35 115 Initiatiefnota van het lid Van Haga over een proactieve handelsagenda

Nr. 9 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 9 juli 2019

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 17 juni 2019 overleg gevoerd met mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:

  • de initiatiefnota van het lid Van Haga over een proactieve handelsagenda (Kamerstuk 35 115, nr. 2);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 11 juni 2019 inzake kabinetsreactie op initiatiefnota-Van Haga inzake een proactieve handelsagenda (Kamerstuk 35 115, nr. 3).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De griffier van de commissie, Van Toor

Voorzitter: De Roon

Griffier: Meijers

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Alkaya, Amhaouch, Bouali, Diks, Van Haga, Ouwehand, De Roon en Wörsdörfer,

en mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Aanvang 13.03 uur.

De voorzitter:

Goedemiddag, dames en heren. Allen hartelijk welkom bij dit notaoverleg van de Tweede Kamercommissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ter bespreking staat op de agenda een initiatiefnota van het lid Van Haga van de VVD, die hier naast mij zit. Die initiatiefnota betreft het onderwerp proactieve handelsagenda. Ik dank de heer Van Haga voor het maken en indienen van deze nota, want het is een interessant stuk. We zullen zien wat het standpunt van de Kamerleden daarover zal zijn. Ik heet uiteraard ook zijn medewerker, Joël Serphos, die naast hem zit, en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en haar staf van harte welkom.

Verder maak ik even melding van het feit dat namens de VVD de heer Wörsdörfer zal spreken. Hij is geen lid van de commissie, maar ik neem aan dat u er geen bezwaar tegen hebt dat hij hier het woord zal voeren. Waarvan akte!

Ik wil u ook nog even voorhouden hoe de indeling van dit overleg zal verlopen. We beginnen dadelijk met een eerste termijn, bestaande uit de inbreng door de Kamerleden. De spreekvolgorde van de Kamerleden staat vast, net als de spreektijden. Ik noem ze nog even, waarbij ik aangeef dat u altijd de verdeling over de eerste en tweede termijn kunt wijzigen. De VVD heeft in de eerste termijn acht minuten en in de tweede termijn vier minuten. PVV, CDA, D66, GroenLinks en SP: eerste termijn zes minuten en tweede termijn drie minuten. Van het CDA heb ik al begrepen dat die een kleine verschuiving daarin wil, namelijk zeven minuten in de eerste en twee minuten in de tweede termijn. Dat kan dus. Voor de overige fracties geldt een eerste termijn van vier minuten en een tweede termijn van twee minuten.

Na die inbreng door de Kamerleden in eerste termijn zullen we 30 minuten schorsen. Daarna zal de heer Van Haga de gestelde vragen en de opmerkingen beantwoorden. Ook kan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dan haar reacties geven. Dan krijgen we een tweede termijn van de kant van de Kamer en als u dat wilt, kunt u in die tweede termijn ook moties indienen. Na die tweede termijn kunnen we eventueel een korte schorsing houden als dat nodig blijkt te zijn. Daarna zal de heer Van Haga op die tweede termijn reageren. Hij mag ook op de moties reageren, maar dat hoeft niet. Dat is aan hemzelf. Als er moties zijn ingediend, vragen we natuurlijk zeker aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om die moties van een appreciatie te voorzien. Als er moties worden ingediend, zullen die op dinsdag 25 juni in stemming komen. Voor alle duidelijkheid: er is na de behandeling van vandaag van deze nota dus geen plenaire voortzetting mogelijk. Dat moet iedereen helder zijn.

Verder zou ik nog aan de Kamerleden willen vragen om voor zover dat mogelijk is aan te geven van wie zij antwoord willen als zij concrete vragen hebben, van de initiatiefnemer en/of van de Minister. Dat is voor iedereen dan duidelijker.

Dan denk ik dat we nu van start kunnen gaan met de eerste termijn van de kant van de Kamer. De volgorde waarin u zit, zal ik volgen. Dat betekent dat ik nu eerst het woord geef aan de heer Wörsdörfer. Ik merk ten slotte nog op dat ik in deze termijn één interruptie per fractie zal toestaan.

De heer Wörsdörfer.

De heer Wörsdörfer (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Met de deur in huis, de VVD-fractie heeft veel waardering voor deze Minister. Ze is zichtbaar en gepassioneerd en mede dankzij deze Minister hebben we net in Den Haag in het Haagse World Forum een fantastische Global Entrepreneurship Summit achter de rug. Als Hagenaar ben ik daar dubbel blij mee geweest.

In reactie op de motie van mijn collega Becker om met een proactieve handelsagenda te komen heeft de Minister haar handelsagenda gepubliceerd met veel aandacht voor duurzameontwikkelingsdoelen en de kansen daarvan. Niks mis mee; daar zit veel potentiële business. Wellicht denken de collega's dat er nu een «maar» volgt, maar dat is niet zo. Althans, wel in dit zinnetje maar verder niet. Er ligt een handelsagenda en mijn collega van de VVD, Van Haga, heeft in zijn initiatiefnota aanvullende voorstellen gedaan. Met beide stukken ben ik blij. Gezien de reactie van de Minister op het stuk van Van Haga, ligt veel in elkaars verlengde en staan de neuzen vaak dezelfde richting op. Maar vanzelfsprekend wil ik wel enkele punten benadrukken.

Iets meer dan twee jaar geleden schreef een stuurgroep onder leiding van de heer Buijink het rapport Team Nederland: Samen sterker in de wereld. De conclusie: we moeten ons verdienvermogen versterken om ons staande te houden in een wereld waarin het keihard wordt gespeeld. De stuurgroep stelde een aantal maatregelen voor waarmee Nederland in 2030 40% van het nationaal inkomen in het buitenland moet kunnen verdienen. Nu is dat nog ongeveer 32%. Gaan we die 40% halen? We zijn goed in export, maar het kan nog beter. Waar andere landen hun financieringsinstrumentarium versoepelen, maken wij het moeilijker voor sectoren als de offshore, olie en gas, en de defensie-industrie. Waar andere landen met hun bedrijven ontwikkelingslanden willen helpen bij de transitie naar relatief schoon aardgas, gaat hier daarvoor de deur dicht. Waar een land als Japan zijn uiterste best doet om ervoor te zorgen dat eigen bedrijven profiteren van de Japanse ontwikkelingsfinanciering, profiteren onze bedrijven veel minder mee van dit soort financiering dan elders. Waar andere landen hun veiligheidsindustrie beschermen, wordt de veiligheidsindustrie in Nederland uitgesloten van diverse fondsen en ondersteuning. Het duurt erg lang om een exportkredietverzekering of een vergunning voor de uitvoer van een product met een dual-usekarakter te krijgen, en we zijn ook strenger met vergunningen voor dit soort goederen dan andere EU-landen. Tot slot schreef de Minister recent een brief over welke sectoren ze wil uitsluiten van deelname aan handelsmissies. Wat ziet het bedrijfsleven? Aan de ene kant ziet het China, met al zijn oneerlijke handelspraktijken, maar het ziet ook een land als Frankrijk, dat alles doet om het eigen bedrijfsleven te beschermen en grote deals voor eigen bedrijven binnen te halen.

Voorzitter. Export en handel zijn niet vanzelfsprekend; daar gaat het hier over. Er zijn ook gewoon bedrijven in Nederland, heel veel bedrijven, vaak mkb'ers, die de SDG's echt wel belangrijk vinden, maar waarvan de bedrijfsactiviteiten daar niet meteen aan bijdragen. De VVD vindt dat ook die geholpen moeten worden, en dat instrumenten uitvoerbaar en begrijpelijk moeten zijn voor de mkb'ers.

Tijdens het rondetafelgesprek over nieuwe handelskansen en handelspartners zei mevrouw Berkhout van StartupDelta dat er een enorme behoefte is aan effectievere handelsmissies, met een voortraject waarin de beste ondernemers worden uitgenodigd om deel te nemen en met na afloop een echt opvolgproces voor meer impact en daardoor meer contracten en waardevolle contacten. De Minister omarmt in haar appreciatie van het stuk van de heer Van Haga de constatering van de indiener dat handelsmissies nog betere voorbereiding en opvolging kunnen gebruiken. Ook ONL vraagt hierom in zijn position paper. Kan de Minister – de vragen die ik stel zijn overigens alle voor de Minister – garanderen dat de brief die de Kamer later dit jaar ontvangt, ook echt ingaat op de voorbereiding en follow-up, met name voor het mkb, en niet slechts een algehele evaluatie van de handelsmissies zelf is? Hoe staat de Minister tegenover de suggestie van diverse stakeholders om niet alleen generieke missies maar ook vaker sectorspecifieke missies te initiëren, met specifiek oog voor het mkb?

Voorzitter, een volgend punt. Ons handelsbevorderingsinstrumentarium is versnipperd. Ik som gewoon even wat instrumenten op. We hebben de private sector development toolkit, Climate Investor One, Access to Energy Fund, Development Accelerator, Infrastructure Development Fund, Partnership development facility, demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidingsstudies, Develop2Build, Dutch Good Growth Fund, Dutch Trade and Investment Fund, en zo nog een aantal. Het Klimaatfonds en het innovatiefonds komen hier binnenkort ook nog bij. Dan heb ik het nog niet gehad over alle loketten. Je kunt naar de RVO, de KvK, ambassades, consulaten, NBSO's, Atradius, FMO, Douane, Belastingdienst en ga zo maar door. Al die instrumenten en loketten hebben eigen webpagina's en eigen formulieren en regels. Maar waar we naartoe moeten, zoals ook in de initiatiefnota is gesteld, is één enkel loket met vooral aandacht voor het mkb. Het mkb trekt namelijk niet zo simpel een blik juristen en adviseurs open voor bijstand in het doolhof aan regelingen. We moeten toe naar één loket waarbij ieder bedrijf met exportambities kan aankloppen met de vraag: overheid, ik wil exporteren; hoe kunt u mij van dienst zijn? Ik doel op een loket waar je als kleine ondernemer niet elke regeling hoeft te kennen, maar geholpen wordt, waar je terechtkan voor projecten met een korte of lange terugverdientijd, voor haalbaarheidsstudies of een exportkredietverzekering, en waar je, als je het DHI-traject doorlopen hebt, geholpen wordt naar een vervolgfinanciering, bijvoorbeeld het DGGF, iets waarop ondernemers nu nauwelijks worden gewezen. Noem het een handelsbevorderingstreintje. In haar brief zegt de Minister de komende jaren te willen investeren in stroomlijning, maar de vraag is: hoe? Ik zie dat er een nieuwe website komt, internationaalondernemen.nl, maar welke websites en loketten verdwijnen er? Hoe gaat er worden gestroomlijnd? Hoe gaat de Minister werk maken van het voorstel in de nota? Ik overweeg een motie op dat punt.

Voorzitter. In reactie op het voorstel om bedrijven te helpen bij het binnenhalen van grote deals, zoals andere landen doen, heeft de Minister de zogeheten Werkplaats ingericht, een samenwerkingsverband tussen publieke en private partijen. Maar de doorslaggevende vorm van ondersteuning in het buitenland is vaak ook diplomatieke capaciteit: het inzetten van ambassadeurs of zelfs een bewindspersoon om een deal of een bod de laatste klap te geven. De Werkplaats kan daarover niet beschikken. Natuurlijk, het bedrijfsleven heeft zelf ook een verantwoordelijkheid, maar we moeten ook kijken naar de concurrentie. En in haar position paper schetst bijvoorbeeld FME volgens mij een goed beeld van hoe urgent goede ondersteuning is. De vraag is dan welke rol het ministerie blijft of gaat vervullen?

In de brief gaat de Minister helaas niet in op het ondergeschikt maken van handel aan OS-doelen. Sterker nog, het lijkt te worden verdedigd. De Minister schreef: «De SDG's vormen de kaders voor het BHOS-beleid, inclusief de buitenlandse handelsporteufeuille en het handelsbeleid». Maar niet iedere mkb'er heeft iets te maken met de SDG's. Ja, ze moeten zich houden aan internationale normen. Maar er bestaat ook zoiets als geld verdienen zonder dat er sprake is van een ontwikkelingsimpact. En ik zei het al, ook die mkb'er verdient steun. Hoe gaat de Minister mkb'ers met bedrijfsactiviteiten zonder ontwikkelingsimpact ondersteunen met hun export?

Tot slot. De Minister schrijft dat het kabinet wil verkennen in hoeverre onderdelen van het EU-mededingings- en staatssteunkader moeten worden herzien. Wanneer en hoe gestructureerd gaat die verkenning plaatsvinden? Hoe wordt de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd? Deelt de Minister daarnaast de zorgen van de indiener over marktverstoring op het gebied van aanbestedingen? Tegelijkertijd was het kabinet in de brief over Europese concurrentiekracht vrij negatief over het Frans-Duitse voorstel. Daarover gaat mijn laatste vraag. Is deze Minister bereid het voorstel voor bijvoorbeeld een Europees voorkeursbeleid bij aanbestedingen te omarmen, zolang buitenlandse partijen onze aanbestedingsmarkt blijven verstoren, of op zijn minst te kiezen voor wederkerigheid?

Voorzitter, ik laat het hierbij in eerste termijn. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Wörsdörfer. Er is een vraag van de heer Alkaya, SP. Gaat uw gang.

De heer Alkaya (SP):

De VVD begint haar betoog met te stellen dat het allemaal aanvullingen zijn op de handelsagenda. Zij zegt dat die handelsagenda in principe prima is, maar dat het alleen maar aanvullingen zijn waarop het beter zou kunnen. Maar het zijn achttien aanvullingen, en sommige daarvan lezen toch echt wel eerder als amendementen dan als aanvullingen. Ik geef een voorbeeld. De initiatiefnemer stelt dat een scherper onderscheid gemaakt moet worden tussen handelsbevordering enerzijds en de SDG's, imvo en vrouwelijk ondernemerschap anderzijds. Dat klinkt toch echt meer als een amendement en niet zozeer als een aanvulling. Kan de heer Wörsdörfer zich voorstellen dat ik dat zo opvat en dat het kabinet het misschien ook wel als een amendement op de handelsagenda heeft opgevat en niet zozeer als een aanvulling?

De heer Wörsdörfer (VVD):

Hoe het kabinet erover denkt, is volgens mij te lezen in de reactie van de Minister op de initiatiefnota. Daar proef ik dat een en ander geheel in elkaar verlengde ligt en als aanvulling beschouwd wordt. Met zoveel woorden staat het er ook in. Dat de heer Alkaya van de SP het als amendementen ziet, daarover het volgende. Ik denk dat amendementen ook aanvullingen kunnen zijn. Wat mij betreft is dat het uitgangspunt: aanvullingen op de handelsagenda. Gecombineerd maakt het dat wij Nederlandse ondernemingen nog beter kunnen helpen bij hun export.

De voorzitter:

De heer Alkaya, tot slot.

De heer Alkaya (SP):

Interessant is natuurlijk wel dat we het hier over een coalitiepartij hebben en een bewindspersoon die een bepaald beleid uitvoert. Vervolgens komen er allerlei amendementen op de kern van het beleid, namelijk dat internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen een kernpunt is van het handelsbeleid en de handelsbevordering, en dat juist de duurzameontwikkelingsdoelen kansen kunnen bieden voor het handelsbeleid en voor handel door Nederlandse bedrijven. VVD geeft hier aan dat het slechts aanvullingen zijn, maar volgens mij is dat toch het ondergraven van het beleid van de coalitiepartij. Ik vraag me af waarom de VVD dan voor deze manier heeft gekozen en waarom het niet gewoon heeft gezegd: dat hele beleid moet anders. Dit is niet iets voor een initiatiefnota, dit lijkt echt het onderuithalen van het beleid dat uitgevoerd wordt.

De voorzitter:

Een reactie van de heer Wörsdörfer, tot slot.

De heer Wörsdörfer (VVD):

Het hele beleid moet niet anders. Ik ben ook begonnen met te zeggen dat de duurzameontwikkelingsdoelen heel veel kansen bieden, en die zien wij ook. Dat is hartstikke goed. In de initiatiefnota worden aanvullingen gegeven waarop bijvoorbeeld ook exportbevorderende maatregelen ingezet kunnen worden als er geen sprake is van een ontwikkelingsimpact. Dat heb ik hier net ook gezegd. Als laatste reactie: het zou natuurlijk wel al te gek zijn dat je als coalitiepartij niet met aanvullende maatregelen of ideeën kunt komen. Dat heeft mijn collega Van Haga gedaan en daar ben ik heel blij mee.

De voorzitter:

Dan is er een vraag van de heer Bouali.

De heer Bouali (D66):

Mijn collega van de VVD plaatst in zijn verhaal tot twee keer toe toch wel een beetje een kritische kanttekening bij de SDG's. Ik weet niet of ik hem daarin goed lees. Althans, hij zegt dat het Nederlands bedrijfsleven misschien niet alleen in de laan van de SDG's geduwd moet worden. Mijn vraag aan hem is: welke SDG's van de zeventien stuks zijn voor het Nederlands bedrijfsleven eigenlijk niet zo relevant?

De heer Wörsdörfer (VVD):

Dat vind ik eigenlijk een bijzondere vraag. Ik ben begonnen met het omarmen van duurzameontwikkelingsdoelen. Ik bevestigde ook dat die allerlei kansen bieden voor ons bedrijfsleven; hartstikke goed. Ik ben ook niet zo kritisch op de inhoud van de SDG's en ik geloof ook niet dat dat hier aan de orde moet zijn. Ik stel dat de focus op de SDG's sommige bedrijven hindert in het exporteren naar bepaalde landen. Dat is mijn punt. Dat is de reden dat ik hier verbetervoorstellen neerleg, bijvoorbeeld de loketten stroomlijnen, ervoor zorgen dat de mkb'er makkelijk zijn weg kan vinden en dat hij, als hij gebruik wil maken van een bestaande regeling – los van wat ik daarvan vind – daar ook gebruik van kan maken. Dat is wat ik hier probeerde te doen.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Bouali.

De heer Bouali (D66):

Fijn dat de VVD-collega aangeeft dat de SDG's inderdaad belangrijk zijn. Maar hij geeft tegelijkertijd aan dat een aantal SDG's de handelspositie van een aantal landen belemmeren. Ik hoor hem dat toch goed zeggen? Nogmaals mijn vraag. Misschien kan ik ze even voor u opnoemen, zodat u een beter beeld hebt. De SDG's gaan over gezondheidszorg, onderwijs, water, energie, economische groei, industrie, infrastructuur, innovatie en consumptie: allemaal onderwerpen die voor de handel belangrijk zijn. Welke van die SDG's belemmeren nou de handelspositie of belemmeren de kleine mkb'er om te exporteren? Ik zie dat gewoon niet.

De voorzitter:

Meneer Wörsdörfer, tot slot.

De heer Wörsdörfer (VVD):

Het is wel bijzonder, ik heb het idee dat deze vraag bedacht is voordat ik mijn inbreng leverde. Want ik heb helemaal niet gezegd dat de SDG's belemmeren. Ik zeg dat er ook bedrijven zijn die niet zo veel te maken hebben met de SDG's maar wel graag willen exporteren en dat we die ook moeten helpen. Dat is het punt dat ik hier maak.

De voorzitter:

Goed. Dank u wel, meneer Wörsdörfer. Dan gaan we nu nog naar een andere vraagsteller, namelijk mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik zou verschillende vragen aan de VVD-fractie kunnen stellen, maar ik houd het er even bij dat het geen nieuws is dat de VVD voor nog meer handelsbevordering is. Tegelijkertijd zien we dat de VVD toch ook kritische vragen stelt over de op handen zijnde deal tussen Europa en de Mercosur-landen. Welke randvoorwaarden stelt de VVD voor dit soort handelsdeals? Tot nu toe gaat het niet veel verder dan eigenlijk voor de bühne tegen de boeren zeggen dat het niet zo kan zijn dat producten die in Brazilië worden geproduceerd tegen veel lagere normen dan hier in Europa, in Nederland in de schappen liggen. Maar op het moment dat we aan het kabinet vragen «verzet je daar dan ook tegen bij de Europese Commissie», dan trekt de VVD zich weer terug. Ik snap die positie van de fractie dus niet zo goed. Kan de heer Wörsdörfer daar enig licht over laten schijnen?

De heer Wörsdörfer (VVD):

Dat vind ik best lastig, want dit punt is niet gemaakt in de initiatiefnota en ik heb het ook niet gebracht. Volgens mij is het uitgangspunt dat wij langs allerlei lijnen van imvo en SDG's inzetten op handelsverdragen. Als mkb-woordvoerder heb ik met name aandacht voor het feit dat wij inderdaad de export willen bevorderen, langs de lijnen waarop het kabinet inzet. Volgens mij gaat het hier in deze commissie binnenkort weer over en dan zal iemand anders het woord voeren.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Maar dat is me iets te makkelijk. In de nota, bij punt 13 – 13 is mijn lievelingsgetal, maar dat geldt niet per se voor dit punt uit de nota – staat: «Loop voorop in het aandringen op nieuwe EU-handelsverdragen». Dat is dus wat de VVD voorstelt. Ik kan me voorstellen dat de heer Wörsdörfer niet tot achter de komma is ingevoerd in de gevolgen voor de landbouw, maar de VVD-fractie neemt wel als geheel een positie in. Als de VVD-fractie in relatie tot die op handen zijnde deal kritische vragen stelt over het beleid in Brazilië – daar zijn weer 120 gifstoffen toegelaten die in Europa niet gebruikt mogen worden – neem ik dus aan dat de VVD-fractie een mening heeft in de zin van: dit vinden we wel acceptabel en dat niet. Daar gaat mijn vraag over. Als het gevolg is dat producten die beneden Europese standaarden worden geproduceerd, gewoon de Europese markt op mogen komen, is de VVD dan voor of is de VVD dan tegen? Dat is de vraag.

De heer Wörsdörfer (VVD):

Ik ben er helemaal niet voor dat producten die niet aan de Europese normen en standaarden voldoen, hier het land inkomen. Dat is wel vanuit een ander oogpunt dan mevrouw Ouwehand wellicht denkt, namelijk op grond van oneerlijke concurrentie ten opzichte van onze mkb-ondernemers. Verder zie ik dat de initiatiefnota spreekt van «inzetten op EU-handelsverdragen met oog voor een gelijk speelveld en wederkerigheid». Dat lijkt me een uitstekend plan.

De voorzitter:

Dan gaan we luisteren naar de heer Amhaouch van het CDA.

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter. Net als voor mevrouw Ouwehand is 13 ook mijn geluksgetal. Dat is mijn trouwdag en na 26 jaar functioneert het nog perfect.

Voorzitter. Ik wil de initiatiefnemer danken voor zijn nota en complimenteren voor het verzette werk. We ontvingen de nota in januari, de maand waarin de VVD het goede voornemen voor 2019 vormgaf, namelijk een stukje profilering van de partij. Inmiddels zijn we twee verkiezingen en heel wat debatten over handel verder. Ik beschouw dit initiatief van mijn coalitiepartner inmiddels dan ook als een aanvulling in plaats van als een aanval op de handelsagenda van de Minister. Evenals de initiatiefnemer ben ook ik namelijk voor een brede handelsagenda en een proactieve houding van de Nederlandse overheid bij het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor ons exporterend bedrijfsleven. De veranderende wereld maakt het namelijk noodzakelijk dat de Nederlandse handelsagenda zich mee aanpast en dat we ons niet van markten laten verdringen. Handelsconflicten bieden een handelsland als Nederland kansen op meer handel en economische groei, maar kunnen ons ook erg veel schade aandoen. Deze tijden vragen dus om alertheid van de Minister voor Buitenlandse Handel. Zoals de initiatiefnemer stelt, is proactief optreden inderdaad nodig. Maar schijnbaar in tegenstelling tot de initiatiefnemer heb ik nu niet het idee dat onze bedrijven niet pionieren, geen kansen pakken, niet innovatief zijn en er een slechte marketing op nahouden. Integendeel, Nederland is overal en Nederland lijkt sterker dan ooit. Ook dit kabinet reageert op dreigingen en pakt kansen. Deze Minister speelt met haar beleidsnota en nieuwe handelsagenda in op mondiale uitdagingen.

Mijn eerste vraag aan de initiatiefnemer is hoe deze nota de handelsagenda van de Minister aanvult. Wordt met de achttien aanbevelingen de door de initiatiefnemer nagestreefde 8% groei van het bnp door export – zoals mijn collega net ook zei moet de 32% dan naar 40% – gerealiseerd? Nederland onderscheidt zich mondiaal door een innovatieve economie. Ik denk aan de Nederlandse bedrijven die mondiaal opereren, zoals de bloemenindustrie, de zaadveredelaars en de baggeraars. Daarnaast heeft Nederland belangrijke mainports: Rotterdam, Schiphol, Brainport Eindhoven en natuurlijk de digitale IT-hub. Deze fundamenten van de Nederlandse economie staan in verbinding met sterke regionale economische ontwikkelingsgebieden, overal in ons land. De handelsagenda moet erop gericht zijn om hen te ondersteunen en te stimuleren om internationaal te ondernemen. Hoe worden deze pilaren van de Nederlandse economie ondersteund door de voornemens in de initiatiefnota?

Belangrijker nog: hoe kunnen we onze economie ondersteunen in de transitieopgave die zij heeft? Daarbij ziet het CDA handelsbevordering als middel om de concurrentiepositie van onze hele economie te behouden. Ik lees dat niet direct in de nota, maar hoe dragen de voorstellen van de initiatiefnemer bij aan deze transitieopgave?

Handelsafspraken met de wereld lopen via de EU. Terecht onderstreept de initiatiefnemer het belang van de Europese handelsverdragen, maar kan de initiatiefnemer aangeven op welke manier de EU kan bijdragen aan een meer proactieve handelsagenda voor Nederland? Daarnaast pleit ik er zelf al een tijd voor om economische attachés bij de ambassades meer middelen te bieden, zodat het Nederlandse bedrijfsleven meer kan profiteren van de handelsverdragen en het bijbehorende diplomatieke netwerk. Ook ben ik van mening dat Nederlandse bedrijven meer begeleiding moeten krijgen bij het pakken van kansen die nieuwe handelsverdragen bieden. Ik ondersteun dan ook van harte onderzoeken naar de rol die handelsmissies kunnen spelen om meer te profiteren van handelsverdragen en bilaterale handelsbetrekkingen. Ik ga ervan uit dat op het ministerie alles op alles wordt gezet om te bereiken dat de uitdaging op handel met een hoge sense of urgency wordt opgepakt door vakmensen met veel enthousiasme, visie en creativiteit. In algemene zin moeten wij beter inspelen op kansen en bedreigingen. Wellicht vergt dit een cultuurverandering op het ministerie. Kan de Minister hierop reflecteren?

Dan wil ik ook hier wederom benadrukken dat voor het CDA een belangrijke focus binnen de Nederlandse handelsagenda moet worden gelegd richting Afrika. Wij moeten een proactieve houding richting de economische en handelskansen met Afrika innemen. Wij moeten verder kijken dan onze neus lang is. Welke voorstellen in de initiatiefnota sluiten hierop aan?

Dan wat betreft een aantal concrete punten die de initiatiefnemer in de nota stelt. De initiatiefnemer vraagt in meerdere gevallen om onderzoek. Welke financiële consequenties heeft dit? Want ook onderzoeken kosten geld. Hoe past Invest-NL International binnen de voorstellen? Dit kabinet heeft 800 miljoen vrijgemaakt om handel en economische activiteiten in het buitenland te stimuleren. Graag een reactie van de initiatiefnemer of Invest International niet aan veel van zijn suggesties tegemoetkomt.

Zou de initiatiefnemer het verschil nader kunnen toelichten tussen voorstel 1, het stroomlijnen en ondersteunen van activiteiten, en voorstel 2, het inzichtelijk maken van een en ander richting de ondernemers? Het CDA is voor het efficiënter en effectiever maken van het overheidsloket in algemene zin, maar wij moeten er wel voor zorgdragen dat er toegang is voor iedereen en dat daarbij tegemoet wordt gekomen aan specifieke wensen. Ook voor het mkb, wil ik hierbij benadrukken.

Tijdens het AO Handelsbevordering heb ik aangaande Afrika ook verzocht om het bijstaan door de overheid om bedrijven te ondersteunen bij het binnenhalen van opdrachten of het scheppen van de juiste voorwaarden om zaken te doen, aanbeveling 3. Ik ondersteun dit dus van harte, maar ik vraag de initiatiefnemer wel om concreter te stellen of dit om bepaalde sectoren gaat of dat het om geografische markten gaat zoals Afrika.

Het CDA hecht aan imvo, de convenanten maar ook de invloed die wij kunnen hebben om de keten te verduurzamen en misstanden in het buitenland aan te pakken. Ik zie SDG 8 ook als zeer nuttig: waardig werk en economische groei als leidraad nemen bij het maken van handelsbeleid. Begrijp ik goed dat de initiatiefnemer afstand wil nemen van deze intentie om via handel misstanden in de wereld te lijf te gaan en SDG-doelen te halen?

Ook punt 6 ondersteun ik van harte. Daarin pleit de initiatiefnemer voor eenvoudige toetreding tot de markten door mkb en het eenvoudig financieren voor het kleinbedrijf. Ik hoor ook graag van de Minister hoe zij dit verder vorm kan geven.

Ten slotte wil ik graag weten wat de Minister denkt van de laatste aanbeveling van de initiatiefnemer, namelijk het aanstellen van een ambassadeur handelsbevordering.

Dit was mijn inbreng, voorzitter.

Ik wil opgemerkt hebben dat ik de zaal om 14.30 uur even moet verlaten en daarna weer terugkom.

De voorzitter:

Prima. Dank u wel, meneer Amhaouch. Er is een vraag voor u van mevrouw Ouwehand, maar dat zal helaas niet gaan, want ik heb gezegd: één interruptie in deze ronde.

De heer Amhaouch (CDA):

Misschien kunnen wij die straks offline doen, voorzitter.

De voorzitter:

Misschien kan het straks nog. Wij zullen zien. Maar wij gaan nu luisteren naar mevrouw Diks van de fractie van GroenLinks, die ook zes minuten spreektijd heeft.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Het verdient altijd complimenten als een Kamerlid het initiatief neemt om een onderwerp te agenderen middels een initiatiefnota. Dit is al de tweede van de heer Van Haga dit jaar; hij heeft vast zeer hard werkende ondersteuning – knipoog. Er ligt nu weer een dikke nota voor ons met een pakket van achttien voorstellen op het gebied van handel en dat siert hem en zijn medewerkers. Ik moet de heer Van Haga helaas al wel een beetje teleurstellen, want dit is waarschijnlijk het vriendelijkste wat ik hier vandaag over ga zeggen. Inhoudelijk geeft deze nota namelijk vrij veel aanleiding om vanuit GroenLinks behoorlijk ongezellig te doen.

Ik zal zo wat zeggen over de voorstellen in de nota en de gebrekkige uitwerking daarvan, maar ik zou willen beginnen met het doel van deze nota, althans het doel dat wij eruit hebben gehaald: nog meer handel en economisme, desnoods ten koste van maatschappelijk verantwoord ondernemen en de totstandkoming van de SDG's.

De heer Van Haga begint zijn nota met een ode aan de handelsgeest van Nederland in de afgelopen eeuwen. Al eeuwenlang verleggen Nederlandse ondernemers de grenzen van wereldhandel en we hebben mondiaal aanzien verworven door bijvoorbeeld de handel in specerijen, aldus de heer Van Haga. Hij treedt daarmee in de voetsporen van oud-premier Balkenende, die een VOC-mentaliteit aanstipte als bron van nationale trots.

Voor de eeuwen waarin Nederlandse handelaars over de wereld grondstoffen hebben geplunderd en mensen tot slaaf hebben gemaakt en hebben onderdrukt en gekoloniseerd, past ons nu eerder schaamte dan trots. Het zegt iets over de VVD dat het Nederlandse aandeel in de slavenhandel en het koloniseren van grote delen van de wereld blijkbaar als een positieve prestatie wordt gezien.

In de nota lijkt het erop dat de VVD deze handelsmentaliteit, weliswaar in iets modernere vorm, voort wil zetten. Nederland is mede dankzij de roofbouw die we over de hele wereld hebben gepleegd en de mensen die we hebben onderdrukt, een van de rijkste landen ter wereld. In plaats van te focussen op hoe we een paar kruimels van die welvaart via ontwikkelingssamenwerking of duurzame handel kunnen teruggeven, wil de heer Van Haga minder ontwikkelingssamenwerking en nog meer graaien.

Durven we ons überhaupt de vraag te stellen wanneer we genoeg welvaart hebben en wat die welvaart anderen en ons mag kosten? Is meer echt altijd beter? Kan de heer Van Haga daar eens op ingaan?

Dan de voorstellen in de nota. Ik noem het «voorstellen», maar eigenlijk zijn het meer overwegingen en mijmeringen, want keer op keer stelt de heer Van Haga dat de Minister maar eens moet gaan kijken wat er allemaal mogelijk is. Dat mag natuurlijk, maar je zou denken dat als een lid de moeite neemt om zo'n nota te schrijven, hij dat ook zelf onderzoekt en met concrete voorstellen komt. Het resultaat is dat de Minister het eigenlijk allemaal ondersteuning van haar beleid noemt, en deels terecht, lijkt me. Er wordt tenslotte aan de lopende band van alles onderzocht en besproken bij ministeries.

Het enige twistpunt tussen de initiatiefnemer en de Minister lijkt het punt om prioriteit te geven aan handelsbevordering boven maatschappelijk verantwoord ondernemen. De Minister schrijft vakkundig om het punt van de heer Van Haga heen door op te sommen wat de huidige situatie is. Maar nu we toch hier met z'n allen zitten, lijkt het me fijn als de Minister toch wat dieper ingaat op wat zij hier echt van vindt. Een coalitiepartij ondermijnt haar inspanningen voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, volgens GroenLinks, door te stellen dat we gewoon moeten handelen en geld verdienen en ons niet zo moeten laten gijzelen door al die lastige Sustainable Development Goals en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, of erger nog, te veel focus op vrouwelijk ondernemerschap.

De heer Van Haga schrijft zelfs dat we dat moeten durven, alsof je dapper moet zijn om een middelvinger op te steken naar de rest van de wereld. Wat vindt de Minister hier eigenlijk van? Heeft de heer Van Haga gelijk als hij stelt dat handel drijven belangrijker is dan internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen? Kan de Minister beloven dat het beleid is en blijft dat haar ministerie activiteiten in het bedrijfsleven alleen ondersteunt indien dat maatschappelijk verantwoord ondernemen bevordert?

Eén voorstel uit de nota kan wel op de hartelijke steun van GroenLinks rekenen. Onder punt 12 wordt voorgesteld om te kijken of aan de hand van de normen voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen oneerlijke en marktverstorende partijen op de Europese markt aangepakt kunnen worden. We moeten inderdaad voorkomen dat landen waar bedrijven aan minder hoge productie-eisen hoeven te voldoen, oneerlijke concurrentie vormen voor Nederlandse bedrijven.

Daarom is het juist zo vreemd dat het volgende voorstel, punt 13, letterlijk gaat over het sluiten van meer handelsverdragen. We zien juist dat Nederlandse boeren en tuinders moeite hebben met de instroom van bijvoorbeeld vlees uit andere werelddelen, waar bij de productie voldaan moet worden aan lagere normen voor milieu, dierenwelzijn en arbeid, zoals in het interruptiedebatje ook al even aan de orde kwam. Waarom is de VVD opeens niet meer bezig onze bedrijven te beschermen als het op deze handelsakkoorden aankomt? Waarom staat de VVD niet aan onze kant, bijvoorbeeld bij het bestrijden van het rundvleesquotum in het Mercosur-akkoord of onduurzame kip uit de Oekraïne?

Ten slotte nog iets over de financiële paragraaf. De heer Van Haga stelt dat zijn voorstellen nauwelijks geld kosten. Dat lijkt mij een beetje vreemd, omdat hij bijvoorbeeld vraagt om nazorg na handelsmissies, sectorspecifieke attachés en een ambassadeur voor handelsbevordering. Dat lijkt me allemaal niet gratis, eerlijk gezegd. Ik zou graag duidelijkheid krijgen van de heer Van Haga over de kosten van zijn voorstellen. Als hij die niet kan geven, kan de Minister wellicht haar licht daarover laten schijnen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u, mevrouw Diks. Dan is nu het woord aan de heer Alkaya van de SP. Ook hij heeft zes minuten.

De heer Alkaya (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de initiatiefnemer voor zijn nota over de handelsagenda van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, al is het maar omdat deze nota nogmaals benadrukt hoe verschillend de VVD en mijn partij tegen de wereld en tegen de economie aankijken. Alvorens ik inga op de inhoud en daarover mijn vragen aan de initiatiefnemer en het kabinet stel, wil ik in algemene zin een politieke vraag stellen.

De initiatiefnota's die ik tot nu toe heb gezien en geschreven gingen veelal over specifieke onderwerpen, maar de nota die wij vandaag behandelen gaat over een heel beleidsveld – handel – en raakt zelfs aan andere beleidsvelden, namelijk ontwikkelingssamenwerking en innovatie. Ik vind het opmerkelijk dat een coalitiepartij zo veel kritiek heeft op beleid. De VVD steunt toch nog steeds de beleidsnota van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, vraag ik de initiatiefnemer. Hij verwijst in zijn nota naar een aangenomen VVD-motie over de handelsagenda en suggereert dat die niet goed uitgevoerd zou zijn. Hij zegt dat de nota in plaats van concrete handelsbevorderende maatregelen ambities bevat, bijvoorbeeld op het gebied van vrouwelijk ondernemerschap, Sustainable Development Goals en de meetbaarheid van bestaand beleid. En dan zegt de initiatiefnemer: het beleid van de Minister geeft daarmee in onvoldoende mate een antwoord op de uitdaging en ambities van Nederlandse ondernemers. Dat is forse kritiek. Mijn vraag aan de initiatiefnemer is dan ook de volgende. Stel dat de koers van dit kabinet helemaal niet verandert door deze nota en dit notaoverleg, wat betekent dat dan voor de initiatiefnemer? In de kabinetsreactie op de nota heb ik namelijk geen enkel punt kunnen vinden waarop het beleid gaat veranderen. De Minister schuift de kritiek van de VVD dus geheel terzijde. Blijven de initiatiefnemer en zijn fractie deze Minister en het beleid dat zij voorstaat en dat zij dus als onvoldoende bestempelen, toch steunen?

Laat ik er duidelijk over zijn. Dat de Minister een groot deel van de kritiek van de VVD terzijde schuift, is wat de SP betreft prima en terecht. Het begint al bij de fout die de initiatiefnemer overneemt uit het adviesrapport dat is geschreven onder leiding van de heer Buijink, voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken. Hierin wordt als doel gesteld dat in 2030 40% van ons bruto binnenlands product met handel moet worden verdiend. Met 32% is dat nu al vrij fors. Maar hoe onbenullig is het om dit als doel op zich te stellen? De SP ziet handel niet als een doel op zich, maar als een middel voor welvaart en welzijn in de samenleving.

De eenzijdige focus op handelsbevordering heeft de afgelopen decennia onze welvaart en ons welzijn juist geschaad. Loongroei en koopkracht voor Nederlanders zijn geofferd op het altaar van de internationale concurrentiepositie van multinationals. Om Nederland meer te laten exporteren zijn de lonen jarenlang gematigd. Nu is vrijwel iedereen het erover eens dat de achterblijvende lonen in Nederland en daardoor dus de achterblijvende binnenlandse consumptie de economie schaden. Niet alleen de SP zegt dit. Van de ING tot het IMF en van het CPB tot de VVD zelf ziet men dat de lonen omhoog moeten. De Minister-President gaf dit het afgelopen weekend nog toe op het VVD-partijcongres. Vandaar mijn vraag aan de initiatiefnemer: deelt hij de mening dat het verhogen van de lonen en de koopkracht de komende jaren absolute prioriteit moet hebben, zelfs als dit betekent dat Nederlandse producten iets duurder worden op de wereldmarkt? Het overgrote deel van de kleine ondernemers heeft er veel meer aan dat Nederlanders iets meer te besteden hebben of dat de btw op dagelijkse boodschappen weer wordt verlaagd, dan dat er een quotum voor handelsmissies komt of een extra bobo met een topsalaris die zichzelf handelsambassadeur zou mogen noemen, iets wat de initiatiefnemer voorstelt.

Voorzitter. Dan nog twee specifieke vragen aan het kabinet over de nota. Allereerst over het voorstel om vaker als zogenoemde launching customer op te treden bij oplossingen die wereldwijd kunnen bijdragen aan maatschappelijke problemen. Welke mogelijkheden ziet het kabinet om dit vaker en beter te doen? En dat niet alleen richting ontwikkelingslanden, want ook andere landen kunnen de Nederlandse kennis en kunde, bijvoorbeeld op het gebied van watermanagement, goed gebruiken. Ik weet dat het Ministerie van Economische Zaken hier onder andere mee bezig is, maar wat zou deze Minister daaraan kunnen doen?

Ten slotte over verantwoord ondernemerschap. Ik ga daar nu niet heel uitgebreid op in, omdat wij het daar later deze week uitgebreid over gaan hebben in het AO imvo, maar ik wil nu alvast een vraag stellen omdat de initiatiefnemer van de VVD daar nog steeds negentiende-eeuwse opvattingen over lijkt te hebben. Hij zegt namelijk dat het doorspekken van handelsagenda's met zaken die niet direct met handelsbevordering te maken hebben onwenselijk is. Deelt het kabinet de mening dat maatschappelijk verantwoord ondernemen juist integraal onderdeel is van handelsbevordering en dat ook moet blijven? Het is namelijk schadelijk voor Nederland en Nederlandse bedrijven als toonaangevende grote Nederlandse multinationals in verband worden gebracht met misstanden als corruptie, kinderarbeid en milieuschade. Daarom dient dit vermeden te worden.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Alkaya. Dan is nu het woord aan de heer Bouali van D66. Hij heeft eveneens zes minuten spreektijd.

De heer Bouali (D66):

Dank u wel, voorzitter. Regelmatig spreken wij over handel. Het is prijzenswaardig dat de initiatiefnemer in de pen is geklommen en een notitie heeft geschreven over het onderwerp «een proactieve handelsagenda». Je zou bijna denken: wie kan daarop tegen zijn? Toch leidt het onderwerp regelmatig tot discussies in dit huis. Het is mooi dat collega Van Haga ons wederom in de gelegenheid stelt. Een proactieve handelsagenda sluit goed aan op het beleid van deze Minister. Veel is al in werking gezet, zoals veel partijen ook al hebben gesteld bij het laatste AO Handelsbevordering. Nu dit kabinet twee jaar onderweg is, zijn de eerste resultaten zichtbaar.

De notitie van de initiatiefnemer bevat een hoop punten, punten die het beleid van Minister Kaag ondersteunen, of er een aanvulling op of een concretisering van zijn. Je ziet niet vaak dat de agenda van een VVD-collega op handel zo in lijn is met die van een D66-Minister. Daarom was het verrassend dat de initiatiefnemer begin januari in de media het beleid van Minister Kaag met ronkende teksten bekritiseerde. Het was goed geweest als hij de punten in zijn notitie had opgebracht bij de vele reguliere debatten die we over handel hebben en hebben gevoerd, in plaats van in de vorm van deze nota. Het punt is namelijk dat de heer Van Haga met zijn nota wat op de zaken vooruitloopt. En aan een huis in de steigers moet je niet rommelen, want dan komt het nooit af. De initiatiefnemer doet vele aannames in zijn notitie die inmiddels achterhaald zijn. Daarmee zijn veel beslispunten overbodig of ondersteuning van beleid, zoals het ondersteunen van het bedrijfsleven bij grote projecten en bids. Dat is expliciet het doel van de recent opgezette Werkplaats. Denk ook aan het organiseren van ondernemers- en handelsbevorderingsdagen, waartoe de initiatiefnemer oproept. De collega van de VVD had het er zojuist al over. Ik roep bij hem de recente en zeer succesvolle Global Entrepreneurship Summit in herinnering, persoonlijk door deze Minister, met de VS, naar Nederland gehaald.

Mijn eerste vraag aan de initiatiefnemer is dan ook: welke van deze achttien punten ziet hij zelf nog als anders of als een nieuwe aanvulling op de handelsagenda van de Minister? Welke zijn inmiddels al voortvarend opgepakt? En hoe dragen deze bij aan de groei van de handel naar een verdienvermogen van 40%? Mijn collega van het CDA vroeg het ook al.

Voorzitter. De initiatiefnemer stipt terecht aan dat het aantal aanspreekpunten, fondsen en instrumenten van de overheid voor handelsbevordering enorm is. Dat maakt het geheel onoverzichtelijk, met name voor kleine ondernemingen, en dus mogelijk ontoegankelijk. De initiatiefnemer signaleert dit probleem terecht, maar kan hij ook aangeven wat hiervoor de concrete oplossing is? Hoe zouden al deze instrumenten dan beter gestroomlijnd kunnen worden, zonder dat we de werking en de effectiviteit ervan verliezen?

Op dit punt hoor ik graag van de Minister hoe het nieuwe Invest International hieraan gaat bijdragen, zonder weer het volgende instrument te zijn van de vele die we al kennen. Ook hoor ik graag van de Minister hoe we het instrumentarium van de overheid verder kunnen ontschotten, zodat ondernemers beschikbare fondsen flexibeler kunnen inzetten. Ik zal daar twee voorbeelden van geven. Het komt nu nog weleens voor dat Nederlandse ondernemers met hetzelfde product of hetzelfde idee in verschillende landen ander instrumentarium ter beschikking hebben, bijvoorbeeld wel in Jordanië en niet in Chili. Herkent de Minister dit probleem? In hoeverre hebben nieuwe instrumenten, zoals de eerder genoemde Werkplaats, Invest International of NLinBusiness, de flexibiliteit om toegekende budgetten enigszins efficiënt en naar eigen inzicht in te zetten?

Voorzitter. Ik moet helaas constateren dat de initiatiefnemer op één punt de plank compleet misslaat. Het stimuleren van vrouwelijk ondernemerschap als onderdeel van een proactieve handelsagenda lijkt de heer Van Haga niet zo nodig te vinden. Het is bijna gênant dat je in 2019 nog moet uitleggen dat de ontwikkeling en emancipatie van vrouwen leidt tot significant meer economische voorspoed van een land, en dus ook van Nederland. D66 is daarom blij dat deze Minister dit als speerpunt in haar handelsagenda heeft. De heer Van Haga doet het misschien af als overdreven, maar wat D66 betreft is er in een wereld van handel en investeringen nog een wereld te winnen wat betreft diversiteit in alle opzichten. Kan de initiatiefnemer nog eens uitleggen waarom hij geen heil ziet in de nadruk op, en daarmee het bevorderen van, vrouwelijk ondernemerschap? Wat bedoelt de initiatiefnemer eigenlijk met zijn stelling dat «vrouwelijke ondernemers ook behoefte hebben aan een overheid die goede faciliteiten en instrumenten heeft om hun onderneming bij te staan en die in veel brieven ondergesneeuwd raken»? Welke en hoeveel vrouwelijke ondernemers heeft de heer Van Haga hierover gesproken? Kan hij cijfers geven van het aantal vrouwelijke ondernemers dat momenteel in Nederland actief is? Kan de Minister, in aanvulling daarop, nog eens met cijfers staven in hoeverre de emancipatie en ontwikkeling van vrouwen bijdraagt aan de economische ontwikkeling van niet alleen Nederland, maar ook gewoon wereldwijd?

Tot slot, voorzitter. D66 staat voor een duurzame, eerlijke en verantwoordelijke handel. Wij zijn voor handelsverdragen die internationaal ondernemen bevorderen en op deze manier bijdragen aan de financiering van bijvoorbeeld ons onderwijs, de zorg en de sociale zekerheid. Kortom, voor onze welvaart en ook ons welzijn. Het internationaal stelsel staat momenteel, met de protectionistische Trump rechts en China links van ons, stevig onder druk. Het is daarom goed dat we, met dank aan de initiatiefnemer, blijven bespreken hoe we onze internationale handelspositie zowel bilateraal als in Europese Unieverband kunnen blijven versterken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bouali. Tot slot in deze termijn is het woord voor mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren, met een spreektijd van vier minuten.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Dank aan de indiener en zijn medewerker. Het schrijven van een initiatiefnota is een belangrijk instrument om je ideeën voor het voetlicht te brengen. Dat is altijd een compliment waard. Maar net zoals gold voor mevrouw Diks, houden daar de vriendelijke woorden op. Nou ja, ik blijf wel vriendelijk, maar ook kritisch, mag ik hopen.

Net als andere collega's heb ik even bekeken hoe ik deze nota moest duiden. Ik kwam uit op de wat mijn fractie betreft verdrietige constatering dat het ongelofelijk gewoon is geworden dat we in Nederland een ministerie hebben van «hulp is handel», net als dat het ministerie, deze Minister en de partijen die deze coalitie steunen voor alle kwetsbare waarden in de wereld alle heil verwachten van handel, terwijl er toch echt andere dingen nodig zijn om te zorgen dat mensenrechten gerespecteerd worden, dat we het klimaatprobleem oplossen en dat we onze natuurlijke hulpbronnen niet kwijtraken. Dat handel heil gaat brengen, is zo gewoon geworden dat de VVD misschien een beetje moeite heeft om zich nog te kunnen profileren als dé partij die voor handel staat. Zo zie ik deze nota dan maar. Dat is wat mij betreft verdrietig. De analyses die zeggen dat deze nota heel kritisch is op het beleid van Minister Kaag deel ik eigenlijk niet, want ik zie heel veel terugkomen van het beleid van de Minister. Het beleid van de Minister zou de kwetsbaren waarden in de wereld juist meer moeten beschermen, en dat niet moeten proberen via handel. Dat was even in het kort de duiding van deze nota waarop wij zijn uitgekomen.

Het is geen geheim dat de VVD een groot voorstander is van handel. Daarom dacht ik: ik ga één punt zoeken waarover we misschien wel overeenstemming hebben. Ik vroeg het zojuist al even aan de heer Wörsdörfer, die tot mijn grote oplichting zei: de VVD is er niet voor dat producten die onder de Europese normen worden geproduceerd op de Europese markt terechtkomen, want dat is oneerlijke concurrentie. Dat klopt, maar dan moeten we toch vragen: wat betekent zoiets in het kader van punt 13 in de nota, namelijk om voorop te lopen bij het aandringen op nieuwe EU-handelsverdragen? Er ligt een concrete deal voor, met de Mercosur-landen. Nota bene de VVD stelde daar kritische vragen over, want president Bolsonaro van Brazilië, dat in de Mercosur zit, heeft 120 gifstoffen die in Nederland niet zijn toegestaan opnieuw toegelaten. Hoe beoordeel je dan zo'n deal? Je kan er voor de bühne kritiek op uiten en tegen boeren zeggen, wat de VVD ook doet, dat het niet zo kan zijn dat Braziliaanse producten in de Nederlandse schappen liggen, maar als de Partij voor de Dieren dan vraagt of de regering dan wil besluiten tot een positie waarbij zij tegen de Europese Commissie zegt die deal niet te kunnen steunen zolang die landbouwproducten er in zitten, is de VVD tegen. Dus wat zijn die kritische noties dan waard? Waarom negeren de VVD-fractie en de indiener die grote bezwaren voor de Europese landbouw? Kunnen we aan de hand van punt 13 uit de nota, te weten loop voorop in het aandringen op nieuwe EU-handelsverdragen, vandaag eens duidelijkheid krijgen over wat dat voor de VVD dan betekent? Als je wel kritiek uit maar je er geen consequenties aan verbindt om de boeren echt te beschermen, dan zijn het praatjes voor de bühne. Ik wijs erop dat een handelsverdrag als CETA, dat als een «state of the art»-handelsverdrag aan ons allemaal is verkocht en waarin dat gelijke speelveld zogenaamd geregeld zou zijn en er goede afspraken zijn over duurzaamheid, nog steeds toelaat dat Canadese boeren gifstoffen gebruiken die in Nederland niet meer zijn toegestaan en dat de producten die ze daarmee telen in Nederland mogen worden verkocht. Boeren maken zich daar terecht kwaad over. Als dat bij CETA al zo gaat, dan weet je bij Mercosur zeker dat dat gelijke speelveld ook niet gegarandeerd is. Wat zegt de indiener daarop? En kunnen we als illustratie van wat de VVD en de indiener hiermee bedoelen waar het gaat om het sluiten van handelsverdragen, duidelijkheid krijgen over hoe ze zich opstellen tegenover Mercosur?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Ouwehand. Dan kunnen we nu gaan pauzeren en dat doen we tot tien voor half drie, waarna de heer Van Haga het woord zal krijgen.

De vergadering wordt van 13.52 uur tot 14.20 uur geschorst.

De voorzitter:

Goedemiddag, dames en heren. We gaan weer verder met het notaoverleg over de proactieve handelsagenda. Ik zal zo direct de heer Van Haga het woord geven. Ik zal in deze termijn één interruptie per fractie toestaan. En als het allemaal vlot verloopt, zal ik misschien aan het einde van de termijn nog meer vragen toestaan.

Meneer Van Haga.

De heer Van Haga (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan alle Kamerleden voor hun inbreng. Het was een eer en een genoegen om... Nou ja, ik heb net «Ranking the politicians» doorstaan, en daarna lukt alles!

Dank ook aan de verschillende organisaties die naar aanleiding van deze initiatiefnota een position paper hebben gestuurd. Ik noem evofenedex, FME, de Nederlandse reders en ook Invest-NL specifiek, omdat het mij eigenlijk wel weer verbaasde dat er toch weer onderdelen in die position papers stonden die bij ons bleken te ontbreken.

Ik licht er een paar uit. Bijvoorbeeld, als 90% van de goederen wereldwijd over zee vervoerd wordt, dan is het van groot belang om de verduurzaming van deze bedrijfstak uiterst zorgvuldig te doen. Een ander voorbeeld was: veel besluitvorming moet in EU-verband plaatsvinden en daarom moeten we daar invloed op uitoefenen. Een ander voorbeeld was meer aandacht voor oneerlijke concurrentie van webshops. Een ander voorbeeld in algemene zin, dat eigenlijk in alle position papers stond, was het versimpelen van vrijhandelsakkoorden en het hooghouden van het KISS-principe. Dat betekent: keep it simple, stupid. Dat was een van de eerste dingen die ik leerde toen ik zelf ging werken. Ik werk nu natuurlijk nog steeds, al wordt dat soms anders geïnterpreteerd. Dank in ieder geval voor het aanstippen van deze omissies. Het toont in ieder geval aan hoe belangrijk het is om contact te houden met deze organisaties en hoeveel verbeteringen er nog in het vat zitten, buiten deze handelsagenda om.

In een nota als deze zit ontzettend veel werk. Veel werk daarvan is gedaan door mijn rechterhand hier, Joël Serphos. Ik ben hem daarvoor dank verschuldigd.

Voordat ik overga tot de beantwoording van de vragen, althans de vragen die aan mij gesteld zijn, noem ik eerst nog een paar algemene zaken. De kaders voor het uitwerken van het regeerakkoord zijn door de Minister stevig neergezet in de beleidsnota Investeren in perspectief. Mijn collega Bente Becker heeft in een motie gevraagd om een proactieve handelsagenda. De Minister heeft hier in oktober 2018 gehoor aan gegeven. Op verschillende punten werd hierin de handelsagenda aangescherpt en werden er verschillende kansen en bedreigingen behandeld. De nu voorliggende handelsagenda is bedoeld als een aanvulling op en een verdere concretisering van de twee eerdere documenten van de Minister. Collega Bouali zei dat volgens mij net in precies dezelfde woorden.

Buitenlandse handel is voor Nederland van levensbelang. We moeten er alles aan doen om onze bijzondere positie in de wereld te behouden, maar verschillende zaken bedreigen onze buitenlandse handel. Ik noem de handelsoorlog tussen de VS en China, de brexit, de schuldenlast van Italië, de energietransitie, de bevolkingsexplosie in Afrika, de stromingen immigranten en de instabiliteit in verschillende landen van de wereld.

Nederland doet het eigenlijk sinds de crisis bovengemiddeld goed. Maar in het geweld van de economische wereldmachten moeten we zeer goed opletten. Als we verbeteringen kunnen aanbrengen, moeten we dat zeker doen. Daarom doet de VVD achttien voorstellen in deze handelsagenda. De ambitie in het rapport van Buijink gaat overigens nog een stap verder: in 2030 moet de buitenlandse handel van 32% naar 40% van het bbp gestegen zijn. Dat is een ongelofelijke opgave. Als we dit echt zullen willen bereiken, moeten we alle zeilen bijzetten.

Dit betekent ontzettend veel voor onze bedrijven, zowel voor de multinationals als voor het mkb, waar de beschermheren Wörsdörfer en Amhaouch zich altijd enorm voor inzetten. Daarom is het goed dat er vanuit het ministerie en vanuit deze commissie extra aandacht is voor handel. In dat kader was het ook goed dat collega's Amhaouch en Bouali onlangs een rondetafelgesprek over handelsbevordering hebben georganiseerd. Dat resulteerde zelfs in een AO Handelsbevordering. We moeten zo veel mogelijk aandacht aan handel geven. Ik hoop dat de handelsagenda van de VVD die we vandaag behandelen hieraan bijdraagt. Er zijn nog talloze andere voorbeelden, zoals de Holland Houses van collega Bouali. Die hebben we overigens net in Colombia mogen bekijken. Daar is nu een pilot van aan de gang.

De appreciatie van de Minister was duidelijk. Het is goed om te zien dat een groot aantal voorstellen met instemming wordt begroet: de stroomlijning van het samenvoegen van loketten, het inzichtelijk maken van fondsen, ondersteuning bieden bij grote projecten, vereenvoudiging van de toegang tot exportkredietfinanciering, het werk maken van handelsmissies, het meer inzetten op toegevoegde waarde en het vooroplopen bij handelsverdragen. Een aantal voorstellen is inmiddels door de tijd ingehaald of via moties uit deze commissie in gang gezet. Voor het overgrote deel zijn we het dus eens. Handelsverdragen zijn goed. We moeten steven naar een gelijk speelveld. We moeten staatssteun bestrijden. We moeten onbenut potentieel ontsluiten. We moeten oneerlijke concurrentie tegengaan en er is een grote rol voor Europa. Gedeeltelijk zijn we natuurlijk ook een beetje ingehaald door de Chinastrategie van het kabinet, volgend op de Chinastrategie van de VVD natuurlijk.

Er zit nog wel een discrepantie in het gelijk speelveld en dat zal denk ik wel zo blijven. Moet je in je eentje hogere standaarden hanteren dan de rest van Europa, of ga je in Europa zelf de standaarden harmoniseren? Misschien moeten we dit punt maar even parkeren tot het algemeen overleg Wapenexport, omdat het daar een zeer pregnant onderwerp zal zijn.

Een andere discrepantie is het kip-en-eiverhaal met betrekking tot de SDG's. SDG's zijn belangrijk, maar zijn de SDG's nou leidend, of creëren succesvolle bedrijven juist de mogelijkheid om met de SDG's aan de gang te gaan? Hierover kun je van mening verschillen. Concluderend: ik zie veel impliciete toezeggingen en bevestigingen dat het ministerie inmiddels met veel van de beslispunten bezig is. Het doet mij deugd dat we met deze initiatiefnota de Nederlandse buitenlandse handel weer een duwtje hebben kunnen geven.

Dan waren er nog een aantal vragen aan mij gesteld.

Ik begin even met de vragen van GroenLinks, omdat collega Amhaouch er nu even niet is. Dat was misschien wel de leukste bijdrage. Ik ga eerst in op de opmerking over het besmeuren van het verleden. Ik denk dat we trots mogen zijn op ons verleden. Ik denk dat je het verleden in de historische context moet bekijken. Natuurlijk kun je je voor bepaalde dingen schamen, maar je mag ook best wel trots zijn op bepaalde dingen. Over het algemeen zeg ik tegen mensen die mij aanvallen op dingen die een paar honderd jaar geleden gebeurd zijn en waar misschien mijn grootouders iets mee te maken hadden: I never had any slaves and you never picked any cotton. Dat komt van mijn moeder. Met andere woorden, laten we dat in het verleden laten en laten we naar de toekomst kijken. Ik denk dat we daarvoor hier zitten.

Is er ooit genoeg welvaart? Ik weet het niet. Het zijn allemaal een beetje filosofische vragen die u mij heeft gesteld. Is meer altijd beter? Nee. Is het nooit genoeg? Misschien niet. Het is goed om altijd te aspireren en te streven naar meer, maar meer is niet altijd beter. Dat ben ik helemaal met u eens. Maar het kan wel efficiënter en als je kansen kunt pakken en dat op een verantwoorde manier doet, moet je dat zeker niet nalaten. Daarom is maatschappelijk verantwoord ondernemen absoluut goed. Daar staan we helemaal achter. Onze bedrijven zijn daar beter in dan wie dan ook ter wereld. Dat is ook goed en daar staan we ook helemaal achter. Maar we laten wel kansen liggen, omdat het instrumentarium soms te onoverzichtelijk is. Als we dat kunnen verbeteren, gaan we dat verbeteren. Daar doen we voorstellen voor. Ik zie een interruptie.

De voorzitter:

Mevrouw Diks, één interruptie had ik gezegd. Ik hoop dat u dat ook heeft begrepen.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ja, dat kan denk ik gewoon op dit punt. Dank u wel, voorzitter. Het is zoals mijn collega van de SP al begon: deze nota laat wel mooi het verschil tussen de politieke partijen zien wat betreft inzichten en de kijk op de wereld. Ik ben het met u eens dat we niet een hele discussie moeten beginnen over de vraag wie verantwoordelijk was voor het verleden. Om uw moeder te parafraseren: daar waren we allemaal niet bij. Maar we zien nu in het heden met z'n allen natuurlijk wel een aantal zaken die gebeurd zijn in Nederland, zoals het toen samengesteld was, waarvan we met de kennis van nu kunnen stellen dat het echt niet kan en dat je er de opvatting over moet hebben dat het niet had gemoeten zoals het toen is gegaan. Dat is de parallel die ik heb proberen te trekken. En partij als GroenLinks trekt de conclusie dat er in het verleden dingen zijn gebeurd waarvan we zeggen: zo gaan we het nooit meer doen. Maar dan kijk ik naar uw nota en dan denk ik: wacht even, daar zien we toch een aantal zaken in staan die we momenteel in Nederland echt heel goed doen. Ik denk aan imvo, het bevorderen van de SDG's en überhaupt eerlijke handel. De term «eerlijke handel» is volgens mij ook een term – ik zie een aantal mensen van de ondersteuning knikken – die veel wordt gebruikt bij de ministeries. Daar staan we, denk ik, als Nederland ook voor. Dan schrik ik natuurlijk als ik in uw nota lees, en ik parafraseer: dat imvo en vrouwelijk ondernemerschap is allemaal wel leuk en belangrijk, maar het is net niet zo belangrijk als het hartstikke leuk drijven van handel. Ik vind dat dat juist de basis is en dat eerlijke handel, het bevorderen van SDG's en vrouwelijk ondernemerschap en al die mensenrechten dus het fundament zouden moeten zijn. Vanochtend hadden we een bijzondere procedure over Shell: nou, dan kunnen we nog iets leren over eerlijke handel. Ik vind het dus van belang dat dan ook de VVD als coalitiepartij zegt: dit is het fundament van waaruit wij zaken doen. U betwist dat in uw nota en daar bevraag ik u op.

De voorzitter:

Meneer Van Haga, ik hoor niet echt een vraag, maar u wilt misschien toch reageren.

De heer Van Haga (VVD):

Het is een beetje een reflectie op het verleden en op het heden. Over drie generaties zullen de mensen ook denken: nou, die mevrouw Diks van GroenLinks reed nog auto, heeft nog op gas gekookt en heeft allerlei vieze dingen gedaan. Dat zijn dingen die ze zich dan helemaal niet meer kunnen voorstellen. Natuurlijk kijken wij ook zo naar het verleden, maar wat ik hier probeer te doen, is een aantal verantwoorde voorstellen te doen die het beter maken. Natuurlijk kun je daarover van mening verschillen. Laatst verschilden wij nog van mening of je in Afrika toch nog moet omschakelen naar gas in plaats van meteen naar zonnepanelen. Je kan je voorstellen dat het omschakelen van steenkolen naar gas in bepaalde omstandigheden beter is dan helemaal niks doen of juist meer steenkool verstoken. Wij gaan daar dus over van mening blijven verschillen en dat spitst zich, denk ik, voornamelijk toe op de technische invulling van de oplossing. Maar ik denk dat we het in de kern best wel eens zijn over het feit dat we op een verantwoorde manier moeten handelen en dat we in de spiegel moeten blijven durven kijken over de manier waarop we dat doen. Ik ben het helemaal met u eens: als er een aperte misstand is, ben ik de eerste die u zal steunen. Maar volgens mij zitten er geen aperte misstanden in deze nota.

Op het vrouwenverhaal kom ik zo nog even terug, want anders krijg ik straks nog een interruptie van u. Maar dat kan u natuurlijk ook meteen doen.

De voorzitter:

Mevrouw Diks.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik doe dat heel graag in tweede termijn. Om het zo maar te zeggen: waar we mekaar niet raken, is dat voor u... Dat bleek eigenlijk ook al een beetje uit het vrouwenverhaal. Alleen de terminologie al! Voor mij, voor ons, is het het punt van waaruit wij praten: de mensenrechten, het bevorderen van de SDG's, vrouwen- en meisjesrechten en noem het allemaal maar op. Dat is, zeg maar, ons beginpunt, maar voor u is het een bijproduct. Het is mooi meegenomen als het toevallig ook nog iets oplevert voor de mensen daar. En dat is wat ik in het fundament van uw nota niet herken. U ziet dat niet als een basis van waaruit u redeneert over mensenrechten. Als het niet toevallig per se slecht is voor mensen, is dat meegenomen, maar het gaat u er in ieder geval om dat handeldrijven goed moet zijn voor Nederlandse bedrijven. Als daarbij schade wordt aangericht aan anderen verder weg, kunt u daar blijkbaar heel goed mee leven. En dat is waar ik u op aanspreek.

De heer Van Haga (VVD):

Dat bestrijd ik echt in alle toonaarden. Mensenrechten zijn natuurlijk op geen enkele manier een bijproduct en alle dingen die in de SDG's staan, zijn ook geen bijproducten. We hebben met z'n allen afspraken gemaakt en dat is neergelegd in wetten. Daarnaast hebben we ook allemaal een soort hoger natuurrechtelijk besef, maar we hebben het er nu over hoe we handiger en efficiënter om kunnen gaan met de dingen die we doen. Daar doen we een paar voorstellen voor. Maar u trekt het absoluut in het absurde als u zegt dat mensenrechten daardoor een bijproduct worden. Nee, binnen de kaders van die mensenrechten ben je aan het handelen. Ik denk dat dat bovenaan staat, maar dat laat onverlet dat we van mening blijven verschillen of je dat het beste kunt doen door een handelsakkoord af te sluiten, waarin je probeert standaarden te harmoniseren en vrijhandel te krijgen. Er zijn genoeg onderzoeken die aantonen dat vrijhandel leidt tot een toename in welvaart en dat er allerlei andere dingen die goed zijn voor de SDG's, achteraan komen, zonder meer. Over de kaders zijn we het dus eens, maar over de invulling verschillen we van mening.

De voorzitter:

Ook gaat de heer Van Haga verder met zijn beantwoording.

De heer Van Haga (VVD):

Ja. Waarom staan we niet aan de kant van GroenLinks met betrekking tot Mercosur? Dat is een beetje in lijn met wat ik zonet heb gezegd. Wij zijn voor handelsverdragen. We zijn voor een gelijk speelveld. We zijn voor reciprociteit. We zijn voor gelijke standaarden. We zijn ervoor om andere landen waarmee we verdragen afsluiten, te helpen om toe te werken naar onze standaarden. Ik weet zeker dat mevrouw Ouwehand daar ook grote vragen over stelt; volgens mij stelde ze die vragen daarnet ook. Natuurlijk willen wij dat onze standaarden worden gerespecteerd in dat soort verdragen. Ik zou het nog beter vinden als we die standaarden nog hoger zouden leggen, voor iedereen, voor de hele wereld, zonder drempels en zonder tarieven. Fantastisch! Als je dat allemaal op hetzelfde niveau krijgt – die discussie heb ik eerder ook met mevrouw Ouwehand gehad – gaan andere onderdelen, zoals transportkosten, een veel groter deel uitmaken. Dat is volgens mij de bedoeling van een vrijhandelsverdrag. Dat wil niet alleen maar zeggen dat je geen tarieven hebt, maar het wil ook zeggen dat je gaat praten over die standaarden. Het mooie is dat we dat met Europa heel mooi kunnen doen, en dat gebeurt ook. Natuurlijk worden er fouten gemaakt. We hebben het laatst gehad over Oekraïne en die gekke truc met die kippenpootjes. Natuurlijk is dat onzin. Natuurlijk is dat een fout. Daar vindt u de VVD helemaal aan uw zijde. Maar ten principale is een vrijhandelsakkoord een goed iets, dat zorgt voor een verbetering van de gezamenlijke welvaart.

Ik zie een interruptie.

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand, ik geloof dat u even buiten de zaal was toen ik zei: één interrruptie per fractie, ook in deze ronde. Maar dan weet u dat. Gaat uw gang.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter, ik zal me om 15.15 uur ook moeten verexcuseren wegens andere verplichtingen. De vraag is wel: wat wordt dan de ondergrens die de VVD stelt aan die handelsverdragen? Ik noemde CETA al even. Dat wordt gepresenteerd als een state-of-the-art handelsakkoord, met goede duurzaamheidshoofdstukken en een gelijk speelveld. Dan blijkt toch dat Canadese aardappeltelers gifstoffen mogen gebruiken die in Nederland en Europa verboden zijn, en dat er een invoertolerantie is waardoor die producten op de Europese markt mogen komen. Europese boeren zijn daar terecht boos over. Zegt de VVD hier dus: het moet gegarandeerd zijn, en anders kunnen we niet instemmen met het handelsakkoord? Of blijft het bij alleen maar zeggen dat je vindt dat het een gelijk speelveld moet zijn, maar verbind je daar vervolgens geen consequenties aan?

De heer Van Haga (VVD):

Een handelsakkoord is altijd een akkoord, en dat is gemiddeld beter voor beide partijen, maar het zou best wel kunnen zijn dat je hier en daar een veer moet laten. Ik kan me voorstellen dat het goed is om vanuit Europa met ongelofelijk veel onderhandelingskracht te proberen de hoge standaarden uit Europa in zo'n akkoord te krijgen. Dat is natuurlijk nog niet zo makkelijk, want binnen Europa zijn die standaarden ook weer anders. Ik kan me ook voorstellen dat je om zo'n akkoord te sluiten, dat gemiddeld evident beter dan geen akkoord, tijdelijk iets anders laat. Ik denk dat dat naar beide kanten werkt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Het is me toch niet duidelijk. Als de VVD op alle fronten die deals zou verdedigen, snap ik het nog. Maar wat de VVD doet, is dit. Ze zegt tegen de agrarische pers en tegen boeren: het kan niet zo zijn dat Braziliaanse producten in Nederlandse schappen liggen. Als je dat zegt, moet je daar ook de consequentie aan verbinden dat je die deal niet sluit. De VVD is ook boos over de import van goedkoop kippenvlees uit Oekraïne, maar de VVD heeft daar gewoon mee ingestemd, en is pas boos als het een feit is. Die import van goedkoop kippenvlees uit Oekraïne, is peanuts vergeleken bij wat op de Nederlandse en Europese markten komt als die Mercosur-deal doorgaat. Dus óf je bent er helemaal voor, maar dan heb je ook het lef om dat de boeren recht in hun gezicht te zeggen. Óf je zegt tegen de boeren dat het niet zo kan zijn dat die producten in Nederlandse schappen liggen, en je handelt daar politiek ook naar. Dan zeg je dus: die deal kan er niet komen zolang de landbouwproducten erin zitten, of zolang er geen waterdichte garantie is dat die standaarden gelijk zijn. En ik zie ook de initiatiefnemer, terwijl hij toch voorstelt om meer handelsverdragen te sluiten, daar geen duidelijkheid over scheppen en dat lijkt me erg wenselijk.

De heer Van Haga (VVD):

Ten eerste is de Mercosur-deal nog niet helemaal uitonderhandeld. Ten tweede blijf ik bij mijn standpunt: wij zijn in z'n algemeenheid voor handelsverdragen. Daar kan voor een specifieke sector tijdelijk inderdaad een minnetje uit komen, maar het totaal is positief.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van Haga (VVD):

Dan de vragen van de SP. Zo veel kritiek op het beleid? Dat ligt genuanceerder. Volgens mij heb ik dat al redelijk weerlegd. Ik heb zo veel mogelijk geprobeerd aanvullende punten op te schrijven. Collega Bouali vat het volgens mij heel goed samen: ondersteuning, aanscherping en concretiseringen. Wat de fractie met de kabinetsappreciatie doet, is aan mijn collega Wörsdörfer, die nu ook even weg is.

Is het bevorderen van handel niet onbenullig? Nee, met export en handel betalen we de verzorgingsstaat, die de SP zo hoog heeft zitten. De economie groeit nog nauwelijks zonder het uitbreiden van de export. We moeten dus inzetten op export, meneer Alkaya, anders kunnen we al die mooie voorzieningen niet meer betalen.

Moeten de lonen omhoog? Ik kan natuurlijk na gisteren niet veel anders meer zeggen dan dat dat zo is. Maar het moet wel in balans blijven.

Negentiende-eeuwse opvattingen over imvo? Dat valt wel mee. Imvo is belangrijk, wij steunen het convenantenbeleid. Persoonlijk hoop ik dat straks iedere bedrijfstak in een convenant zit. Dus laat ik dat misverstand in ieder geval wegnemen. Maar ik denk dat je ook gewoon moet kunnen praten over handel zonder ontwikkelingsimpact. We moeten niet in de kramp schieten dat dat wel zo zou moeten zijn.

Dan kom ik bij de vragen van D66-collega Bouali. Hij heeft gezegd: aan een huis in de steigers moet je niet rommelen.

De voorzitter:

Sorry, meneer Alkaya heeft een vraag voor u.

De heer Alkaya (SP):

Het antwoord van de heer Van Haga heeft niet echt veel diepgang, als ik dat zo mag zeggen. Ik heb niet gezegd dat handel niet bijdraagt aan de economie. Alleen, het doel dat u overneemt uit het rapport-Buijink – u geeft ook in uw eigen termijn aan dat u dat belangrijk vindt – is dat de handel als percentage van het bruto nationaal product zou moeten groeien, dat we nog afhankelijker zouden moeten zijn van het buitenland en dat we meer handel zouden moeten drijven ten opzichte van onze nationale economie. Dat is nog wat anders dan dat handel an sich niet belangrijk zou zijn. Ik vraag om onderbouwing van de stelling waarom dat belangrijk zou zijn. Want de binnenlandse economie is toch ook belangrijk? Gesteld dat we samen constateren dat er een spanningsveld bestaat, bijvoorbeeld op het gebied van lonen, tussen concurrentievermogen aan de ene kant en binnenlandse bestedingen en koopkracht aan de andere kant. Gesteld dat we op dit moment kunnen constateren dat koopkrachtbevordering en het omhoog laten gaan van de lonen van mensen belangrijker is voor de economie dan blind doorgaan op de weg van handelsbevordering. Dan is dit economisch toch niet verstandig? Waarom kan een VVD-Kamerlid daar niet met iets meer passie en kennis afstand van nemen, zoals uw eigen partijleider dat op uw eigen partijcongres heeft gedaan door gewoon hier te zeggen: die lonen moeten omhoog en de koopkracht van mensen moet hersteld worden, al gaat dat ten koste van de export?

De heer Van Haga (VVD):

Mark Rutte heeft hierover zaterdag natuurlijk goede dingen gezegd: als er winst gemaakt wordt, dan mag dat ook best neerdalen bij de werknemers van het bedrijf. Dat doet het ook. De lonen gaan ook omhoog. Dat mag ook best wel wat meer. Dat is helemaal geen probleem, maar er moet wel balans zijn tussen de hoogte van de lonen en de concurrentiekracht van de bedrijven. Want als de lonen omhooggaan en de mensen werkloos worden, heb je er ook niets aan. Dus van blind doorgaan is totaal geen sprake. Je moet er gewoon slim mee doorgaan. Word je dan afhankelijk van de export? Nee, natuurlijk niet. Alleen, de binnenlandse handel heeft een bepaald volume. Het is makkelijker om in de buitenlandse handel te groeien. Het gaat er dus alleen maar om dát te bevorderen. Dat wil dus helemaal niet zeggen dat binnenlandse handel niet belangrijk is. Nee, integendeel. Ik heb dat ook nergens gezegd. Maar we praten hier over achttien voorstellen om buitenlandse handel te bevorderen. Nogmaals, ik denk dat dat heel goed is voor alle dingen waar u ook voor staat.

De heer Alkaya (SP):

Kan de initiatiefnemer dan op z'n minst afstand nemen van dat percentage van handel ten opzichte van wat we totaal verdienen in onze economie? Dat heeft an sich toch niet zo veel betekenis? Het gaat erom dat de economie groeit en dat mensen daarvan profiteren. De handel kan ten opzichte van wat we binnenlands besteden ook groeien doordat beide omlaaggaan. Dan krimpt onze economie dus en krimpt onze handel, maar als de binnenlandse economie nog harder krimpt dan de export, halen we de doelstelling alsnog. Dan is die doelstelling in uw initiatiefnota op zich toch onbenullig?

De heer Van Haga (VVD):

Nou, onbenullig zou ik niet willen zeggen, maar u heeft helemaal gelijk. Dit is het gevolg van een breuk. Als je de binnenlandse handel kleiner maakt, dan wordt het percentage groter. Dat wordt natuurlijk niet bedoeld. Het is misschien onbenullig om die variant hierbij te halen. U heeft gelijk, wiskundig klopt het helemaal. Maar wij bedoelen natuurlijk dat de binnenlandse handel op z'n minst gelijk blijft en dat de buitenlandse handel in de teller groter wordt. Dan krijg je dus 40%. Is dat realistisch? Ik weet het niet. Ik heb daar niet echt aan gerekend. Maar het lijkt mij ontzettend veel. Het lijkt mij heel goed als doel, maar het is geen heilig getal, zeker niet. Maar om uw eerste vraag te beantwoorden: het krimpen van je binnenlandse handel zou echt onbenullig zijn. Maar dat wordt hiermee niet bedoeld.

De voorzitter:

Meneer Van Haga, gaat u verder.

De heer Van Haga (VVD):

Dat was de SP. Ik was begonnen aan het huis in de steigers van collega Bouali. Ik weet niet of je niet moet rommelen aan een huis in de steigers. Volgens mij staat het huis altijd in de steigers en moet je altijd hard aan het werk. Er gebeurt ook van alles: Invest-NL, de Werkplaats. Maar de Kamer is er ook om het aan te scherpen en bij te sturen. Dat zijn onze dingen. U heeft zelf het rondetafelgesprek over handelsbevordering opgestart, u heeft zelf het AO Handelsbevordering opgestart en u komt continu met moties en nieuwe ideeën. Ik noemde de Holland Houses al. Het huis staat dus in de steigers, maar samen zijn we continu bezig om het beter te maken.

Welke van deze achttien punten zijn anders dan de handelsagenda van de Minister, vroeg u. Ik kan het heel snel doorlopen. 1 en 2 zegt de Minister te willen oppakken, maar het is nog onduidelijk hoe dat gaat gebeuren. 3 wordt opgepakt door de Werkplaats, daar heeft u gelijk in. Het kan uitgebreider als je naar landen als Frankrijk kijkt. Van 4 en 5 hoop ik in de toekomst meer te zien. Ten aanzien van voorstel 6 deelt de Minister de aanbeveling, maar ik ben benieuwd naar de uitwerking. Met 7 is de Minister inderdaad al bezig, daar heeft u ook gelijk in. Wat betreft 8: we moeten afwachten wat Invest International moet worden. Dat gaan we zien. De toegevoegde waarde van 9? Dat is een continu proces. 10 gaat over handelsbevordering. Dat omarmt de Minister; ik ben benieuwd. 11 zie ik terug in de kabinetspositie Europese concurrentiekracht en ook in de Chinanotitie is dat inmiddels teruggekomen. Over 12 denkt het kabinet nog na, maar 13 en 14 doen we inderdaad al. Dat is work in progress. 15, innovatie, wordt onderzocht. Over 16 is de Minister nog niet heel erg enthousiast, maar misschien gaan we dat zien bij de Defensie Industrie Strategie. En 17 en 18 neemt ze niet over. Nou, dat is valide. Dat lijkt me geen probleem.

Hoe gaan we het beter stroomlijnen? Als we er één loket van kunnen maken – collega Wörsdörfer heeft daar het een en ander over gezegd – dan lijkt me dat een enorme stroomlijning. Natuurlijk heb je dan allerlei regelingen eronder hangen, maar dan heeft een mkb'er die iets wil in ieder geval één loket waar hij terechtkan en waar hij antwoord krijgt. Ik ben zelf jarenlang mkb'er geweest. Als ik zo'n wirwar als het lijstje van meneer Wörsdörfer zie, dan ontgaat me echt de moed om paperclips in Kenia te gaan verkopen.

De initiatiefnemer zou de plank misslaan op vrouwelijk ondernemerschap. Dat is natuurlijk altijd een leuk onderwerp. Ik word gelukkig vaak gecorrigeerd als ik het niet helemaal netjes zeg. Maar dat is uiteraard aperte onzin. Ik heb te veel vrouwen, dochters, thuis en vrouwen in mijn fractie om daarin überhaupt maar één centimeter ruimte te kunnen krijgen. Ik ben het er ook niet mee eens. Het probleem is alleen dat een liberaal altijd zal uitgaan van kwaliteit. Nee, dat is geen grapje. We hebben destijds de discussie over de blauwe kabouters gehad. De Minister wilde een quotum voor het aantal vrouwen op handelsmissies. Als ik dat zou voorstellen, denk ik dat ik door mijn collega's Becker, Hermans en Yeşilgöz in elkaar geslagen zou worden, want die vinden dat gewoon een grote belediging. Die willen meegaan omdat ze kwalitatief goed zijn en niet omdat ze vrouw zijn. Daarom hadden we de discussie over de blauwe kabouters. Die zal ik niet helemaal herhalen.

Hoeveel vrouwelijke ondernemers heb ik gesproken en hoeveel vrouwelijke ondernemers zijn er in Nederland? Ik weet niet hoeveel ik er heb gesproken en ik weet ook niet hoeveel er in Nederland zijn, maar het zijn er zo veel mogelijk. Ik ben het er helemaal mee eens dat daar nog een onbenut potentieel zit. Natuurlijk moet je nadenken over hoe je dat gaat aanspreken, maar voor een klassieke liberaal begint het bij gelijke kansen en gelijke mogelijkheden. Dan hoop ik dat het uiteindelijk met iedereen goed gaat als ze de kwaliteiten en het doorzettingsvermogen hebben.

De heer Bouali (D66):

We mogen maar één vraag stellen. Die zou ik graag willen opsplitsen. Ten aanzien van de tweede vraag, de vraag over de instrumenten en het stroomlijnen, is het heel makkelijk om te zeggen dat er één loket moet komen, maar ik verwacht van mijn collega van de VVD een wat duidelijker antwoord daarop. Ik wil ook op iets inzoomen. Mijn collega van de VVD gaf al aan dat hij te veel vrouwen thuis heeft. Tegelijkertijd geeft hij aan dat hij eigenlijk niet echt gesproken heeft met vrouwen en dat hij de cijfers niet op orde heeft. Als hij daar toch een flink onderdeel van zijn notitie aan wijdt, vraag ik hem om daar serieus op in te gaan: hebt u gesproken met vrouwelijke ondernemers, hebt u de cijfers op orde en wat is uw inschatting als liberaal van de rol van vrouwen in de economie? Dat staat dus los van vrouwen in de samenleving. Het gaat nu specifiek over handelsbevordering. Ik zie dat wel, ook als liberaal. De vraag is: ziet u dat ook en hoe staaft u dat? Want u hebt inderdaad nogal wat boude uitspraken gedaan en ik wil daarvan gewoon een clarificatie van u.

De heer Van Haga (VVD):

Met betrekking tot hoe dat ene loket er precies uit moet gaan zien en welke regelingen eronder moeten gaan vallen, heeft u zelf het door collega Wörsdörfer genoemde lijstje gehoord. Dat is een oerwoud van loketten en regelingen. Ik denk dat daar gewoon een onderzoek naar gedaan moet worden en daar vraag ik ook om. Ik ga nu helemaal geen voorstel doen voor hoe dat er uiteindelijk precies uit moet gaan zien.

Dan de opmerking dat ik niet met vrouwen zou hebben gesproken. Ik spreek de hele dag door met vrouwen en met vrouwelijke ondernemers. Ik heb alleen vanuit mijn stellige overtuiging gezegd dat ik vind dat specifiek het vrouw zijn niet bepalend moet zijn. Je bent een kwalitatief goede ondernemer of je bent dat niet. Iedereen is welkom en iedereen moet dezelfde kansen krijgen. Dat was mijn betoog. Dat vind ik niet een boude uitspraak. Ik denk dat dat gewoon een uitspraak is die niet discriminatoir is en die de toets van u, collega Bouali, wel kan doorstaan.

Nu moet ik even denken waar ik was. Ik was bij de Partij voor de Dieren. Ik denk dat we het over Mercosur hebben gehad.

De voorzitter:

Sorry, er is nog een vervolgvraag van de heer Bouali.

De heer Bouali (D66):

Het is fijn om van mijn collega in ieder geval deze uitleg te krijgen. Die wordt zeer gewaardeerd. Het is inderdaad ook goed om dat zo te zien, want daar gaat het ook om: als je ziet dat de potentie van vrouwelijke ondernemers aanwezig is en dat er mechanismen zijn waardoor er bepaalde belemmeringen zijn, is het natuurlijk heel prettig als u die belemmeringen samen met mij weg wil halen. U hebt het heel vaak over level playing field en we gaan daarmee ook die kant op, want je zegt dan: laten we een eerlijk aandeel hebben in die internationale handel. Als u daar ook wat meer voor pleit, zou dat heel fijn zijn.

De heer Van Haga (VVD):

Ik denk dat wij elkaar daar helemaal vinden.

Collega Ouwehand. Ik heb daar met collega Lodders natuurlijk een aantal vragen over gesteld. Wij hebben het ook over de eerlijke standaarden gehad. Ik denk dat wij uiteindelijk naar hetzelfde doel willen, maar de middelen verschillen nogal.

Wat moet erin staan? Gelijk speelveld? Dat is eigenlijk weer dezelfde riedel: gelijk speelveld, harmonisatie van de standaarden, reciprociteit, geen staatssteun, naleving WTO. U kunt er nog heel veel dingen aan toevoegen op het gebied van dierenleed en dierenwelzijn. Daar ben ik het natuurlijk allemaal mee eens, maar de Europese Unie onderhandelt en ik neem aan dat ze dit soort dingen zo veel mogelijk meenemen.

Dan de vragen van collega Amhaouch. Hij is er niet, maar ik zal ze toch beantwoorden. De 40%-vraag heb ik al behandeld.

Hoe dragen voorstellen van de initiatiefnota bij aan de transitieopgave? Ik denk dat hij het heeft over de energietransitie. In die hele energietransitie liggen naar mijn mening heel veel kansen. Wij moeten oppassen dat wij voor de troepen uit gaan lopen. Wij moeten het op een technische en verantwoorde manier doen. Dat betekent inderdaad dat je bijvoorbeeld in Afrika nog best over aardgas moet durven praten als je daarmee voorkomt dat er weer allerlei kolenmijnen worden geopend.

Hoe kan de EU bijdragen aan een meer proactieve handelsagenda van Nederland? Dat zit hem, denk ik, voornamelijk in die verdragen, een goede interne markt, concurrerende aanbestedingsregelingen, een harde aanpak van marktverstorende aanbieders, level playing field.

Welke financiële consequenties hebben de onderzoeken, werd door meer mensen gevraagd, ook door collega Diks van GroenLinks. Een onderzoek hoeft niet altijd een heel duur McKinsey-rapport te zijn. Ik neem aan dat de Minister ook heel veel van dit soort voorstellen binnen de bestaande kaders kan regelen. Ik heb daarbij aangegeven dat het geen groot financieel verschil hoeft te maken.

Hoe past Invest-NL in deze suggesties? Invest-NL is weliswaar uitgewerkt, maar de internationale tak moet nog verder worden uitgewerkt en wij wachten met smart af hoe dat eruit gaat zien.

Het verschil tussen stroomlijnen en inzichtelijk maken, lijkt mij duidelijk. Stroomlijnen is iets anders dan inzichtelijk maken. Je wilt minder loketten maar je wilt ook inzichtelijk maken wat er dan aan regelingen beschikbaar is. Dat zijn twee totaal verschillende dingen.

Gaat voorstel 3 over de bits en de hulp bij projecten, over sectoren of over geografische markten? Ik denk alle twee. Dat is niet gespecificeerd, maar het is goed als de overheid bij grote projecten een rol speelt. Dat doen andere landen ook, dus waarom zouden wij het niet doen?

Neemt de VVD afstand van het idee dat je met SDG's en handel misstanden te lijf kunt gaan? Nee, totaal niet. Dat is toch weer een beetje het kip-en-eiverhaal. Ik ga het nu voor de laatste keer zeggen: wij blijven van mening verschillen over de vraag of de SDG's het hoogste goed zijn of dat de SDG's een kader zijn waarbinnen je blijft. De SDG's kunnen worden gerealiseerd doordat onze bedrijven goede dingen doen, doordat zij maatschappelijk verantwoorde dingen doen en daardoor toekomen aan de SDG's. Ik denk dat het helemaal niet zo ver uit elkaar ligt, maar de fixatie op de SDG's aan de ene kant lijkt mij niet nodig en de totale ontkenning van de SDG's is niet wat ik heb gezegd. Totaal niet, zelfs.

Ik denk dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord.

Voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank, meneer Van Haga. Ik constateer dat wij nog wel ruimte hebben voor een enkele vraag. Dus als er naar uw mening nog een belangrijke vraag ligt, dan geef ik u graag de gelegenheid voor een interruptie. Mevrouw Diks heeft in ieder geval een punt. Gaat uw gang.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik had nog gevraagd naar de kosten. De heer Van Haga stelt in zijn voorstellen dat zijn ideeën of mijmeringen, zoals ik het genoemd heb, waarschijnlijk niet zo veel zullen kosten. Daarover verschillen we ook van mening, want hij stelt een ambassadeur voor en sectorspecifieke attachés en allerhande nazorgtrajecten, dus ik kan me voorstellen dat dat wel geld kost. Op de overige punten heb ik ook een reactie gevraagd van de Minister. We hebben ook nog een tweede termijn, neem ik aan. Dan houd ik het hier even bij.

De heer Van Haga (VVD):

Nogmaals, ik stel voor om het binnen de bestaande kaders op te lossen. De meeste van deze voorstellen kosten geen geld.

De voorzitter:

Dan de heer Bouali. O, sorry, nog een vervolgvraag. Gaat uw gang, mevrouw Diks.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Heel graag, want nu snap ik het echt even niet. U stelt voor om mensen toe te voegen aan het systeem. We weten allemaal dat dat heel veel geld kost. Misschien is het terecht om dat te doen, dat weet ik niet, daarover hoor ik nog graag de reactie van de Minister. Als u zegt dat het binnen de bestaande kaders moet, waar houdt u dan mee op, wat gaan we dan niet meer doen?

De heer Van Haga (VVD):

Er werken duizenden ambtenaren. Ik kan me voorstellen dat je iemand verhuist als je bedenkt dat iets een prioriteit krijgt en iets anders gelaten kan worden.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Wat laat u dan?

De heer Van Haga (VVD):

Ik vraag aan de Minister om dat te onderzoeken. Ik stel iets goeds voor en als er iets geschoven kan worden, houd ik me aanbevolen.

De voorzitter:

Dan meneer Bouali.

De heer Bouali (D66):

Ik wilde graag nog kort een vraag stellen die mijn collega van het CDA ook heeft gesteld, dus mede namens hem, denk ik, over het aandeel van 40% waarover we het hebben gehad. U gaf daar zojuist heel kort antwoord op. Ik weet dat u altijd een enorme voorstander bent van effectiviteit. Het moet allemaal meetbaar zijn. Hoe dragen die achttien punten die u in die nota naar voren hebt gebracht bij aan dat aandeel in ons verdienvermogen? U ging daar net heel kort op in. Kunt u dat iets uitbreiden?

De heer Van Haga (VVD):

Volgens mij ben ik het net allemaal punt voor punt langsgegaan. Uiteindelijk dragen al deze voorstellen bij aan het efficiënter en beter maken van onze buitenlandse handel. Op de specifieke vraag over van 32% naar 40% gaan heb ik het in antwoord op collega Alkaya al uitgebreid gehad. Het is een rond getal en daar houd ik sowieso niet van, maar iemand heeft dat bedacht. Het is inderdaad niet helemaal volledig want je kunt ook nog beargumenteren dat de noemer verkleind wordt waardoor de totale breuk groter wordt, waardoor je inderdaad op 40% komt. Dat heeft meneer Alkaya succesvol getackeld. Ik heb gezegd dat ik denk dat het meer een stip op de horizon moet zijn dan iets anders. Dat laat onverlet dat ik denk dat ieder voorstel dat wij doen – of dat nou een Holland House is, zoals u voorstelt, of een voorstel uit deze agenda – een klein stapje is in de goede richting om naar dat grotere percentage van buitenlandse handel te komen, vooropgezet dat de binnenlandse handel dan onder de breukstreep gelijk blijft

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand, gaat uw gang.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Een laatste vraag om helderheid te krijgen, want het blijft hangen bij: we zijn voor een gelijk speelveld, ook als het gaat om die handelsakkoorden. Als die garantie er niet is, is de VVD dan voor of tegen? Helderder kan ik het niet stellen, denk ik.

De heer Van Haga (VVD):

Dat is een hele lastige vraag, want je moet zo'n handelsakkoord in zijn totaliteit beoordelen. Je spreekt iets af en je gaat uit van een gelijk speelveld, maar we hebben bij het Oekraïneverhaal gezien hoe dat kan ontaarden in iets wat totaal geen gelijk speelveld was. Met u was ik daar enorm verontwaardigd over, maar het doel is een gelijk speelveld, reciprociteit, geen staatssteun, en ga zo maar door.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ja, voorzitter, er is toch nog een vraag nodig om het helder te krijgen. De VVD was wel verontwaardigd over de gevolgen van de Oekraïnedeal, maar van tevoren was duidelijk dat het geen gelijk speelveld was. Zeg je op tijd dat je verontwaardigd bent, stel je dit echt als randvoorwaarde en verbind je daar dan ook de consequentie aan dat je er niet mee kunt instemmen? Dat is dan de vraag. Precies hetzelfde gebeurt nu met Mercosur. Je kunt daarna wel zeggen «ik ben verontwaardigd dat die goedkope zooi uit Brazilië de hele Europese markt overspoelt», maar het is verstandiger om dat op tijd te doen en dan ook te zeggen: onze randvoorwaarde – een gelijk speelveld moet gegarandeerd zijn – wordt gewoon niet gehonoreerd en dus zijn we tegen. Dat is mijn simpele vraag.

De heer Van Haga (VVD):

Wij waren verontwaardigd over een naar mijn mening evidente fout in het handelsakkoord. Daardoor kwamen er via een trucje heel veel kipfilets naar Nederland, terwijl dat niet bedoeld was. Dat is iets heel anders dan dat je de integraliteit van zo'n handelsakkoord beschouwt en dat je daarin inderdaad bepaalde afspraken kunt maken met landen die misschien soms nog op een ander niveau zitten om hen ertoe te bewegen tot hetzelfde niveau te komen als de Europese Unie.

De voorzitter:

Goed. Dan denk ik dat ik nu het woord kan geven aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Minister Kaag:

Dank, meneer de voorzitter. Dank ook aan de initiatiefnemer en schrijver van deze nota voor de kans om buitenlandse handel en afgeleide vormen van ontwikkelingssamenwerking een beetje te bespreken. Dat is altijd weer mooi.

U heeft het antwoord van het kabinet op de initiatiefnota gelezen. U heeft daaruit inderdaad kunnen herleiden dat wij veel van de aanbevelingen, suggesties of voorstellen beschouwen als ondersteuning van beleid. Tot het moment van indiening is er veel gebeurd. Ik denk dat er een gedeeld uitgangspunt is wat betreft de relevantie van het onderwerp. Dat is denk ik ook de motivatie van de initiatiefnemer geweest: het versterken van Nederlands verdienvermogen. Nogmaals waardering voor deze nota van de heer Van Haga.

Sinds het verschijnen van de nota is het kabinetsbeleid natuurlijk veel verder vormgegeven, zoals het ook hoort. Ik verwijs naar de financieringsbrief, de Chinanotitie, de brieven van het Ministerie van Economische Zaken over de innovatie en innovatiemissies en naar de maatregelen inzake start-ups, die een actief onderdeel vormen van de handelsbrief van dit kabinet. We hadden natuurlijk de agenda voor Buitenlandse Handel en OS «Investeren in Perspectief». Die vormt de leidraad. Ik noem de uitwerking gericht alleen op handel. Nog een detail was natuurlijk de handelsbrief. Daarin krijgt het mkb bijzondere aandacht – in het verleden gebeurde dat niet – evenals start-ups en scale-ups. Ik verwijs ook naar de positie van vrouwelijk ondernemerschap, die internationaal als heel belangrijk wordt erkend, en naar andere van dit soort maatregelen. Dat is het vertrekpunt.

Ik ben blij dat ook gerefereerd is aan de heel succesvolle Global Entrepreneurship Summit. Dat is een mondiale handelsmissie in omgekeerde orde: 2.000 ondernemers en 134 landen. Er vloeien al veel contracten voort uit de contacten. En inderdaad, zoals op internationaal niveau afgesproken waren de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN het kader. Maar een kader is natuurlijk geen raamwerk. Het is ook niet dwingend op te leggen. Maar wat ook weer aan deze missie interessant was, is dat de grote en kleine bedrijven, de start-ups en scale-ups, allemaal juist de SDG's kiezen als startpunt. Dat doen zij inderdaad omdat aan de SDG's een verdienvermogen is gekoppeld, maar ook omdat wij allen in elke samenleving, ook kijkend naar het akkoord van Parijs, inzetten op duurzaamheid. Kijk je binnen Nederland alleen, dan zie je dat circulaire economie iets is waar we leidend in zijn. Dat is verduurzaming. Kijk je naar mobiliteit – bijvoorbeeld naar elektrisch rijden, waar in Nederland discussie over is – dan zie je dat dit allemaal verduurzaming of de duurzameontwikkelingsdoelen betreft.

Ik denk dat de mythologie daaromheen niet zo relevant is als je ziet waaraan Nederland zich met alle andere landen ter wereld heeft gecommitteerd. De SDG's zijn dus de lingua franca, en daarbinnen vindt elk bedrijf, elke tak, elke sector zijn rol. Het is een transitie voor eenieder, maar het is niet dwingend opgelegd. Als ik bedrijven bezoek, is het eerste wat ik zie juist vaak een referentie richting SDG's door de bedrijven zelf, ook mkb'ers. Dat komt volkomen uit de sector, zelfs brancheorganisaties. Zoals u weet is bijvoorbeeld ook VNO-NCW heel actief hierop. Het is een onderdeel van elke missie, maar het is een vrijwillige keuze, omdat het een relevante keuze is. En het is de gesprekstaal en de investeringstaal, ook van banken, pensioenfondsen et cetera et cetera. Het gaat dus om de hele wereld, het ecosysteem rondom handel, de actieve ondernemers zelf maar ook om de Wereldhandelsorganisatie.

Waar zijn we vanuit het kabinet op gericht? We zijn gericht op het bieden van extra kansen. Waar dit nodig is, opereren we defensief, middels maatregelen. Denk aan de Chinastrategie. Maar we opereren ook, tussen aanhalingstekens, offensief. We bieden en creëren extra kansen door een betere dienstverlening op digitaal gebied. Er is betere financiering. Daarnaast is er natuurlijk een optimale publiek-private samenwerking. Ik kom hier zo in mijn kopjes op terug. Ik zal het beste, misschien, voor het laatst bewaren. Dat is het aspect gender. Ik ben een van de vier Ministers van de zes van mijn partij in het kabinet. Daarbij was kwaliteit natuurlijk geen probleem. Maar ik kom er graag statistisch op terug: wat betekent dit in economische zin? Hoe kunnen bedrijven hier slim mee omgaan, niet alleen vanuit een maatschappelijk belang maar ook vanuit een economisch belang? Het wordt tegenwoordig smart economics genoemd, niet alleen door de Wereldbank maar ook door het IMF.

Ik heb maar een paar kopjes. In het algemene deel zijn er nog een paar specifieke vragen over de handelsagenda, handelsmissies en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daar vormt gender een automatisch onderdeel van. Daarnaast is er het kopje stroomlijnen en het inzichtelijker maken van het instrumentarium. Het derde kopje is internationale handelspolitiek, waaronder de vraag om de startende klant, de launching customer, te zijn. Het vierde kopje is gender en andere vragen die nog ter tafel komen.

Er zijn nog twee of drie punten die ik in de inleiding kort wil benoemen. Ik bevestig dat de SDG's een kader zijn. Dat maakt andere kwesties niet ondergeschikt. Het tweede is dat wij natuurlijk inzetten op investeren en perspectief, zoals de nota al heeft gesteld. Er worden sowieso ondersteuning en uitbreiding van ondersteuning gegeven aan mkb'ers, bedrijven en individuele ondernemers die echt willen opereren in gevestigde markten. Het is dus niet zo dat de handelsagenda erom vraagt om in ontwikkelingslanden of in middeninkomstenlanden te opereren. Het gaat voor een deel om bestendiging van het marktaandeel en om consolidering, juist in de OESO-landen. Denk aan Amerika. We hebben de top 25 en de top 10. Dat zijn allemaal OESO-landen. Dan spreken we niet over ODA-middelen, maar over heel harde, duidelijke exportbevordering, zoals we al gewend zijn, maar dan met aanscherping. Ik denk dat dat belangrijk is.

Nog een derde punt, ter simpele verduidelijking: handelsmissies worden al sinds jaar en dag voorbereid op basis van thema's en sectoren. Ze komen vaak ook voort uit een vraag van de sector zelf. Via RVO, VNO-NCW en andere en het ministerie wordt de vraag uitgezet om een terugkoppeling en koppeling te creëren met de bedrijven. Ze geven dan zelf aan, bijvoorbeeld bij een missie naar Nigeria, of het gaat om landbouw en water of om landbouw en digitalisering, et cetera. Het is allemaal gebaseerd op economische analyses, op het zwaartepunt en het krachtenveld van Nederlandse bedrijven zelf. Er wordt gekeken op welk moment een missie relevant is. Het is dus niet zo dat we grossieren in missies waarbij iedereen kan aansluiten. Het is wel zo dat veel bedrijven graag in groten getale meegaan met staatsbezoeken, natuurlijk vanwege het niveau van het bezoek, zeker als de Minister-President een handelsmissie leidt. Bij een missie naar India of Colombia is er vaak een grotere variatie aan de orde. Maar ook hierbij geldt dat dit uit de bedrijven zelf komt. We kunnen dat niet helemaal in de hand hebben. We proberen de regie te houden, maar het is aan de acteurs zelf om er enige discipline in te houden.

Dan het eerste kopje, de handelsagenda, handelsmissies en imvo, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik kom op de hele discussie over die 40% in het rapport-Buijink. Ik wil verder niet in herhaling treden, maar ik denk dat het belangrijk is om... Ik zal het rapport-Buijink er even bij halen. In het rapport-Buijink zijn op dezelfde pagina een aantal ambities geformuleerd, als, zoals de heer Van Haga terecht zei, stip op de horizon. Het is dus niet strak: het moet naar 40%. Het is een streefrichting. Bij dezelfde koppeling werd gesteld dat het aantal groeimarkten in de export moet verdubbelen en dat 20% van het bedrijfsleven direct internationaal actief zou worden, van 12% naar 20% in 2030. Dat is nog een periode ver voorbij dit kabinet. Er wordt ook gesproken over een uitbreiding van het aantal kenniswerkers, die aangetrokken moeten worden uit het buitenland. Er is dus een veel breder pakket van maatregelen en een richting, een «direction of travel» zoals de Britten het noemen, voor het creëren en behouden van welvaart, welzijn en banen in Nederland en het buitenland. Zo vat dit kabinet ook de richting van 30% op. Het gaat ons ook om het creëren van banen in Nederland, dus niet coûte que coûte om het bevorderen van handel ten koste van bijvoorbeeld productie die goed verloopt in Nederland. Dat zien we bijvoorbeeld in een ander kader, namelijk de protectionistische maatregelen zoals voorgestaan door president Trump. Er is dan op de korte termijn een winst voor een licht lijdende sector, maar er gaan ook veel banen verloren in andere sectoren. Het is dus heel belangrijk om hierbij een balans te houden. Dat doen we in het kabinet samen met onder andere het Ministerie van Economische Zaken, dus met collega Keijzer, collega Wiebes et cetera. Er zijn dus veel meer leden van het kabinet bij betrokken dan alleen die aan de handelskant richting het buitenland. Dat is heel belangrijk. Het alleen cijfermatig bekijken is dus niet wenselijk. Dat zou ten koste gaan van het bredere verhaal in macro-economische zin.

Er is een vraag gesteld over de effectiviteit van handelsmissies. Zoals de heer Wörsdörfer wellicht weet, zal de Kamer hierover later dit jaar worden geïnformeerd. Wij gaan een economische-effectenmeting doen van missies. Er komt een onderzoeksrapport over de effecten van internationale handelsmissies die geleid worden door bewindspersonen en het profiel dat aan missies wordt gegeven. Ik kan gemakshalve in de tweede termijn terugkomen op de vraag welke missies in 2018 door welke bewindspersonen zijn geleid, met welke thema's, in welke sectoren en met welke combinaties van missies. Wij kijken daarnaar om te kijken hoe we een en ander nog scherper kunnen aanzetten. Zoals u weet, hangt het vaak ook af van de interesse van het ontvangende land, want we onderkennen wellicht niet altijd dat de invloed van Nederland beperkt blijft in dit opzicht. Maar de inzet is honderd procent, of meer dan dat.

De heer Wörsdörfer vroeg ook of ik ervoor kan zorgen dat mkb'ers en andere bedrijven ondersteund worden in hun zoektocht om internationaal handel te drijven en hun handelsaandeel te vergroten wanneer dat niet alleen ontwikkelingsrelevant is. Ik heb dit al eerder benoemd. Wij kijken naar de nexus tussen ontwikkelingssamenwerking en handel. De verduurzaming van handel vindt sowieso plaats binnen Nederland en in het buitenland. We hebben prioriteitsmarkten. Heel veel missies blijven gaan naar Europese landen. U noemde net de Verenigde Staten. De GES is een shining example. Ik kom net terug van een missie naar Japan en heb net het koninklijk paar mogen begeleiden naar Ierland. Dat zijn bepaald geen ontwikkelingslanden. Wij gaan gewoon door met handelsmissies en met handelscontacten, en met de uitbreiding en ondersteuning daarvan. Er is wel maatwerk nodig als het gaat om de instrumenten voor dat soort markten. Daarop komen we terug wanneer we spreken over het inzichtelijk maken en nog meer stroomlijnen van het type instrumentarium dat beschikbaar is per markt waarin een bedrijf actief wil worden of nog actiever wil zijn. Dat is een kwalitatief verschil. Het is niet zo dat dit kabinet alleen handel wil drijven met ontwikkelingslanden en alleen ondersteuning geeft aan bedrijven die in ontwikkelingslanden willen opereren. Dat is een misperceptie.

De heer Amhaouch vroeg naar de mogelijkheid om een handelsambassadeur aan te stellen. Dat is het kabinet niet van plan. Het is een van de kerntaken van de directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen. Ik zou dus willen stellen: we hebben al een handelsambassadeur. Het is een van haar hoofdtaken. Verder wordt er vanuit de verschillende organisatieonderdelen van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken al gewerkt aan actieve handelsbevordering op elk niveau. Elke ambassadeur op een Nederlandse post is onder andere een handelsambassadeur, net als een mensenrechtenambassadeur en een ambassadeur voor heel Nederland. Ze doen het dus allemaal al. Ik denk dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken heel ongelukkig zou zijn als er nog een nominale functie bovenop zou komen. In tweede instantie moeten we ook kijken wat effectief is. Ik denk dat het niet effectief is om er iemand zonder fondsen, middelen en staf tussen te benoemen. Het derde is dat bij de uitbreiding van het postennetwerk, zoals door mijn collega Blok is voorgesteld en uitgevoerd, een groot bedrag is toegekend voor de benoeming van economische attachés, bovenop de economische attachés die al op posten werken. Het is dus een heel scala. Het is niet een vraag van nog meer mensen, het gaat erom de strategische agenda die we als kabinet hebben, goed uit te blijven voeren. Daarnaast zijn er een aantal initiatieven vanuit VNO-NCW en andere organisaties waarbij er aan economische handelsbevordering gedaan wordt via de RVO en het Netherlands Foreign Investment Agency, dat ook mensen in het buitenland heeft. Er is een scala van mensen en organisaties die nauw samenwerken. Dus de handelsambassadeur biedt geen toegevoegde waarde. Ik zou het tegenovergestelde willen beweren.

Mevrouw Diks en de heer Alkaya hebben gevraagd of ik wil bevestigen dat het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen belangrijk is en blijft. Ja, het is de kern van het kabinetsbeleid. Verder is het interessant om even in memorie te brengen dat de eerste OECD-richtlijnen al dateren van 1976. Dus we hebben het over een periode van 43 jaar dat we al spreken over vormen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het kabinet verwacht van alle bedrijven dat ze zich houden aan de OESO-richtlijnen. Dat bespreken we in elk forum. Het nationaal contactpunt bestaat in Nederland sinds het jaar 2000. De OESO-richtlijnen zelf zijn herzien in ongeveer 2001. Verder zorgen we natuurlijk voor de aansluiting van de financieringsinstrumenten. We vragen een groot aantal Nederlandse bedrijven om zich expliciet te committeren aan de OESO-richtlijnen. De meeste bedrijven worden daartoe door zowel aandeelhouders als klanten positief gedwongen. Dat is een goede ontwikkeling. Ze rapporteren daar zelf over in hun jaarverslagen en ze maken daar denk ik ook goede constructieve publiciteit mee. De klant rekent bedrijven daar ook op af. Dat is ook de kern van alle andere aspecten die we samen willen aanpakken, zoals kinderarbeid, verduurzaming van de keten en ketenverantwoordelijkheid. Dit is een heel oud verhaal. Wat er nieuw is, is dat het een enorm momentum heeft gekregen en dat er een positieve waardering is voor bedrijven die wel actief meedoen en het ook aantoonbaar kunnen maken. Dus committeren: ja. Het is niet of het een of het ander, het is een integraal onderdeel van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dus het maken van een scherp onderscheid tussen enerzijds de handelsbevordering en anderzijds de SDG's, imvo en vrouwelijk ondernemerschap is niet aan de orde. Het gaat er juist om dit mee te nemen op een slimme manier.

De heer Alkaya heeft gevraagd naar de coherentie van beleid. Ik noem het versterken van zowel hulp als handel apart van elkaar. Juist het versterken van de nexus blijft een uitgangspunt van dit kabinet en dat is ook het kader. Zoals u weet, ben ik namens het kabinet de rapporteur van de SDG's, zoals ze worden uitgevoerd of nagestreefd in Nederland door alle andere kabinetsleden.

Dan ga ik door naar het tweede kopje. De heer Wörsdörfer heeft erop gewezen dat ik heb aangegeven dat het kabinet kijkt naar mededinging en staatssteun in EU-kader, ook in verband met het belang van een gelijk speelveld. Het is inderdaad een gezamenlijk dossier, verdeeld tussen Minister Wiebes en mijzelf. Wij zijn in overleg met de Europese Commissie over de mogelijkheden en dan willen we het ook agenderen in EU-verband. Als er voortgang is in het traject, wordt de Kamer daar uiteraard over geïnformeerd, samen met Minister Wiebes. Wij zijn zelf kritisch over het Frans-Duitse voorstel over de Europese kampioenen. We willen inderdaad een gelijk speelveld maar we willen niet dat Europese kampioenen een vorm van protectionisme gaan herintroduceren, want we hebben bedrijven uit derde landen nodig, zeker een open economie zoals Nederland die heeft. Maar we willen niet dat die bedrijven door hun aanwezigheid weer het gelijke speelveld op een indirecte wijze verstoren. Het is dus heel belangrijk. De monopoliefunctie mag ook niet gecreëerd worden door de zogenaamde «Europese kampioenen». Het is iets wat we denk ik heel nauwkeurig, heel zorgvuldig en heel scherp moeten blijven volgen. Dit is in de categorie «we komen erop terug in de volgende aflevering».

Dan heeft de heer Amhaouch gevraagd naar een eventuele cultuurverandering op het ministerie: als we willen inspelen op kansen en bedreigingen, vergt dat dan een cultuurverandering op het ministerie? Ik ga daar niet ja op antwoorden, want dan zou ik zeer ongelukkige, competente medewerkers hebben op het hele ministerie en op de posten. Ik meen ook dat dit eigenlijk iets is wat over de hele overheid gaat. Mensen die bij de overheid werken, hebben natuurlijk een publieke functie. Ik denk ook dat er juist heel erg wordt meegedacht en wordt nagedacht over hoe men nog behendiger en sneller kan zijn om echt dienstverlening te kunnen verzekeren. De overheid heeft natuurlijk klanten: de Nederlandse burgers. Tegelijkertijd is er ook een regulerende en een leverende rol. De Chinanotitie is denk ik een goed voorbeeld van hoe er wordt gekeken naar het leveren van diensten: we kijken naar hoe we handel en investeringen kunnen nastreven, maar ook in evenwicht, met een blik op mensenrechten en op de wederkerigheid in handelsrelaties. Het is altijd een complex pakket. Er wordt voortdurend aan gewerkt en we, de ambtelijke top, op elk ministerie maar ook bij Buitenlandse Zaken, zijn ons er terdege van bewust dat er altijd weer gekeken moet worden of men behendig genoeg is. Maar er is zeker enorm veel interesse vanuit het apparaat om juist relevant te zijn voor diegene die men wil bedienen. Daarom is het ook goed om te zien dat er bijvoorbeeld elk jaar weer enorm veel waardering wordt uitgesproken door de klanten van Buitenlandse Zaken; na handelsmissies en voor handelsmissies, door bedrijven die door ambassades worden geholpen. De waardering die ik mag lezen in de rapportage van bijvoorbeeld VNO-NCW, is enorm hoog. Dat is volgens mij ook altijd een pluim voor alle ambtenaren, zowel bij EZK als bij Buitenlandse Zaken. Cultuurverandering is dus misschien een groot woord, maar ik denk dat er actief wordt gekeken hoe men steeds betere dienstverlening kan geven.

Dan had de heer Wörsdörfer gevraagd of er een voorkeurspositie van eigen bedrijven kan zijn bij openbare aanbestedingen, of dat er een wederkerigheid kan worden afgedwongen bij andere landen. Dat komt natuurlijk weer voort uit de gedeelde zorgen over het gelijke speelveld en hoe we daar slim mee om kunnen gaan. Op dit moment is het zo dat er een beperkt aantal bedrijven uit derde landen mee mag doen aan aanbestedingen in Europa. De ontwikkelingen gaan inderdaad heel snel. Wij doen mee aan de discussie over de Europese aanbestedingsregels, de zogenaamde IPI. Wij zijn positief kritisch, want we willen ook kijken naar effectiviteit en kosteneffectiviteit. We willen onszelf niet ten gevolge van een nogal dogmatische stelling uiteindelijk in de vingers snijden. Er is nog geen gekwalificeerde meerderheid in zicht. Er is geen unanimiteit vereist. Ik heb op dit moment geen verdere informatie over de discussie, maar de Commissie weet dat wij daar constructief kritisch in staan, samen met andere landen zoals Zweden en andere gelijkgezinden. Er is veel overleg op ministerieel niveau. Ik volg dit zelf ook actief.

Dan een vraag van de heer Alkaya over het principe van de launching customer. «Hoe vaker we dat kunnen doen, hoe beter», was geloof ik de stelling, als ik dat goed heb begrepen uit de aantekening van de heer Alkaya. De overheid is inderdaad in de positie om ontwikkelingen te steunen, of de bedrijven die ervoor kiezen om te investeren in een ontwikkeling. De overheid kan daarna in de startfase besluiten producten of diensten af te nemen. In dit geval gaat het dus eigenlijk om heel veel andere ministeries, behalve het mijne, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Wij doen dit waar dit past, maar wij zijn minder of bijna niet betrokken bij grote aankopen of aanbestedingen. Ik wil hier dus ook geen beloftes of suggesties doen die ik vanuit mijn eigen mandaat absoluut niet kan waarmaken. Wij kijken wel waar we kunnen helpen bij de ondersteuning van innovatie en innoverende activiteiten, en hoe we dat bijvoorbeeld kunnen koppelen aan grote internationale organisaties. Zo is het gebeurd met de Wereldvoedselorganisatie als het gaat om digitale ontwikkeling. Ik ben even de voorbeelden vergeten, maar we hadden het hierover bij het AO Humanitaire hulp. Een aantal innovaties van Nederlandse bedrijven zijn juist weer gekoppeld, op basis overigens van de kwaliteit van het aanbod, met grote internationale organisaties, die toen de afnemer werden. Daar hebben wij meer een faciliterende rol en niet een bepalende rol.

Zoals u weet uit andere debatten is het overigens ook zo dat Nederlandse bedrijven vaak juist op basis van kennis en expertise al in een concurrerende positie zijn en vaak ook worden gekozen alleen al op basis van hun aanname. Nou is ook het punt gemaakt – en daar ben ik het mee eens – dat vaak de aanwezigheid van bewindspersonen of een vertegenwoordiging op het juiste niveau heel behulpzaam kan zijn. Daarom zult u ook een aantal foto's van collega's en mijzelf hebben gezien, op Twitter bijvoorbeeld, in Japan en in Ierland, bij de ondertekening van allerlei memoranda of understanding, gewoon omdat het kennelijk toch helpt dat er een bewindspersoon is. Het voelt voor onszelf niet altijd als heel proactief, maar het schijnt wel te helpen bij de ondertekening of om tot ondertekening te komen. Wij doen dus precies hetzelfde wat andere landen hierin doen, zeker niet minder.

Dan is er een vraag van de Wörsdörfer hoe we gaan stroomlijnen. Dat is een lastige. Ik ben het er sowieso mee eens – dat weten collega-Kamerleden van u ook – dat het zelfs voor bewindspersonen lastig is om een volledig overzicht te hebben en te onthouden van wat er allemaal is aan instrumenten. Ik moet daar ook bij zeggen dat sommige instrumenten op basis van moties of suggesties in het verleden zijn ontwikkeld. Dus er is een verantwoordelijkheid, die natuurlijk ook teruggaat in de tijd.

Wat wij willen doen, zoals u al weet, is een en ander inzichtelijk maken via de website. Dat is ook genoemd in de introductie. Die website wordt aanzienlijk verbeterd. Er is een nieuwe wegwijsfunctie, een helpdesk, binnen de RVO, die via WhatsApp, maar ook via persoonlijk contact beschikbaar is. Er is ook klantgerichte assistentie vanuit RVO en mijn eigen ministerie. Het zou interessant zijn om te weten op hoeveel dagen er bedrijven telefonisch of persoonlijk contact hebben met het ministerie, ook met directoraat-generaal Economische Betrekkingen, want dat is heel veel. Er wordt actief steun verleend.

De ontwikkeling van Invest-NL en de uitvoering van Invest-NL International gaan leiden tot bundeling van een groot aantal instrumenten, zoals RVO, Atradius en bijvoorbeeld FMO. Het gaat om heel veel geld en ik denk dat daar heel veel van de kansen liggen die nu opgepakt worden en die zowel in de nota Investeren in Perspectief, de handelsbrief, alle andere brieven als de nota van de heer Van Haga worden benoemd. Dus Invest-NL International zal heel veel problemen gaan oplossen. Maar ik wil niet de suggestie wekken dat het niet tot op zekere hoogte een complex proces zal blijven. Er is natuurlijk ook een verantwoordelijkheid bij mkb'ers om zichzelf te informeren. Maar de drempel moet niet zo hoog zijn dat men het opgeeft. Dat is een groot verschil. Wij zoeken continu met elkaar naar wat wel werkt, wat niet werkt en welke informatie nuttig is. Maar we zullen een aantal instrumenten houden, zowel voor de klassieke markten, om ze maar zo te noemen, de grote OESO-markten, en de middeninkomenslanden en ontwikkelingslanden. De instrumenten zijn anders. Dus de aansturing is ook gewoon anders. Het is niet een kwestie van: we maken alles een-op-een hetzelfde. Zo werkt het ook niet. Zo werkt het ook niet voor de bedrijven zelf.

We zullen ook kijken naar de verbetering van publiek-private samenwerking, de pps. Daaronder vallen het netwerk NLinBusiness, Trade & Innovate NL en de Werkplaats. Zij zijn complementair aan de activiteiten. Wij zijn erop gericht om dat inzichtelijker te maken en vanuit het inzichtelijker maken, waar we nu mee bezig zijn, en de uitvoering van Invest-NL International zullen we aan nog meer stroomlijning doen. Maar dat kan ook uitfasering betekenen. Dan ben ik er bijna zeker van dat er dan opeens vragen worden gesteld waarom het kabinet een aantal instrumenten uitfaseert. Dat is ook de ervaring. Maar we zetten in op inzichtelijk maken en stroomlijning. Dan hoop ik inderdaad dat we brede steun krijgen, ook voor de uitfasering en het stopzetten van instrumenten waarvan blijkt dat er weinig gebruik van wordt gemaakt, dat ze niet meer relevant zijn of ingehaald zijn door de tijd vanuit Invest-NL International. Ik ben een groot voorstander van afsluiten van wat niet meer nodig is. Dit is dus een inzet die ik graag wil markeren.

De laatste vraag onder dit kopje gaat over de ontschotting van de verschillende instrumenten. De heer Bouali gaf als voorbeeld wat er niet kan in Chili, maar bijvoorbeeld wel in Tunesië. Het financieringsinstrumentarium is in principe wereldwijd dekkend. De exportkredietverzekering en een aantal andere instrumenten zijn, zoals de heer Bouali weet, afhankelijk van de inkomensstatus van een land, zowel als het om ODA- als om non-ODA-gelden gaat, om een hele simpele vergelijking te gebruiken. Dan hebben we verder nog een aantal investeringsmomenten voor demonstratieprojecten, zoals haalbaarheidsstudies. Daar gaat die 0,5 miljoen heen en die zal dus niet meer beschikbaar zijn voor haalbaarheidsstudies voor de olie- en gassector. In dat kader hebben we het over 0,5 miljard van het totaalbudget. Ter verheldering, de overige investeringen in fossiele energie vinden nog steeds plaats. Verder is er natuurlijk nog financiering voor investeringsvoorbereidingsprojecten. Schotten zijn er met een reden; zo is het ook al jaar en dag door de OESO in overleg met alle landen bepaald.

De heer Bouali (D66):

Dank aan de Minister voor de beantwoording. Even ter verduidelijking een vraag over de financiële enveloppes die gegeven worden aan al die verschillende initiatieven die de Minister net noemde: de Werkplaats, Invest-NL en NLinBusiness. Is daar ook ontschotting mogelijk als er een enveloppe wordt gegeven voor een bepaald doel? Als dat doel wat verder weg ligt en een ander doel wat dichterbij ligt en wat makkelijker is, kan er dan worden geschoven in de financiering die ze krijgen van BZ? Ik heb begrepen dat er ook een mate van ontschotting zit in de financiering van deze nieuwe instrumenten.

Minister Kaag:

Ik begrijp dat de heer Bouali spreekt over een enveloppe en dat we binnen die enveloppe naar eigen inzicht zouden kunnen schuiven. Er zijn regels en er zijn subsidiekaders aan elk instrumentarium verbonden en het is dus niet zo makkelijk om dat al naargelang te bewegen. Ik kan er in tweede termijn nog even op terugkomen, maar ik denk, eerlijk gezegd, dat we uit de praktijk moeten leren hoeveel van dit soort problemen er zijn geweest en wat de inschatting is van het aantal mogelijk gemiste kansen op het terrein van handel. Het moet namelijk wel aantoonbaar zijn, want het heeft weinig zin om heel veel tijd te besteden aan het aanpassen van een subsidiekader voor een non-casus.

Meneer de voorzitter. Dan het laatste maar niet het minste punt: gender! Ik wil nog even wijzen op de Nederlandse Emancipatiemonitor, waarin het belang van vrouwen in topfuncties wordt onderwezen. Verder wil ik vooral ook naar de Wereldbank verwijzen die, zoals ik al zei, in verband met smart economics stelt dat vrouwen in de economie en vrouwelijk ondernemerschap ontzettend belangrijk zijn en dat het goed is voor het verdienvermogen. Dat doet het IMF ook, overigens net als iedereen tegenwoordig. In een groot aantal landen is het ook bevorderend voor stabiliteit, sociale cohesie en de rechten van vrouwen. Dat laatste is ook iets waar dit kabinet voor staat.

Ik heb mijn punt al gemaakt over de D66-vertegenwoordiging in het kabinet, maar het belangrijkste is dat heel veel landen nu ook kijken naar een quotum, omdat je ook een doorbraak moet forceren. Nederland loopt niet voorop! Internationaal zijn we op veel fronten koploper, maar bij de gender gap zijn we nummer 27 in de wereld. Er is daar nog heel veel te winnen. Vandaar dat ik ook niet spreek over «een vrouwenverhaal» of «vrouwen thuis». Ik heb twee dochters, maar ik vind dat niet relevant voor dit verhaal. Het gaat om 50% van de bevolking in Nederland en elders. Wij doen dit voor eenieder in onze samenleving. Ik meen ook dat het om het thema heel belangrijk te vinden niet relevant is dat men wellicht leeft met een geestelijke of lichte lichamelijke handicap of beperking. Het gaat om goed beleid dat ertoe moet leiden dat er een rol en plaats is voor eenieder. Het mooie daarbij is dat het economisch hard onderbouwd is. Daarom trekken ook alle grote gerenommeerde bedrijven juist aan de agenda van diversiteit en richten zij zich vooral op het betrekken van vrouwen en het geven van een rechtmatige plaats aan vrouwen. Het is nooit een probleem van kwaliteit geweest. Het is een probleem van kansen krijgen, die geboden moeten worden door de heren die de besluiten nemen. Daar hebben wij laatst een heel mooi theaterstukje over mogen opvoeren, dat ging over vrouwenkiesrecht. We deden dat met prominente VVD-vrouwen en vrouwen van andere partijen die zich allemaal op hetzelfde thema hebben uitgesproken. Het is heel erg de moeite waard om dat toneelstukje via YouTube nog eens terug te kijken om de nuance en de analyse in dit beleid terug te vinden. Dit stel ik als een belangrijk punt – ik denk namens veel vrouwen en leden van het kabinet.

Dank.

De voorzitter:

Dank u wel, Minister. Dan kunnen we over naar een tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik kijk in de eerste plaats even of daar behoefte aan bestaat. Dat is het geval. Ik zal bij ieder van u de resterende spreektijd noemen zodra u het woord krijgt. We zullen geen interrupties meer kunnen doen, gelet op de klok. De heer Wörsdörfer heeft nu eerst het woord. Hij heeft nog vijf minuten.

De heer Wörsdörfer (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de antwoorden. Ik wil mijn betoog toch nog even onderstrepen met een drietal moties. Zie het als een aanmoediging en ondersteuning. Het doel is ook om het weer even praktisch te maken. De eerste motie gaat over het stroomlijnen en inzichtelijk maken van alle instrumenten. Ze luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het handelsbevorderingsinstrumentarium op dit moment meer dan twintig instrumenten, regelingen en loketten telt;

constaterende dat veel ondernemers de handels- en exportondersteunende activiteiten onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken als ingewikkeld en ontoegankelijk ervaren;

constaterende dat dit veelvoud aan instrumenten, regelingen en loketten ten koste gaat van de overzichtelijkheid voor ondernemers, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf;

constaterende dat ook het kabinet de noodzaak van integratie en stroomlijning onderschrijft;

overwegende dat een toegankelijker en eenvoudiger instrumentarium kan bijdragen aan het concurrentie- en verdienvermogen van Nederland;

verzoekt de regering de handels- en exportondersteunende activiteiten te stroomlijnen en per instrument, regeling of loket aan te geven of en hoe het kan worden geïntegreerd of gebundeld;

verzoekt de regering tevens om het geheel aan handels- en exportondersteunende activiteiten inzichtelijker, simpeler en toegankelijker te maken voor ondernemers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Wörsdörfer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (35 115).

De tweede motie.

De heer Wörsdörfer (VVD):

Voorzitter. De Minister zegt net dat het financieringsinstrumentarium werelddekkend is. Dat klopt, maar het is wel zo dat je voor bepaalde landen instrumenten kunt gebruiken die specifiek zien en toegepast zijn op activiteiten met ontwikkelingsimpact, en andere instrumenten er dan niet zijn. Dat vinden wij zonde. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel handels- en exportondersteunende activiteiten onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader staan van ontwikkelingsdoelen;

constaterende dat veel exporterende ondernemers activiteiten ontplooien die niet per se ontwikkelingsimpact hebben of maatschappelijke uitdagingen adresseren maar evenmin in strijd zijn met ontwikkelingsdoelen en internationale richtlijnen inzake verantwoord ondernemen;

overwegende dat het beleid in het kader van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking behalve op handel met ontwikkelingsimpact en ontwikkelingssamenwerking ook zo veel mogelijk gericht moet zijn op het stimuleren van handel zonder die impact;

verzoekt de regering om voorstellen te doen voor het bevorderen van deze handel zonder ontwikkelingsimpact, naast de handel die dat wel heeft of een relatie heeft met maatschappelijke uitdagingen, en het instrumentarium hiertoe te equiperen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Wörsdörfer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (35 115).

De heer Wörsdörfer (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Dan nog een over de ambities, de 40%. Er was een interessant interruptiedebat. Het doel is natuurlijk om de export te vergroten, en dat is goed voor de welvaart van Nederland en ook voor alle doelen die wij in het buitenland kunnen bereiken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Stuurgroep internationale handels-, innovatie- en investeringsbevordering in 2017 voorstellen heeft gedaan om in 2030 40% van het nationaal inkomen in het buitenland te verdienen;

constaterende dat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de ambitie heeft omarmd om de handelspositie te verbeteren en investeringsbevordering te versterken en zich heeft gecommitteerd om deze ambitie zo veel als mogelijk te realiseren;

verzoekt de regering om voor nieuw beleid op het gebied van buitenlandse handel toe te lichten hoe dit beleid of de wijziging ervan bijdraagt aan het zo veel als mogelijk realiseren van deze ambitie om de export op te schroeven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Wörsdörfer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (35 115).

De heer Wörsdörfer (VVD):

Voorzitter. Het is natuurlijk relevant om te weten of de instrumenten werken of niet. Ik ben het helemaal met de Minister eens: wat niet werkt, daar moeten we acuut mee stoppen. Maar dan moeten we natuurlijk wel nadenken of de doelen die we bedacht hadden nog steeds nagestreefd dienen te worden, en met alternatieven komen. Volgens mij gaat dit daaraan bijdragen en daarbij helpen. Dat is een continu proces.

Voorzitter. Ik wil nog een aanvullend punt maken. Bedrijven hebben nu te maken met administratieve verplichtingen en audits om te laten zien dat hun bedrijfsprocessen aan imvo-normen voldoen. Dat is logisch, maar ik hoor inmiddels ook veel klachten van bedrijven die zich geconfronteerd zien met toeleveranciers en andere partijen die allemaal hun eigen audits willen toepassen. Dat is natuurlijk vreselijk vervelend, want waarom zou je niet met één audit toekunnen? Herkent de Minister dit probleem? Ziet zij mogelijkheden om er eens over na te denken hoe dat beter georganiseerd kan worden?

Tot slot nog een opmerking over transparantieverplichtingen. We zijn natuurlijk voor transparantie in de keten. Het draagt er eigenlijk ook aan bij dat je laat zien of je al dan niet aan al die doelen voldoet. Maar voor je het weet, dwing je daarmee bedrijven, bijvoorbeeld importeurs, om hun bedrijfsinformatie vrij te geven, waar dat in feite hun verdienmodel is. Ik begrijp dat het noodzakelijk is en dat we hebben afgesproken dat die transparantie in de keten belangrijk is, maar tegelijkertijd wil ik de Minister hier vragen om daar bij het in het vervolg toepassen van al dit soort maatregelen wel rekening mee te houden, want het zou toch zonde zijn als we een aantal bedrijven het werken onmogelijk maken. Dat draagt dan weer niet bij aan het halen van de 40%.

Voorzitter, dat was het. Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Wörsdörfer. Dan is het woord aan de heer Amhaouch. U heeft twee minuten spreektijd.

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Excuseer dat ik wat langer weg was dan gepland, maar mijn medewerker, die vakkundig, enthousiast en creatief is en een visie heeft, heeft meegekeken. Dus dat even terzijde.

Voorzitter. Ik wil de Minister en de initiatiefnemer bedanken voor de beantwoording van de vragen. Ik denk dat het goed is dat we weer over handel hebben gesproken. In de verdiepingsslag na vandaag op de handelsnota zullen we daar ook continu op sturen vanuit het CDA.

Als laatste kanttekening denk ik dat er, zoals de Minister het verwoordt, genoeg sterke vrouwen zijn die het werk net zo goed kunnen doen als mannen. Maar ik ben ook zeer benieuwd – bij VNO-NCW komt er een post vrij – of er inderdaad 50% kans is dat het dit keer een power lady wordt.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Amhaouch. Dan mevrouw Diks, u heeft drie minuten spreektijd.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Met die laatste opmerking van mijn voorganger kan ik het niet anders dan hartelijk eens zijn uiteraard.

Voorzitter. Het is weer eens duidelijk geworden dat de inzet van VVD op wereldhandel toch echt wel fundamenteel verschilt van die van GroenLinks. Wij staan voor een eerlijke, duurzame, volhoudbare wereldhandel, die goed is voor de mensen in Nederland, Europa, maar in ieder geval geen schade aanricht op andere plekken in de wereld. Zover is het nog lang niet.

Het is goed dat de Minister behartigenswaardige woorden heeft gesproken over het kader dat de SDG's biedt met betrekking tot de vraag hoe je wilt omgaan met internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, met gender, met vrouwen- en meisjesrechten. Dat kan ik uiteraard zeer ondersteunen. Wanneer dat wordt afgedaan met de opmerking «er is handelsbevordering en er is het vrouwenverhaal», dan weet ik alweer genoeg, zal ik maar zeggen. Dan schrik ik toch weer. Ik ken u ondertussen, meneer Van Haga, en ik heb het idee dat u het misschien soms wel anders bedoelt, maar het komt er dan wel zo uit dat ik me er toch weer over moet opwinden; dat vind ik jammer. De heer Amhaouch maakt zich daar blijkbaar al bezorgd over.

Het is in ieder geval goed om te horen dat een aantal leden van de VVD – want ik hoorde dat wel uit de mond van de heer Wörsdörfer – ook eerlijke handel nastreeft. Dus ik hoop dat u met ons precies dezelfde grote vraagtekens bij de instroom van vuil vlees uit derde landen plaatst. Daar heb ik nog twee moties over.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het onwenselijk is dat Nederlandse bedrijven worden geconfronteerd met oneerlijke concurrentie van bedrijven van buiten de EU die tijdens het productieproces aan lagere standaarden ten aanzien van milieu, arbeidsomstandigheden en dierenwelzijn mogen voldoen;

verzoekt de regering voortaan tijdens onderhandelingen over handelsakkoorden tussen de EU en andere landen de mogelijke negatieve gevolgen van additionele markttoegang voor producten van buiten de EU voor Nederlandse bedrijven in kaart te brengen, deze expliciet bij het besluit tot het aangaan van een handelsakkoord mee te wegen, en de Kamer over deze afweging te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diks en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (35 115).

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik heb een tweede motie, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat handelsbevordering nooit ten koste mag gaan van de Sustainable Development Goals en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen;

verzoekt de regering slechts uitgaven te doen op het gebied van handelsbevordering voor zover deze ten goede komen aan bedrijven die voldoen aan de OESO-richtlijnen voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en wier bedrijfsactiviteiten het behalen van de SDG's bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diks en Alkaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (35 115).

Dan kunnen we door naar de inbreng van de heer Alkaya in tweede termijn.

De heer Alkaya (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb niet veel tijd meer nodig, misschien nog een minuutje om even toe te lichten waarom ik het zo belangrijk vind dat we die 40% niet als doel op zich nemen.

Het kabinet heeft de mensen ook koopkracht beloofd. De leider van het kabinet en van de VVD heeft afgelopen weekend aangegeven dat de koopkracht van mensen en de lonen van mensen omhoog moeten. Dan moeten we ook eerlijk zijn dat dit ten koste kan gaan van de concurrentiepositie van Nederland wereldwijd, al is het maar omdat producten duurder worden. Dan kunnen we natuurlijk zeggen dat de kwaliteit van Nederlandse producten dermate goed moet zijn dat die compenseert. Daar zou ik eventueel nog enigszins in mee kunnen. Maar als ik dan weer de motie zie die de VVD heeft ingediend... Op mij komt het niet als oprecht en geloofwaardig over om aan de ene kant te zeggen «de lonen moeten omhoog» en aan de andere te zeggen «maar we moeten ook meer handel drijven». Dat is een doel op zich. Die 40% gaan we halen. Dat is een richting waarin we opgaan. Dat vind ik onzinnig en dat laat ook weer zien dat we met dit kabinet en met de VVD nog steeds op het neoliberale beleid zitten waar we al jaren op zitten. Neem de textielindustrie. We zeggen dus dat we goedkope kleding importeren uit bijvoorbeeld Bangladesh en India en ook nog accepteren dat daar kinderarbeid aan te pas komt, dat arbeidsrechten niet worden gerespecteerd en mensen geen leefbaar loon krijgen. Vervolgens zeggen we tegen de mensen hier: je moet wel concurreren met de mensen in het buitenland, dus hier moeten de lonen omlaag. Dat is de neerwaartse spiraal waarbij alleen het kapitaal wint en de arbeiders er op achteruitgaan.

Ik zie dat weer bevestigd in de motie van de VVD. Ik was aanvankelijk blij met de reactie dat het geen doel op zich kan zijn en dat het een wat genuanceerder verhaal is. Ik hoop dat zo'n motie niet «oordeel Kamer» krijgt, want anders snap ik de reactie op mijn betoog niet meer.

De voorzitter:

Dank u, meneer Alkaya. Tot slot het woord aan de heer Bouali.

De heer Bouali (D66):

Dank u wel, voorzitter. In ieder geval een goede zaak dat we vandaag weer over handel hebben gesproken. Dank aan mijn collega van de VVD voor zijn notitie en aan de Minister voor de antwoorden.

Ik hoor graag van de Minister – daar zou ze in tweede termijn op terugkomen – over de ontschotting en de subsidiekaders.

Zoals ik al aangaf, is handel belangrijk voor onze welvaart en ons welzijn. Wij zijn voor slimme, duurzame en innovatieve handel. De Minister sloot haar bijdrage af met gender. Zij sprak namens veel vrouwen, maar ik denk dat we ook namens veel mannen kunnen spreken als we het hierover hebben. Het is een belangrijk punt en ik ben blij dat dit kabinet dat ook als speerpunt heeft.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bouali. Dan kunnen we overgaan naar een reactie van de kant van de heer Van Haga.

De heer Van Haga (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Dank voor alle bijdragen en ook dank aan de Minister voor de uitleg. De appreciatie van de verschillende moties laat ik verder aan de Minister.

Ten eerste is het goed dat we over buitenlandse handel hebben gesproken. Dat kan niet vaak genoeg. In de basis zijn we het eens. De meeste voorstellen zijn overgenomen, of in ieder geval wordt eraan gewerkt.

Wat het geld betreft de volgende opmerking. Als je meer inzet op toegevoegde waarde, dan heb je 57% in plaats van 11% en hoeft het geen geld te kosten maar levert het juist geld op.

Over wat er allemaal al in het kabinet gebeurt heeft de Minister al het een en ander gezegd: de financieringsbrief, de Chinastrategie, innovatie en start-ups en de Global Entrepeneurship Summit, een fenomenaal event. Er gebeuren inderdaad heel veel hele goede dingen. Dat laat onverlet dat ik, als ik de Minister hoor zeggen «ik kom vaak bij mensen in het mkb die de SDG's als startpunt, als referentiekader hebben», toch een beetje moet glimlachen. Dan moet ik denken aan de Britse Koningin die het zo fijn vond dat het overal waar ze kwam altijd naar verf rook. Dat kan natuurlijk ook niet. Ik neem u dus graag een keer mee naar een willekeurige loodgieter of stukadoor. Dan gaan we eens kijken of de SDG's daar echt hard op de kaart staan. Vaak niet. Misschien doen zij wel aan export. Dat weten we niet, maar het is in ieder geval niet zo goed doorgedrongen in het mkb als we soms denken. In het algemeen gaat het goed, maar er is nog veel werk te doen. Ik noem nog even de oneerlijke concurrentie door webshops. Daar hebben we het eigenlijk helemaal niet over gehad.

Er waren ook nog enkele andere zaken. Mevrouw Diks, u heeft helemaal gelijk: de zaken komen soms anders over dan zoals ik ze bedoel. Maar ik kan u verzekeren – volgens mij heb ik ook geprobeerd om dat uit te leggen – dat ik op geen enkele manier enig verschil maak tussen man en vrouw; integendeel. Ik vind alleen dat we van tevoren moeten zeggen dat het om kwaliteit gaat en dat je op geen enkele manier mag discrimineren. Dat dit door u op dit moment anders geïnterpreteerd wordt, vind ik heel vervelend, want dat stigmatiseert mij en dat is niet de bedoeling. Dat laat onverlet dat we het wel kunnen hebben over het onbenutte potentieel. Natuurlijk moeten we het daarover hebben, maar dat heeft volgens mij te maken met gelijke kansen. Daarom vond ik het wel leuk dat zojuist de opmerking gemaakt werd over de power lady. Laten we dat afwachten. We hebben nu een goed signaal afgegeven.

Vrouwelijk ondernemerschap is goed; laat daar geen misverstand over bestaan. Dit weekend zei generaal buiten dienst Patrick Cammaert zelfs nog: «Vrouwelijke militairen zijn in sommige dingen tijdens internationale vredesmissies zelfs beter.» Dat vind ik eigenlijk wel weer een rare opmerking, want dan maak je eigenlijk dezelfde fout. Volgens mij moet je bij een militair gewoon denken: het is een militair. Je moet helemaal niet gaan kijken of het een man of een vrouw is. Maar laten we daar buiten deze vergadering maar eens verder over praten.

Over de moties ga ik het niet hebben. Wat die 40% betreft: volgens mij heb ik het helemaal uitgelegd, meneer Alkaya. Het is een stip op de horizon. We varen geen blinde koers. Ik denk ook niet dat u wil dat we bijvoorbeeld 0,7% van het bbp gaan uitgeven als het bbp nog maar de helft is. Je moet dit soort percentages dus altijd de goede kant uit redeneren.

Voor het overige moeten we slimmer, innovatiever, beter, sneller en simpeler zijn. Het is heel raar, maar ik heb bijna dezelfde tekst als collega Bouali. Dat wil ook zeggen dat het verantwoorder moet zijn: eerlijker, duurzamer, veiliger en schoner. Dan kom je vanzelf weer uit bij maatschappelijk verantwoord ondernemen en ook weer bij de SDG's. Ik denk dus dat de cirkel uiteindelijk wel weer rond is.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Haga. Ik heb begrepen dat de Minister enige tijd nodig heeft voor de beoordeling van de moties. Die tijd moeten we haar natuurlijk gunnen. Ik stel vijf minuten voor. De Minister vindt dat goed. Dan gaan we dus om 16.02 uur verder.

De vergadering wordt van 15.57 uur tot 16.02 uur geschorst.

De voorzitter:

Als u uw plaatsen weer inneemt, kunnen wij verdergaan met dit notaoverleg. We gaan luisteren naar de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die ik nu het woord geef.

Minister Kaag:

Dank u wel. Veel dank ook voor de vragen en de terugkoppeling. Een kleine kanttekening: ik ken niet zo veel stukadoors die willen internationaliseren en in dat kader zijn imvo en SDG's misschien niet zo relevant. Maar in het bredere kader gaan van de 1,8 miljoen mkb'ers in Nederland degenen die internationaal willen handelen, vaak eerst over de grens werken. Daarom zijn heel veel van onze ondersteuningsmodaliteiten gericht op bestaande markten in België, Duitsland of Luxemburg, dus dichtbij, om die als een springplank te gebruiken om daarna veel groter en veel verder te gaan en juist ook te werken in markten waar de verduurzaming van zowel de economie als de leefomgeving heel veel kansen biedt voor het Nederlandse bedrijfsleven.

In dit kader heb ik ook naar de moties gekeken. Veel dank. Ik zal ze heel kort benoemen.

De eerste motie, de motie op stuk nr. 4 van de heer Wörsdörfer, laat ik graag oordeel Kamer. Ik bevestig dat de eerstvolgende rapportage mij het meest opportuun lijkt één jaar na de uitvoering van de financieringsbrief. Veel van de instrumenten in die brief zijn al benoemd: de hervorming en de stroomlijning. Dit is werk in uitvoering. Dus een rapportage een jaar na dato lijkt mij het meest efficiënt en relevant. Anders wordt het misschien een lege huls.

Dan de tweede motie, de motie op stuk nr. 5. Die staat haaks op wat de bredere buitenlandse handel- en ontwikkelingssamenwerkingsagenda is, de handelsbrief en veel van de andere instrumenten die door dit kabinet zijn opgezet. Ik ontraad op basis daarvan deze motie. Ik denk dat ik al eerder heb uitgelegd dat duurzaamheid, verduurzaming en/of ontwikkelingsrelevantie pertinent van toepassing zijn in alle economische situaties. De SDG's zijn al ondertekend door alle landen. Ook tijdens het recente staatsbezoek van het koninklijk paar aan Ierland hadden de boeren, bedrijven en technologische bedrijven van Nederland daar zelf al hun stands ingericht op basis van de SDG's. Dus het is eerlijk gezegd een stroom die in positieve zin niet meer te stoppen is. Het was geen verzoek van Nederlandse zijde; het was een logisch kader waarin werd gedacht en gehandeld. Ik ontraad deze motie.

Ik wil graag benoemen, ook op basis van een opmerking van de heer Alkaya, dat in de eerste paragraaf van de derde motie, de motie op stuk nr. 6, wordt geconstateerd dat de stuurgroep internationale handels-, innovatie- en investeringsbevordering voorstellen heeft gedaan. Ik heb gezegd dat het inderdaad een stip aan de horizon is en dat het een streven en een richting is, maar in een kader van welzijn, welvaart en banen creëren. Die 40% is geen absoluut streefcijfer, maar indicatief een ondersteuning van een richting en een inzet. Met die kanttekening van mijn zijde laat ik deze motie oordeel Kamer, omdat wij handel willen bevorderen vanuit de buitenlandse handel- en ontwikkelingssamenwerkingsagenda, de handelsbrief, de financieringsbrief en alle modaliteiten die we al hebben aangedragen. Zo lees ik deze motie. Op basis daarvan laat ik haar graag oordeel Kamer.

De heer Alkaya (SP):

Heel kort. In het verzoek staat wel: «de door de regering omarmde ambitie». De Minister zegt nu: het is wel een ambitie die ik omarm. Maar daarmee is het nog geen doelstelling.

Minister Kaag:

Ik moet weer even terug naar de tekst, meneer de voorzitter: «verzoekt de regering...» Ik ben niet de indiener van deze motie, maar ik herken de ambitie. Daarom maakte ik ook de kanttekening over de context van 40% en van de agenda voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De initiatiefnota die is ingediend, bevat juist veel ondersteunende elementen voor beleid dat in uitvoering is. Zo lees ik deze ambitie. In deze motie lees ik niet dat de export coûte que coûte moet worden opgeschroefd. Er moeten markten worden gecreëerd en relevante producten worden aangeboden. Er wordt exportfinanciering geboden. Het is wellicht bondig geformuleerd, maar ik maak mijn interpretatie bij dezen kenbaar.

De voorzitter:

Dan een vraag van de heer Wörsdörfer.

De heer Wörsdörfer (VVD):

Meer een opmerking eigenlijk. Zo is die ook bedoeld. Ook tegen de heer Alkaya zeg ik dat ik over vijftien jaar niet precies op 40% hoef te zitten. Het gaat erom dat dat het streven of de ambitie is. Bij het nieuwe beleid dat wij inzetten moeten wij er tegelijkertijd wel over nadenken hoe dat kan bijdragen aan die ambitie en of het werkt of niet, om vervolgens te zeggen dat we misschien iets vinden wat beter is. Misschien stelt dat de heer Alkaya ook nog even gerust.

De voorzitter:

Dan kan de Minister door naar de vierde motie.

Minister Kaag:

Bij de motie-Diks/Ouwehand op stuk nr. 7 wil ik zorgvuldig kijken naar de tekst. Het probleem is als volgt. Met het merendeel van de wereld hebben we binnen de EU handelsakkoorden getekend. Wij zetten in op imvo, ook in EU-verband. Er wordt altijd gevraagd om internationale akkoorden en verdragen na te leven. Handelsakkoorden bieden juist ook een moment om naleving van die verdragen wat te bevorderen.

Er staat bijvoorbeeld: lagere standaarden of arbeidsomstandigheden. Het is inderdaad onwenselijk dat wij daarmee worden geconfronteerd, maar dat is niet de inzet van het kabinet of vorige kabinetten. Wij gebruiken handelsakkoorden om verbetering op te zoeken, maar ik zou hieruit lezen dat er wordt gezocht naar gelijke arbeidsomstandigheden in de EU en bijvoorbeeld in Bangladesh. Dat kan niet.

Dan mijn tweede kanttekening. Het is misschien een streven dat wij inzetten op dierenwelzijn, verbetering van arbeidsomstandigheden, het hele pakket van imvo, om het maar even kort door de bocht te benoemen, en dan moeten we dit nog meenemen: «verzoekt de regering voortaan tijdens onderhandelingen over handelsakkoorden (...) de mogelijke negatieve gevolgen van additionele markttoegang voor producten van buiten de EU voor Nederlandse bedrijven in kaart te brengen».

Dit gebeurt al, aan de vooravond van de start van onderhandelingen over het handelsakkoord. Wij weten per sector en vaak ook per bedrijf welke eventueel negatief getroffen zouden worden. Dit wordt meegenomen in het hele onderhandelingsproces. Als je kijkt naar de uitkomst van een onderhandeling tussen 28 lidstaten en een andere partij, dan wordt niet alles wat Nederland wenst meegenomen, zoals u ook weet. Dit is een compromis.

De tweede paragraaf is dus iets wat de regering al sinds jaar en dag doet. De eerste is problematischer, tenzij mevrouw Diks deze wenst aan te passen. Anders ben ik helaas niet in staat om oordeel Kamer te geven. Dan zou ik deze ontraden.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Taal is ingewikkeld, zullen we maar zeggen, dus het lijkt me prima om er nog even naar te kijken. Het is inderdaad heel helder dat ik in de overweging natuurlijk niet heb bedoeld dat wij ons best moeten doen om oneerlijk geproduceerde spullen deze kant op te halen. Misschien is dat onduidelijk, al vond ik het zelf wel duidelijk. Misschien is het goed als ik er nog even naar kijk.

Waar het om ging, en dat was ook de reden waarom mevrouw Ouwehand wilde meetekenen, was dat er gevolgen zijn voor Nederlandse ondernemers, bijvoorbeeld bij het handelsakkoord met Mercosur, waarbij er 26 ton vlees deze kant op kan komen. Door ons wordt dit beschouwd als een zodanig oneerlijke handelspraktijk dat je heel helder moet maken, ook voor de Kamer, dat die praktijk bestaat en voor welke sectoren deze negatieve effecten dan werkelijkheid zouden worden.

De voorzitter:

Betekent uw opmerking dat u er nog naar wilt kijken en dat u deze motie gaat aanhouden?

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ja.

De voorzitter:

Dan wordt de motie aangehouden.

Minister Kaag:

Meneer de voorzitter, ik heb even uw advies nodig. Er worden in deze motie nog een aantal andere probleempunten naar voren gehaald die ik voor de goede orde nog even zou willen benoemen. Wij hebben standaard overleg voor de opstelling van een mandaat voor handelsakkoorden. We hebben overleg met de Kamer in alle tussenfases van een handelsmandaat. Ik weet niet hoe deze motie aangepast zal worden en wat het oordeel van het kabinet dan zal zijn, maar ik wil wel in overweging geven dat ik niet voorzie dat er nog additionele informatiemomenten komen bovenop de heel frequente overlegvormen met deze Kamer over alle fasen van een mogelijk handelsakkoord.

De voorzitter:

Goed. De conclusie blijft voor dit moment dat de motie wordt aangehouden.

Op verzoek van mevrouw Diks stel ik voor haar motie (35 115, nr. 7) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Kaag:

Dan de laatste motie. Deze motie, op stuk nr. 8, zou ik ook willen ontraden. Hierin staat: «verzoekt de regering slechts uitgaven te doen op het gebied van handelsbevordering voor zover deze ten goede komen aan bedrijven die voldoen aan de OESO-richtlijnen». Zoals u weet, is het ondertekenen van de OESO-richtlijnen een verwachting; het is niet een wettelijke verplichting. Wij zijn altijd in gesprek met bedrijven, ook als er dingen misgaan of nog niet goed begrepen worden. Of inderdaad, als de uitvoering voor kleinere bedrijven moeilijk blijkt, dan proberen we dat te bevorderen. Maar het is niet een kwestie van uitsluiting en een uitsluiting ook van uitgaven. Dus op basis daarvan ontraad ik deze motie.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 8 wordt ontraden. Ik kijk even naar de Minister. Is zij ook aan het einde van haar inbreng in deze termijn?

Minister Kaag:

Ik wil nog terugkoppelen naar de vraag van de heer Wörsdörfer. Imvo vereist nog geen officiële audit. Bedrijven worden verwacht transparant te zijn over hun inzet. Dat kan in jaarverslagen of in duurzaamheidsverslagen. Ik begrijp dat door het enthousiasme van veel toeleveranciers, zeker de grotere, de ketenverantwoordelijkheid nog wat sneller gaat dan de kleinere aankunnen. Ik neem aan dat dat het geval is. Ik denk dat dit een punt is dat sowieso meegenomen zal worden in de evaluatie van de imvo-convenanten. Je hebt het over de doelstellingen, de haalbaarheid, de uitvoering en natuurlijk ook over de obstakels of hindernissen die bedrijven ondervinden. In het andere veld, ontwikkelingssamenwerking, zien we dat standaardisering inderdaad heel behulpzaam kan zijn. Ik denk dat dit een van de lessen, observaties en veranderingen zal zijn, maar ik kan niet op de evaluatie vooruitlopen. Dit zijn relatief makkelijk regelbare punten, maar op dit moment kan dat nog niet, want het komt van de bedrijven zelf. En het kan niet met dwingende maatregelen worden opgelegd.

De heer Bouali (D66):

Ik kom nog heel even terug op de korte discussie die we hadden over ontschotting en de financiële enveloppen, zoals ik ze noemde. De Minister gaf toen aan dat dit voornamelijk bij de subsidiekaders eventueel terug zou komen. Of is dit uiteindelijk het antwoord: het heeft voornamelijk te maken met subsidiekaders en daardoor zijn er allerlei beperkingen?

Minister Kaag:

Dit is dusdanig technisch dat ik echt even nog binnen het ambtelijk apparaat navraag moet doen voordat ik verder in detail kan treden. Ik kom hier graag in een eerstvolgend AO over handel op terug onder de categorie any other business.

De voorzitter:

Dan meneer Wörsdörfer.

De heer Wörsdörfer (VVD):

Dank aan de Minister voor de beantwoording op het laatste punt, de audits. Natuurlijk is het aan de bedrijven zelf. Ik wil ook niet dat de Minister vooruitloopt op de evaluatie, maar doen wij dan bij dezen de gezamenlijke oproep aan de grotere bedrijven om daar in ieder geval terughoudend mee te zijn en eigenlijk niet nu al die kleintjes het leven volledig zuur te maken doordat allen hun eigen audits eisen? Het zou fijn zijn als we dat allemaal vinden. Dan gedragen die bedrijven zich misschien ook.

Minister Kaag:

Ik herken de noodzaak van een oproep, maar het is mijn principe om geen oproep te doen als ik niet voldoende inzicht heb in de feiten. Wij nemen deze vraag mee. Ik zal dit ook eens bij de SER uitzetten. Ik wil even een inventarisatie hebben, want naar mijn ervaring is het ook zo dat we de categorieën wel uit elkaar moeten kunnen houden. Dit positief meenemen: dat zou mijn inzet zijn.

De voorzitter:

Dan zijn we daarmee gekomen aan het einde van dit notaoverleg. Ik dank de leden voor hun inbreng. Ik dank de heer Van Haga en de Minister voor de beantwoording van de gestelde vragen. Ik dank iedereen die dit heeft gevolgd voor de belangstelling.

Sluiting 16.17 uur.

Naar boven