35 130 (R2119) Voorstel van Rijkswet van de leden Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik houdende regels inzake het creëren van tijdelijke uitzonderingen op de Rijkswet op het Nederlanderschap (Rijkswet inperking gevolgen Brexit)

E BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2019

De leden van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad hebben in hun verslag over het voorstel van rijkswet van de leden Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik houdende regels inzake het creëren van tijdelijke uitzonderingen op de Rijkswet op het Nederlanderschap (Rijkswet inperking gevolgen Brexit) (35 130 (R2119)) een aantal vragen aan de regering gesteld. In deze brief beantwoord ik deze vragen in de volgorde waarin ze zijn gesteld.

De leden van de PVV-fractie hebben verschillende vragen gesteld over het aantal Nederlanders dat thans in het Verenigd Koninkrijk verblijft. Deze leden vragen de regering allereerst om gegevens over de aantallen, zowel absoluut als procentueel, van de in het Verenigd Koninkrijk verblijvende personen met een Nederlandse nationaliteit en verzoeken de regering daarbij te specificeren welk deel hiervan over een andere (niet-Britse) nationaliteit beschikt. Zij vragen de regering voorts welk deel van deze personen de Nederlandse nationaliteit als gevolg van naturalisatie heeft verkregen.

Hierop antwoord ik dat Nederlanders in het buitenland zich niet behoeven te registreren bij de Nederlandse vertegenwoordiging aldaar (ambassade of consulaat). Er zijn daarom geen exacte gegevens beschikbaar over het aantal Nederlanders dat in het Verenigd Koninkrijk verblijft. Er is evenmin informatie beschikbaar over het aantal Nederlanders aldaar dat over een meervoudige nationaliteit beschikt, of over de manier waarop zij het Nederlanderschap hebben verkregen. Ook deze gegevens worden immers niet geregistreerd.

Deze leden vragen voorts welke gevolgen dit initiatiefvoorstel heeft voor Nederlanders die thans een meervoudige nationaliteit bezitten. Hierop antwoord ik dat dit initiatiefvoorstel tot gevolg kan hebben dat deze Nederlanders, voor zij onder de reikwijdte van het initiatiefvoorstel vallen, er een nationaliteit bij krijgen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een bipatride Nederlander, die thans op grond van een aan het Unierecht ontleend verblijfsrecht in het Verenigd Koninkrijk verblijft,1 en die na inwerkingtreding van dit initiatiefvoorstel de Britse nationaliteit aanvraagt en verkrijgt.2

Door de leden van de PVV-fractie zijn verder enkele vragen gesteld over de reikwijdte van het initiatiefvoorstel. Op de vraag of kan worden uitgesloten dat het initiatiefvoorstel van toepassing is op personen met de Nederlandse nationaliteit die in landen of gebieden van het Britse Gemenebest of Gibraltar verblijven, antwoord ik dat het in de eerste plaats aan de initiatiefnemers is om duidelijkheid te verschaffen over de reikwijdte van het initiatiefvoorstel. Gezien de bewoordingen van de wettekst gaat de regering er echter vooralsnog van uit dat het initiatiefvoorstel niet van toepassing is op Nederlanders die in landen of gebieden van het Gemenebest der Naties verblijven, afgezien van het Verenigd Koninkrijk, en evenmin van toepassing is op Nederlanders die in Gibraltar verblijven.3 Het initiatiefvoorstel is immers uitsluitend van toepassing op Nederlanders die sinds 23 juni 2016 onafgebroken hoofdverblijf hebben gehad in het Verenigd Koninkrijk.

De leden van de D66-fractie hebben gevraagd waarom de kwestie van nationaliteit niet is meegenomen in de verzamelwet Brexit. Hierop antwoord ik dat het Nederlanderschap een aangelegenheid is van het Koninkrijk. Een regeling over een aangelegenheid van het Koninkrijk wordt niet bij reguliere wet, maar bij rijkswet vastgesteld.4 De verzamelwet Brexit is een reguliere wet. Het was daarom niet mogelijk om in deze verzamelwet een regeling over het Nederlanderschap op te nemen.

Op de vraag van de leden van de D66-fractie wat het effect is van dit initiatiefvoorstel op personen die naast het Nederlanderschap ook nog een tweede nationaliteit hebben, ben ik hierboven reeds ingegaan. Ik heb daar aangegeven dat dit initiatiefvoorstel mogelijk tot gevolg heeft dat deze personen een derde nationaliteit kunnen verkrijgen, zonder het Nederlanderschap te verliezen.

Door zowel de leden van de D66-fractie als de PvdA-fractie zijn vragen gesteld over de uitvoering van de regeerakkoordafspraak tot modernisering van het nationaliteitsrecht. De leden van de D66-fractie antwoord ik dat ik op een later moment zal berichten over de uitvoering van het voornemen tot modernisering van het nationaliteitsrecht, mede in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 12 maart 2019 inzake Tjebbes c.a. (zaak C-221/17). De leden van de PvdA-fractie antwoord ik dat het onderhavige initiatiefvoorstel geen opmaat is naar de uitvoering van deze afspraak uit het regeerakkoord. Het betreft hier twee afzonderlijke trajecten. Het onderhavige initiatiefvoorstel is beperkt tot Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk, terwijl de afspraak uit het regeerakkoord ziet op een modernisering van het nationaliteitsrecht in den brede, en derhalve van toepassing is op alle Nederlanders. Bovendien bevat het regeerakkoord twee maatregelen (enerzijds de mogelijkheid voor verkrijging van een meervoudige nationaliteit voor de aankomende eerste generatie immigranten en emigranten, anderzijds de onmogelijkheid van behoud van een meervoudige nationaliteit voor de aankomende tweede en volgende generaties immigranten en emigranten) die in samenhang moeten worden getroffen.

Ten slotte is door de leden van de D66-fractie gevraagd wanneer het initiatiefvoorstel in werking treedt, als het wordt aangenomen. Hierop antwoord ik dat dit initiatiefvoorstel, gelet op artikel 4, eerste lid, daarvan in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dat besluit wordt in ieder geval genomen indien het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie treedt of is getreden en geen akkoord is bereikt waarin de rechten van Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk voldoende zijn gewaarborgd. Het moment van inwerkingtreding van het initiatiefvoorstel is derhalve afhankelijk van het moment van uittreding van het Verenigd Koninkrijk en de inhoud van een eventueel uittredingsakkoord. Daar kan ik nu niet op vooruitlopen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol


X Noot
1

Bijvoorbeeld op grond van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU 2004, L 158).

X Noot
2

Daarbij wordt opgemerkt dat niet valt uit te sluiten dat het recht van een land waarvan die persoon de nationaliteit bezit, gevolgen verbindt aan het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit.

X Noot
3

Het Gemenebest der Naties bestaat, naast het Verenigd Koninkrijk, uit een groot aantal soevereine staten. Deze staten zijn geen onderdeel van het Verenigd Koninkrijk. Hun onderdanen hebben niet de Britse nationaliteit. Op het grondgebied van Gibraltar is het Unierecht, krachtens artikel 355, derde lid, VWEU in beginsel van toepassing, behoudens de uitzonderingen waarin de toetredingsakte van 1972 (Pb 1972, L 73) voorziet. Gibraltar is een Britse kroonkolonie, maar is geen onderdeel van het Verenigd Koninkrijk.

X Noot
4

Zie artikel 3, eerste lid, onderdeel c, gelezen in samenhang met artikel 14, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.

Naar boven