbeschermingsovereenkomst en een vrijhandelsovereenkomst van de EU met Vietnam. Deze vragen werden ingezonden op 05-12-2018 met kenmerk 164195u.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Antwoorden op vragen van de leden van de SP en de Partij voor de Dieren van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) over besluiten inzake investeringsbeschermingsovereenkomst en een vrijhandelsovereenkomst van de EU met Vietnam.

Vraag 1

Met betrekking tot de voorgestelde Vrijhandelsovereenkomst merken de leden van de SP-fractie op dat de voorstellen op twee punten vragen oproepen. In de eerste plaats gaat het hier om een overeenkomst tussen een ontwikkelingsland en het grootste, en in veel opzichten meest geavanceerde, handelsblok ter wereld. Een vrijhandelsovereenkomst tussen twee zozeer ongelijke partners herbergt het risico in zich dat de zwakkere partij onevenredig wordt blootgesteld aan gevaren van externe schokken, aan het gevaar veroordeeld te worden tot de rol van toeleverancier van producten met weinig toegevoegde waarde en aan het gevaar dat het betreffende land wordt verhinderd om met hulp van de staat en van staatsondernemingen effectief te streven naar opwaartse mobiliteit van de economie en van de nationale ondernemingen in de internationale waardeketen.

De vraag van de leden van de SP-fractie is of u deze risico’s onderkent, en zo ja op welke manier de regering van plan is te bevorderen dat deze risico’s worden ondervangen en geneutraliseerd?

Antwoord

Momenteel valt Vietnam onder het Algemeen Preferentieel Stelsel, waar de EU eenzijdig verlaagde invoerrechten geeft op import van verschillende producten. Onder de huidige voorwaarden van het Algemeen Preferentieel Stelsel worden Europese invoerrechten voor 66% van de producten uit Vietnam verlaagd. Onder het vrijhandelsakkoord krijgt Vietnam vrijwel gehele tarief- en quotavrije markttoegang tot de EU. Het akkoord biedt een langere overgangsperiode voor marktliberalisatie aan de Vietnamese zijde, zodat nationale producenten voldoende ruimte krijgen om te adapteren. Bovendien biedt het akkoord verdragspartijen de mogelijkheid om vrijwaringsmaatregelen te nemen indien de nationale productieschade lijdt door een forse toename in de import. Vrije markttoegang tot de EU is van belang voor de economische groei van Vietnam, aangezien de EU de twee-na grootste exportbestemming is voor Vietnamese producten. Bovendien biedt het vrijhandelsakkoord, in tegenstelling tot het Algemeen Preferentieel Stelsel, niet alleen vrijemarkttoegang tot de EU voor Vietnamese goederen, maar ook voor diensten, openbare aanbestedingen en investeringen. Standaarden worden gelijkgetrokken en regelgevende belemmeringen worden zoveel mogelijk opgeheven. Ook wordt een jaarlijks dialoog opgezet waar de EU en Vietnam praten over implementatie van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling.

Uit het impact assessment van de Europese Commissie over de effecten van dit akkoord op handel en duurzaamheid4, blijkt onder meer dat verwacht wordt dat van alle ASEAN-landen Vietnam het meeste voordeel uit een vrijhandelszone met de EU zal halen. Onder het meest ambitieuze scenario zou het nationaal inkomen met € 7,6 miljard kunnen stijgen en het bbp zou met 15,27% kunnen stijgen. Bovendien wordt een stijging van 34,86% verwacht voor de waarde van de export. De geïntegreerde marktliberalisatie die het handelsakkoord creëert, samen met het regelgevend kader, versterkt de economische ontwikkeling van Vietnam op basis van een gelijkwaardige samenwerking.

Vraag 2

De leden van de PvdD-fractie constateren dat de export van bevroren varkensvlees, rundvlees en zuivelproducten na enkele jaren rechtenvrij wordt en deze leden vragen of dit zal leiden tot een uitbreiding van de Nederlandse veestapel, waar inkrimping dringend gewenst is? Hoe verhoudt zich dit met de oproep van het Openbaar Ministerie5 om de veestapel te verkleinen in het belang van de natuur?

Antwoord

Rechtenvrije export kan niet zondermeer gelijk worden gesteld aan uitbreiding van de Nederlandse veestapel. Of de export van varkensvlees, rundvlees en zuivelproducten vanuit de EU naar Vietnam als gevolg van het vrijhandelsakkoord zal toenemen, is van vele factoren afhankelijk, niet het laatst van vraag en aanbod in Vietnam en elders op de wereldmarkt. In het kader van het handelsakkoord kunnen alle EU-lidstaten naar Vietnam exporteren. Bovendien is de EU niet de enige regio met wie Vietnam een vrijhandelsakkoord heeft afgesloten. Over de mate, en door welke lidstaten gebruik zal worden gemaakt van de op termijn rechtenvrije tariefcontingenten met Vietnam is derhalve nu geen precieze uitspraak te doen. Ten slotte leert de prakrijk dat er nieuwe markten opengaan maar tegelijkertijd om verschillende redenen ook markten van derde landen sluiten voor de import van vlees uit de EU en er derhalve verschuiving plaatsvindt van exportstromen. Dan is het goed als er meer mogelijkheden zijn om geproduceerd vlees af te zetten.

Vraag 3

Verder wordt er gesproken over «de rechten op kippen zullen de komende tien jaar geleidelijk worden afgebouwd tot 0%». De leden van de PvdD-fractie vragen of hier levende kippen worden bedoeld of geslachte kippen?

Antwoord

De geleidelijke afbouw van tarieven over 10 jaar betreft de handel in bevroren pluimveevlees of pluimveedelen. In de Europese Unie wordt met name kippenborstfilet gegeten. Er is een overschot aan andere delen van de kip na de slacht. In andere delen van de wereld is hier wel een afzetmarkt voor. Hiermee wordt verspilling van pluimveeproducten voorkomen.

Vraag 4

Voor wat betreft de importproducten vragen de leden van de PvdD-fractie hoe groot het risico is op een oneerlijke concurrentie met de Nederlandse boeren. Zie ook de recente publicatie die aangeeft dat door het associatieverdrag Oekraïne vooral de Nederlandse pluimveesector aan het kortste eind trekt.6

Antwoord

De omstandigheid waar u aan refereert met betrekking tot het associatieverdrag met Oekraïne heeft te maken met het feit dat een goedgekeurde Oekraïense exporteur een onvoorzien gebruik heeft gemaakt van een tariefcontingent die daarvoor eerder niet gebruikt werd. Een handelsakkoord gaat om het maken van sector-brede afspraken. Indien, in specifieke gevallen, onverhoopt sprake blijkt te zijn van marktverstorende werking, dan zal er moeten worden gekeken welke corrigerende maatregelen mogelijk zijn. Bij het associatieverdrag met Oekraïne gaat de Commissie onderhandelen met de Oekraïense autoriteiten over aanvullende afspraken om de geconstateerde marktverstorende werking tegen te gaan.

Verder exporteert Oekraïne hoofdzakelijk vers pluimveevlees naar de EU, terwijl Vietnam bevroren pluimveevlees zal exporteren. Hiermee is de import uit Oekraïne een grotere concurrentie voor de Nederlandse pluimveesector op de Europese markt dan de import uit derde landen, zoals Vietnam.

Vraag 5

Met betrekking tot de voorgestelde Investeringsbeschermingsovereenkomst constateren de leden van de SP-fractie dat hierin de rechten en verplichtingen van buitenlandse (EU) investeerders en Vietnamese staat zeer ongelijk zijn verdeeld. Enerzijds creëert de overeenkomst voor buitenlandse investeerders in Vietnam het recht binnenlandse rechtspraak te omzeilen en de Vietnamese staat aan te klagen voor acties die bij voorbeeld worden ondernomen om de economie gericht met hulp van de staat te versterken, of om de rechten van werknemers en de bevolking in het algemeen te beschermen tegen ongerechtvaardigde acties van investeerders, terwijl zulke klachten (zelfs indien ongegrond verklaard) bovendien tot extreem hoge kosten van procesvoering voor de Vietnamese staat kunnen leiden. Anderzijds kent de overeenkomst geen harde en afdwingbare bepalingen die diezelfde investeerders binden aan standaards van mensenrechten, arbeidsrechten en duurzaamheidsverplichtingen.

De vraag van de leden van de SP-fractie is: herkent u dit beeld? Als het antwoord op deze vraag, al is het maar gedeeltelijk, bevestigend is, kunt u dan aangeven welke stappen de Nederlandse regering voornemens is te zetten om de voorgestelde overeenkomst meer in balans te brengen? Zo niet, kunt u dan gedetailleerd aangeven waarom onze constateringen op onjuistheid berusten en hoe die in de voorgestelde overeenkomsten zijn geadresseerd?

Antwoord

Het voorgenomen EU-investeringsakkoord met Vietnam voldoet aan de moderne EU-inzet voor investeringsbescherming. Met het investeringsakkoord ontvangen EU-investeerders bescherming tegen onder andere discriminatie en onteigening zonder compensatie in Vietnam. Vietnamese investeerders ontvangen dezelfde bescherming in de EU. Het moderne EU-investeringsakkoord zal het bestaande investeringsakkoord tussen Nederland en Vietnam vervangen.

Het moderne investeringsakkoord bevestigt in artikel 2.2 het recht van overheden om te reguleren in het publiek belang, zoals de bescherming van volksgezondheid, milieu en veiligheid. Nationale rechtspraak wordt niet omzeild doordat parallelle claims zijn uitgesloten (artikel 3.34). Procedures voor het investeringstribunaal kunnen enkel gebaseerd zijn op bepalingen in het investeringsakkoord. Nationaal recht maakt geen onderdeel uit van het toepasbare recht (artikel 3.42). Frivole claims kunnen op basis van artikel 3.45 in een vroeg stadium worden afgewezen. Daarnaast zorgt opname van het zogenaamde loser pays principle in artikel 3.53 ervoor dat investeerders wiens frivole claim ongegrond wordt verklaard de volledige proceskosten moet voldoen. Het voorgenomen handelsakkoord en investeringsakkoord bevatten bovendien uitgebreide afspraken over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het kabinet ziet de sluiting van het handels- en investeringsakkoord met Vietnam daarmee als een middel om de naleving van bestaande internationale afspraken op het gebied van mensenrechten, duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen te vergroten.

Vraag 6

De leden van de PvdD-fractie vragen hoe geborgd is dat voor producten die de EU binnenkomen vanuit Vietnam dezelfde milieu- en dierenwelzijnseisen gelden als die aan Nederlandse producenten gesteld worden? En is er ruimte om producten te weren die zijn geproduceerd ten koste van mensen, dieren of milieu?

Antwoord

Alle geïmporteerde producten die de EU binnenkomen moeten voldoen aan de producteisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Daarbij dienen bedrijven die landbouwproducten naar de Europese Unie exporteren, goedkeuring van de EU te hebben. De lijst met bedrijven die goedkeuring hebben gekregen is openbaar. Voor het verhogen van de productiestandaarden van de geïmporteerde producten zet Nederland onder meer in op internationale samenwerking. In multilateraal verband zet Nederland in op het verbeteren en/of naleven van internationale standaarden voor dierenwelzijn (via de Wereldorganisatie voor diergezondheid, OIE), arbeidsomstandigheden en milieu. Het Associatieakkoord biedt daarnaast ruimte voor het geven van technische ondersteuning om de capaciteit te versterken van Vietnam op deze gebieden.

Vraag 7

Laat het verdrag ruimte voor de opvatting van de Wereldhandelsorganisatie WTO dat «publieke moraal, waaronder dierenwelzijn, reden mag en kan zijn voor een handelsbelemmering»? Op welke wijze is dit geborgd binnen de Investeringsbeschermingsovereenkomst en de Vrijhandelsovereenkomst, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

Antwoord

Dierenwelzijn kan binnen WTO-verband worden opgebracht, een borging binnen een handels- of investeringsovereenkomst is hiervoor niet nodig. Bij de inrichting van zulke maatregelen zijn nauwkeurigheid en zorgvuldigheid echter noodzakelijk om ongerechtvaardigde discriminatie en handelsbelemmeringen te voorkomen.


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP) (vice-voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Van Kappen (VVD), Kuiper (CU), Schaap (VVD) (vice-voorzitter), Strik (GL), Knip (VVD), Faber-van de Klashorst (PVV), De Graaf (D66), Martens (CDA), Postema (PvdA) Vlietstra (PvdA) (voorzitter), Vac. (PVV), Lokin-Sassen (CDA), Van Apeldoorn (SP), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Knapen (CDA), Lintmeijer (GL), Van Rij (CDA), vac. (D66), Stienen (D66), Overbeek (SP), Sini (PvdA), Baay-Timmerman (50PLUS), Wever (VVD), Aardema (PVV), Van Leeuwen (PvdD)

Naar boven