Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, derde lid, wordt na «deze rijkswet» ingevoegd «, of als gevolg van een
aanvraag gedaan binnen achttien maanden nadat settled status is verkregen».
B
In artikel 2, vierde lid, wordt na «Rijkswet op het Nederlanderschap» ingevoegd «, het
Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002».
C
Aan artikel 6 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In de situatie, bedoeld in het tweede lid, blijft deze rijkswet van toepassing
op een aanvraag om de Britse nationaliteit, gedaan voor het in het tweede lid bedoelde
tijdstip.
Toelichting
Onderdeel A
Met de tweede nota van wijziging is in artikel 1, eerste lid, een voorziening getroffen
met het oog op het vereiste dat aanvragers die niet gehuwd zijn met een persoon met
de Britse nationaliteit, eerst een jaar «settled status» moeten hebben gehad alvorens
het Britse staatsburgerschap aan te kunnen vragen. Deze voorziening is ook noodzakelijk
voor de gevallen bedoeld in artikel 1, derde lid, te weten minderjarige Nederlanders.
Per abuis is dit artikel in deze tweede nota van wijziging niet meegenomen en met
deze wijziging wordt dit alsnog doorgevoerd.
Onderdeel B
In de memorie van toelichting is opgenomen dat voor de behandeling van een optieverklaring
het volgens het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 gebruikelijke optiegeld
verschuldigd is. Het is noodzakelijk dat in de wettekst wordt opgenomen dat deze leges
geheven kunnen worden om het voorstel financieel dekkend te maken. Deze wijziging
maakt dat mogelijk.
Onderdeel C
Ingevolge artikel 6, tweede lid, vervalt deze rijkswet indien na inwerkingtreding
daarvan alsnog een uittredingsakkoord wordt gesloten waarin de rechten van Nederlanders
in het Verenigd Koninkrijk voldoende zijn gewaarborgd. Er was geen overgangsregeling
getroffen voor de situatie waarin een aanvraag om de Britse nationaliteit is gedaan
op een moment waarop deze rijkswet nog van kracht was, maar waarop pas wordt beslist
na het verval van deze rijkswet. Zonder overgangsregeling gaat het Nederlanderschap
in dat geval alsnog onbedoeld verloren: ingevolge de Rijkswet op het Nederlanderschap
is voor verlies van het Nederlanderschap immers bepalend het moment van verkrijging
van een vreemde nationaliteit (zie bijvoorbeeld artikel 15, eerste lid, aanhef en
onder a, van die rijkswet). Het nieuwe derde lid regelt daarom dat deze rijkswet van
toepassing blijft op aanvragen om de Britse nationaliteit, gedaan voor het tijdstip
van verval van deze rijkswet.
Sjoerdsma
Asscher
Van Otterloo
Van Wijngaarden
Van Ojik