35 110 Invoering van een wettelijk mechanisme ten behoeve van de beslechting van belastinggeschillen tussen lidstaten van de Europese Unie (Wet fiscale arbitrage)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 9 juli 2019

Hierbij bied ik u de memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel Wet fiscale arbitrage aan.

Ik verzoek u om het wetvoorstel Wet fiscale arbitrage, voor zover mogelijk, voor het aanstaande zomerreces te behandelen. Het wetsvoorstel ziet op de implementatie van Richtlijn 2017/1852/EU van de Raad van 10 oktober 2017 betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie (PbEU 2017, L 265) (arbitragerichtlijn). De in het wetsvoorstel opgenomen maatregelen dienden namelijk volgens de arbitragerichtlijn uiterlijk op 30 juni 2019 in werking te treden. Vanuit dat perspectief bezien is het van belang dat de maatregelen van het wetsvoorstel spoedig in werking treden teneinde de kans op een zogenoemde infractieprocedure door de Europese Commissie te verkleinen.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel

Inhoudsopgave

Blz.

   

1. Inleiding

2

   

2. Herziening beleidsbesluit van 29 september 2008

2

   

3. Opties binnen de EU-arbitragerichtlijn

3

1. Inleiding

Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van de vragen van de leden van de fracties van het CDA, de VVD, D66 en GroenLinks. Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.

2. Herziening beleidsbesluit van 29 september 2008

De leden van de fracties van het CDA, de VVD en D66 vragen te reageren op de suggestie om in het nieuwe besluit over de procedure voor onderling overleg te voorzien in de mogelijkheid voor een unilaterale aanpassing buiten de vijfjaarstermijn voor ambtshalve vermindering. Deze leden verwijzen daarbij naar de situatie dat een lidstaat niet kan afwijken van een uitspraak in een gerechtelijke procedure over een transfer-pricing-correctie die ook in een procedure voor onderling overleg aan de orde komt.

Richtlijn 2017/1852/EU1 (de EU-arbitragerichtlijn) bevat regels over de samenloop tussen nationaalrechtelijke procedures en de procedure voor onderling overleg op grond van de richtlijn. Op grond van de EU-arbitragerichtlijn kunnen landen eenzijdig een lopende procedure voor onderling overleg beëindigen. De richtlijn voorziet in die mogelijkheid als een lidstaat op grond van zijn nationale recht niet kan afwijken van een genomen beslissing van een gerechtelijke instantie. De situatie zou zich dus kunnen voordoen dat de procedure voor onderling overleg wordt beëindigd zonder dat in het overleg tot een oplossing is gekomen ten aanzien van het geschil. Nederland zal, indien mogelijk, in deze situaties de betrokken lidstaat verzoeken de zaak niet eenzijdig te beëindigen. Dat biedt Nederland de mogelijkheid de zaak nader te onderzoeken. In voorkomende gevallen kan Nederland dan in het overleg met de andere lidstaat tot de conclusie komen dat (deels) terugtreden in lijn is met het van toepassing zijnde belastingverdrag. Nederland kan dan binnen de overlegprocedure terugtreden, ook buiten de bedoelde vijfjaarstermijn. Indien het andere land de procedure voor onderling overleg toch eenzijdig beëindigt, ligt dit mogelijk anders. Desalniettemin is het redelijk dat, nu het verzoek voor het starten van een onderlinge overlegprocedure kan worden opgevat als een verzoek voor een corresponderende correctie, ook buiten de vijfjaarsperiode een ambtshalve vermindering wordt verleend voor zover wordt vastgesteld dat een correctie van het andere land in overeenstemming is met het arm’s length-beginsel. Bezien zal worden in hoeverre aanpassing van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht of het besluit over de procedure voor onderling overleg2 hiervoor nodig is.

De leden van de fracties van het CDA, de VVD en D66 vragen of het kabinet bereid is om de start van de driejaarstermijn, waarbinnen een verzoek tot onderling overleg kan worden ingediend, ook te hanteren voor de toepassing van de Wet fiscale arbitrage. Voor het indienen van een klacht op grond van de Wet fiscale arbitrage geldt een termijn van drie jaar. Deze termijn vangt aan op de dag dat een belanghebbende de eerste kennisgeving heeft ontvangen van de handeling die tot een geschilpunt leidt. Nederland zal er voor kiezen om het begrip «eerste kennisgeving» voor toepassing van de wet fiscale arbitrage uit te leggen in lijn met de huidige praktijk. Die praktijk is vastgelegd in het besluit over de procedure voor onderling overleg. Dit betekent dat een verzoek in beginsel tijdig is ingediend als het verzoek is ontvangen binnen drie jaar na de datum van de dagtekening van de belastingaanslag die aanleiding geeft tot het geschilpunt, dan wel het moment dat de correctie wordt gemotiveerd, indien dat later is. Het kan voorkomen dat de andere bevoegde autoriteit zich op het standpunt stelt dat een eerder moment als eerste kennisgeving moet worden aangemerkt. Indien die bevoegde autoriteit de klacht op grond daarvan afwijst en Nederland van mening is dat de klacht wel tijdig is ingediend kan een belanghebbende verzoeken om het instellen van een arbitragecommissie.

De leden van de fracties van het CDA, de VVD en D66 vragen verder of het kabinet bereid is om beleidsmogelijkheden te onderzoeken voor de problematiek van rente-asymmetrie bij de procedure voor onderling overleg. In het huidige besluit over de procedure voor onderling overleg is reeds aandacht geschonken aan deze problematiek.3 Het kabinet herkent de geschetste problematiek en zal bij de voorbereiding van het nieuwe besluit mogelijkheden onderzoeken. Daarbij wordt aangetekend dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot rente per land nogal verschillen en dat voor de door de leden van de fracties van het CDA, de VVD en D66 genoemde oplossing internationale consensus nodig zal zijn.

3. Opties binnen de EU-arbitragerichtlijn

De leden van de fracties van GroenLinks en D66 vragen of informatie over de wijze waarop andere lidstaten omgaan met de lidstaatopties binnen de EU-arbitragerichtlijn inmiddels beschikbaar is. Deze informatie is nog niet beschikbaar. De EU-arbitragerichtlijn schrijft niet voor dat lidstaten keuzes kenbaar moeten maken aan andere lidstaten. Hierdoor dient zelfstandig onderzoek te worden gedaan naar de keuzes van andere lidstaten. Zoals ik heb toegezegd bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer zal een uiteenzetting worden gegeven wanneer duidelijk is welke keuzes de andere lidstaten hebben gemaakt bij de implementatie van de EU-arbitragerichtlijn. Deze uiteenzetting zal ik ook naar de Eerste Kamer verzenden. Een exacte termijn waarbinnen de uiteenzetting beschikbaar is, kan niet worden gegeven.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel


X Noot
1

Richtlijn 2017/1852/EU van de Raad van 10 oktober 2017 betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie (PbEU 2017, L 265).

X Noot
2

Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 29 september 2008, nr. IFZ2008/248M (Stcrt. 2008, 188).

X Noot
3

Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 29 september 2008, nr. IFZ2008/248M (Stcrt. 2008, 188), onderdeel 8.2.

Naar boven