35 110 Invoering van een wettelijk mechanisme ten behoeve van de beslechting van belastinggeschillen tussen lidstaten van de Europese Unie (Wet fiscale arbitrage)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voorzieningen te treffen tot uitvoering van Richtlijn 2017/1852/EU van de Raad van 10 oktober 2017 betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie (PbEU 2017, L 265);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1.1

  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voor zover nodig in afwijking van de Algemene wet bestuursrecht, verstaan onder:

    andere bevoegde autoriteit:

    de autoriteit van een andere betrokken lidstaat of de autoriteiten van andere betrokken lidstaten die als zodanig door de andere betrokken lidstaat is, onderscheidenlijk de andere betrokken lidstaten zijn, aangewezen;

    arbitrageverdrag van de Unie:

    Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen;

    belanghebbende:

    elke persoon die een fiscaal ingezetene is van een lidstaat en voor wiens belastingheffing het geschilpunt rechtstreekse gevolgen heeft;

    belastingwet:

    belastingwet als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

    bevoegde autoriteit:

    de autoriteit van een lidstaat die als zodanig door de betrokken lidstaat is aangewezen;

    dubbele belasting:

    de heffing van belastingen die vallen onder een overeenkomst of verdrag die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting op inkomsten of vermogen door twee of meer lidstaten op dezelfde belastbare inkomsten of hetzelfde belastbare vermogen wanneer zulks aanleiding geeft tot een additionele belastingheffing, een toename van de belastingverplichtingen of de annulering of vermindering van verliezen die met belastbare winst kunnen worden verrekend;

    geschilpunt:

    een kwestie die aanleiding geeft tot een geschil tussen Nederland en een andere lidstaat of andere lidstaten van de Europese Unie over de uitleg of toepassing van overeenkomsten en bilaterale belastingverdragen die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting op inkomsten of vermogen of over de uitleg of toepassing van het arbitrageverdrag van de Europese Unie;

    indienen van een klacht:

    het gebruikmaken van de ingevolge deze wet en Richtlijn 2017/1852/EU bestaande bevoegdheid van de belanghebbende om beslechting te verzoeken van een geschilpunt;

    inspecteur:

    de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen;

    klacht:

    een verzoek van de belanghebbende tot beslechting van een geschilpunt;

    lidstaat:

    lidstaat van de Europese Unie;

    Onze Minister:

    Onze Minister van Financiën;

    procedure voor onderling overleg:

    overleg tussen Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit om tot beslechting van het geschilpunt te komen;

    Richtlijn 2013/34/EU:

    Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PbEU 2013, L 182);

    Richtlijn 2017/1852/EU:

    Richtlijn 2017/1852/EU van de Raad van 10 oktober 2017 betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie (PbEU 2017, L 265);

    voorzieningenrechter van de rechtbank:

    de voorzieningenrechter, bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Tenzij de context anders vereist, hebben termen die in deze wet niet worden gedefinieerd de betekenis die zij op dat ogenblik hebben uit hoofde van de betrokken overeenkomsten of verdragen die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting op inkomsten en waar van toepassing op vermogen en die van toepassing zijn op de dag van ontvangst door de belanghebbende van de eerste kennisgeving van de handeling die heeft geleid of zal leiden tot een geschilpunt. Bij gebreke van een definitie uit hoofde van dergelijke overeenkomsten of verdragen hebben termen de betekenis krachtens Nederlandse belastingwetten waarop genoemde overeenkomsten of verdragen van toepassing zijn, die gelden op de dag van ontvangst door de belanghebbende van de eerste kennisgeving van de handeling die heeft geleid of zal leiden tot een geschilpunt. Betekenis krachtens Nederlandse toepasselijke belastingwetten heeft voorrang op een betekenis die krachtens andere wetten aan de term wordt gegeven.

  • 3. Op deze wet is de Algemene termijnenwet niet van toepassing.

Artikel 1.2

  • 1. De Nederlandse bevoegde autoriteit is Onze Minister.

  • 2. Onze Minister is verantwoordelijk voor de contacten en het nakomen van verplichtingen op grond van deze wet en Richtlijn 2017/1852/EU ten aanzien van de Europese Commissie, de andere bevoegde autoriteit en de arbitragecommissie.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de contacten met de Europese Commissie, de andere bevoegde autoriteit en de arbitragecommissie worden vormgegeven.

HOOFDSTUK 2. KLACHTPROCEDURE

Artikel 2.1

  • 1. Het indienen van een klacht en de daarbij te verstrekken gegevens en inlichtingen geschiedt tegelijkertijd bij Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit.

  • 2. De termijn voor het indienen van een klacht bedraagt drie jaar. De termijn vangt aan met ingang van de dag van ontvangst door de belanghebbende van de eerste kennisgeving van de handeling die tot het geschilpunt aanleiding geeft of zal geven.

  • 3. Het instellen van bezwaar of beroep tegen een belastingaanslag die mede ziet op een geschilpunt of het instellen van overige nationale rechtsmiddelen met betrekking tot een geschilpunt schorst de indieningstermijn van drie jaar niet.

  • 4. Onze Minister bevestigt de ontvangst van de klacht binnen een termijn van twee maanden aan de belanghebbende en de andere bevoegde autoriteit. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag van ontvangst van de klacht door Onze Minister.

  • 5. Bij de bevestiging van ontvangst van de klacht stelt Onze Minister de andere bevoegde autoriteit in kennis van de taal of talen waarin hij wil communiceren.

Artikel 2.2

De klacht wordt alleen aanvaard indien de belanghebbende de volgende gegevens en inlichtingen verstrekt:

  • a. de naam, het adres, het fiscale identificatienummer of het functionele equivalent daarvan en alle andere gegevens en inlichtingen die nodig zijn voor de identificatie van de belanghebbende;

  • b. de betreffende belastingtijdvakken en de betrokken lidstaten;

  • c. de relevante feiten en omstandigheden, waaronder begrepen de aard en de dag van de handelingen die aanleiding geven tot het geschilpunt, de met het geschilpunt verband houdende bedragen in de valuta’s van de betrokken lidstaten alsmede een afschrift van eventuele bewijsstukken;

  • d. een verwijzing naar de toepasselijke belastingwet en regelgeving en de overeenkomsten of verdragen die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting op inkomsten en vermogen en indien meer dan een van die overeenkomsten of verdragen van toepassing is, de vermelding welke overeenkomst of welk verdrag met betrekking tot het geschilpunt wordt uitgelegd waarna die overeenkomst of dat verdrag voor de uitvoering van deze wet de toepasselijke overeenkomst of het toepasselijke verdrag is;

  • e. een schriftelijke verklaring van de belanghebbende inzake en een afschrift van eventuele bewijsstukken van:

    • 1°. de reden waarom er sprake is van een geschilpunt;

    • 2°. de nadere bijzonderheden over elk door de belanghebbende ingesteld bezwaar en beroep en elk ander door de belanghebbende ingezet nationaal rechtsmiddel met betrekking tot de relevante transacties en over elke rechterlijke beslissing in verband met het geschilpunt;

    • 3°. een toezegging van de belanghebbende dat zo volledig en zo snel mogelijk op alle toepasselijke verzoeken van Onze Minister wordt gereageerd en tevens na een verzoek van Onze Minister alle documentatie wordt verstrekt;

  • f. in voorkomend geval, een afschrift van het definitieve besluit over de belastingaanslag dat aanleiding geeft tot het geschilpunt dat is weergegeven in:

    • 1°. een definitieve belastingaanslag;

    • 2°. een rapport van de belastingcontrole; of

    • 3°. een ander gelijkwaardig document;

  • g. in voorkomend geval, een afschrift van elk document dat de belastingautoriteiten met betrekking tot het geschilpunt hebben verstrekt;

  • h. in voorkomend geval, gegevens en inlichtingen over eventuele klachten die door de belanghebbende zijn ingediend uit hoofde van een andere procedure voor onderling overleg of uit hoofde van een andere geschilbeslechtingsprocedure alsmede een uitdrukkelijke toezegging van de belanghebbende dat hij akkoord gaat met de beëindiging van deze andere procedures;

  • i. alle door Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit gevraagde specifieke aanvullende gegevens en inlichtingen die noodzakelijk worden geacht voor een grondig onderzoek van de zaak in kwestie.

Artikel 2.3

  • 1. Bij toepassing van artikel 2.2, onderdeel i, kan Onze Minister binnen drie maanden na ontvangst van de klacht de belanghebbende verzoeken om specifieke aanvullende gegevens en inlichtingen die noodzakelijk worden geacht voor een grondig onderzoek van de zaak in kwestie.

  • 2. De belanghebbende verstrekt binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek alle gevraagde gegevens en inlichtingen aan Onze Minister. De belanghebbende zendt tegelijkertijd een afschrift van deze gegevens en inlichtingen toe aan de andere bevoegde autoriteit.

Artikel 2.4

De bij Onze Minister ingediende klacht en de daarbij behorende gegevens en inlichtingen, bedoeld in de artikelen 2.2 en 2.3, worden in de Nederlandse of Engelse taal gesteld.

Artikel 2.5

  • 1. Onze Minister neemt binnen zes maanden een besluit over aanvaarding of afwijzing van de klacht. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag van ontvangst van de klacht door Onze Minister of, bij toepassing van artikel 2.3, binnen zes maanden na de dag van ontvangst van de verzochte gegevens en inlichtingen. De belanghebbende en de andere bevoegde autoriteit worden onverwijld schriftelijk in kennis gesteld van het besluit van Onze Minister. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit over aanvaarding of afwijzing van de klacht.

  • 2. Indien niet binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, een besluit over de klacht is genomen, wordt voor de toepassing van deze wet de klacht geacht te zijn aanvaard door Onze Minister.

  • 3. De klacht wordt afgewezen indien naar het oordeel van Onze Minister geen sprake is van een geschilpunt of door de belanghebbende niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4. De belanghebbende wordt in kennis gesteld van de algemene redenen voor afwijzing.

  • 4. In afwijking van het eerste lid, kan Onze Minister binnen zes maanden na ontvangst van de klacht of, bij toepassing van artikel 2.3, eerste lid, binnen zes maanden na de dag van ontvangst van de verzochte gegevens en inlichtingen, besluiten om het geschilpunt eenzijdig te beslechten. Met dat besluit worden de procedurehandelingen uit hoofde van deze wet onmiddellijk beëindigd. De belanghebbende en de andere bevoegde autoriteit worden onverwijld in kennis gesteld van het besluit van Onze Minister. Geen beroep kan worden ingesteld tegen dit besluit. Via een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kunnen bindende en afdwingbare voorwaarden over de eenzijdige beslechting van het geschilpunt met de belanghebbende overeen worden gekomen.

  • 5. De belanghebbende kan de klacht intrekken. De intrekking vindt gelijktijdig plaats bij Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit via een schriftelijke kennisgeving. De kennisgeving beëindigt onmiddellijk alle procedurehandelingen uit hoofde van deze wet. Ingeval Onze Minister de kennisgeving ontvangt, wordt de andere bevoegde autoriteit daarvan onverwijld in kennis gesteld.

  • 6. Indien een geschilpunt om welke reden dan ook ophoudt te bestaan, worden onmiddellijk alle procedurehandelingen beëindigd uit hoofde van deze wet. Onze Minister stelt de belanghebbende onverwijld in kennis van deze situatie met een opgaaf van algemene redenen.

  • 7. Indien de belanghebbende bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat betrekking heeft op het geschilpunt, vangt de termijn, bedoeld in het eerste lid, aan met ingang van de dag waarop de beslissing in die procedure onherroepelijk is geworden of die procedurehandelingen anderszins definitief zijn gesloten dan wel zijn opgeschort.

Artikel 2.6

  • 1. In afwijking van artikel 2.5, eerste lid, is de afwijzing van de klacht door Onze Minister een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen waarop hoofdstuk V, afdeling 2, van die wet van overeenkomstige toepassing is, indien de klacht door Onze Minister en door de andere bevoegde autoriteit is afgewezen.

  • 2. In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het instellen van bezwaar tegen de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in het eerste lid, aan met ingang van de dag na de dag waarop de belanghebbende in kennis is gesteld van de afwijzing van de klacht door Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit.

  • 3. Indien bezwaar of beroep op grond van het eerste lid aanhangig is of de beschikking, bedoeld in het eerste lid, nog vatbaar is voor bezwaar of beroep, kan de belanghebbende geen verzoek indienen tot het instellen van een arbitragecommissie op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a.

  • 4. Bij toepassing van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, vervangt het eindoordeel in de procedure, bedoeld in het eerste lid, het door Onze Minister genomen besluit tot afwijzing van de klacht.

Artikel 2.7

  • 1. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, kan de belanghebbende de klacht, de gegevens en inlichtingen, intrekkingen en andere verzoeken uitsluitend indienen bij Onze Minister indien hij:

    • a. een Nederlands ingezetene is; en

    • b. geen grote onderneming is en geen deel uitmaakt van een grote groep zoals gedefinieerd in Richtlijn 2013/34/EU.

  • 2. Onze Minister stelt de andere bevoegde autoriteit in kennis van de klacht, de gegevens en inlichtingen, intrekkingen en andere verzoeken, bedoeld in het eerste lid, binnen twee maanden na de dag van ontvangst daarvan. Zodra deze kennisgeving geschiedt, wordt de belanghebbende voor de toepassing van deze wet geacht de mededelingen en documenten op de dag van deze kennisgeving bij alle betrokken lidstaten te hebben ingediend.

  • 3. Indien gegevens en inlichtingen worden ontvangen uit hoofde van de artikelen 2.3 en 3.3, zendt Onze Minister een afschrift daarvan toe aan de andere bevoegde autoriteit. Zodra dit afschrift is toegezonden, worden de aanvullende gegevens en inlichtingen geacht door alle bevoegde autoriteiten te zijn ontvangen op de dag waarop de ontvangst door Onze Minister heeft plaatsgevonden.

Artikel 2.8

Het indienen van een klacht maakt een einde aan andere aanhangige procedures voor onderling overleg of geschilbeslechtingsprocedures uit hoofde van een overeenkomst die of een verdrag dat wordt uitgelegd of toegepast in verband met het betreffende geschilpunt. Deze aanhangige procedures worden beëindigd met ingang van de dag van de eerste ontvangst van de klacht door Onze Minister of de andere bevoegde autoriteit.

HOOFDSTUK 3. PROCEDURE VOOR ONDERLING OVERLEG

Artikel 3.1

  • 1. Indien Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit de klacht aanvaarden, spannen zij zich in om binnen een termijn van twee jaar het geschilpunt in onderling overleg te beslechten.

  • 2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, vangt aan met ingang van de dag van verzending van de aanvaarding van de klacht door Onze Minister aan de belanghebbende, tenzij deze dag is gelegen vóór de dag waarop de andere bevoegde autoriteit de aanvaarding van de klacht heeft verzonden aan de belanghebbende in welk geval de termijn aanvangt met ingang van de laatstgenoemde dag.

  • 3. De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan op een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van Onze Minister of de andere bevoegde autoriteit aan alle bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten met ten hoogste een jaar worden verlengd.

  • 4. Indien binnen de vastgestelde termijn overeenstemming over de beslechting van het geschilpunt is bereikt, stelt Onze Minister de belanghebbende daarvan onverwijld in kennis.

  • 5. Indien binnen de vastgestelde termijn geen overeenstemming over de beslechting van het geschilpunt is bereikt, stelt Onze Minister de belanghebbende daarvan in kennis met een opgave van algemene redenen waarom geen overeenstemming is bereikt.

  • 6. Indien de belanghebbende bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat betrekking heeft op het geschilpunt, vangt de termijn voor het beslechten van het geschilpunt in onderling overleg aan op de dag waarop de beslissing in die procedure onherroepelijk is geworden of die procedurehandelingen anderszins definitief zijn gesloten dan wel zijn opgeschort.

Artikel 3.2

  • 1. Bij de kennisgeving, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, verstrekt Onze Minister aan de belanghebbende een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek die bindende en afdwingbare voorwaarden over de definitieve beslechting van het geschilpunt bevat. Deze vaststellingsovereenkomst kan in overleg met de belanghebbende worden gewijzigd.

  • 2. De vaststellingsovereenkomst omvat in ieder geval een verklaring van de belanghebbende dat hij de overeenstemming over de beslechting van het geschilpunt, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, aanvaardt en dat hij afziet van Nederlandse rechtsmiddelen met betrekking tot het geschilpunt of onderdelen daarvan. Indien er reeds procedurehandelingen met betrekking tot Nederlandse rechtsmiddelen waren begonnen, omvat de vaststellingsovereenkomst de ontbindende voorwaarde dat de belanghebbende uiterlijk binnen zestig dagen na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst aan Onze Minister gegevens en inlichtingen verstrekt die aannemelijk maken dat de procedurehandelingen worden beëindigd.

Artikel 3.3

  • 1. Tijdens de procedure voor onderling overleg kan Onze Minister de belanghebbende verzoeken om gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de beslechting van het geschilpunt van belang kunnen zijn. De belanghebbende zendt tegelijkertijd een afschrift van deze gegevens en inlichtingen toe aan de andere bevoegde autoriteit.

  • 2. Artikel 2.4 is van overeenkomstige toepassing op de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 4. ARBITRAGECOMMISSIE

Paragraaf 4.1. Instelling en vorming van de arbitragecommissie

Artikel 4.1

  • 1. Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende aan Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit wordt een arbitragecommissie ingesteld indien:

    • a. de klacht van de belanghebbende is afgewezen door de bevoegde autoriteit van een van de betrokken lidstaten, maar niet door de bevoegde autoriteiten van alle betrokken lidstaten; of

    • b. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 3.1, overeenstemming hebben bereikt over de beslechting van het geschilpunt in de procedure voor onderling overleg.

  • 2. Bij een verzoek om een arbitragecommissie in te stellen is artikel 2.7 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De belanghebbende kan een verzoek als bedoeld in het eerste lid slechts doen indien belanghebbende verklaart dat geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld, dat geen bezwaar en beroep aanhangig is of dat hij formeel afstand heeft gedaan van zijn recht van bezwaar en beroep tegen de beschikking, bedoeld in artikel 2.6. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot procedurehandelingen in verband met de afwijzing van de klacht in de lidstaat van de andere bevoegde autoriteit.

  • 4. De termijn voor het indienen van het schriftelijke verzoek is vijftig dagen. Deze termijn vangt aan na de dag van ontvangst door de belanghebbende van:

    • a. het besluit van een van de bevoegde autoriteiten tot afwijzing van de klacht, tenzij het besluit tot aanvaarding van de klacht door de andere bevoegde autoriteit is ontvangen op een dag die is gelegen na de dag van ontvangst van de afwijzing in welk geval de termijn aanvangt met ingang van de dag van ontvangst van de aanvaarding;

    • b. de kennisgeving dat geen overeenstemming is bereikt, bedoeld in artikel 3.1, vijfde lid; of

    • c. het eindoordeel in de gerechtelijke procedure, bedoeld in artikel 2.6, dat strekt tot aanvaarding van de klacht, tenzij een eindoordeel dat strekt tot aanvaarding van de klacht door de belanghebbende is verkregen in een gerechtelijke procedure in de andere lidstaat.

  • 5. De arbitragecommissie wordt uiterlijk binnen 120 dagen na de dag van ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, ingesteld. De voorzitter van de arbitragecommissie stelt de belanghebbende onverwijld schriftelijk in kennis van de instelling van de arbitragecommissie.

Artikel 4.2

  • 1. Een belanghebbende kan zich in Nederland wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank ingeval de arbitragecommissie niet is ingesteld binnen de termijn, bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid. De voorzieningenrechter van de rechtbank is bevoegd om de arbitragecommissie in te stellen.

  • 2. De termijn voor het uitbrengen van een exploot van dagvaarding tot het instellen van een arbitragecommissie door de deurwaarder aan Onze Minister bedraagt dertig dagen. De termijn vangt aan met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid.

  • 3. Een arbitragecommissie wordt geacht niet te zijn ingesteld indien de arbitragecommissie niet voldoet aan artikel 4.3, eerste lid.

  • 4. In de gerechtelijke procedure, bedoeld in het eerste lid, kan de belanghebbende verzoeken een vooraanstaande onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger te benoemen uit de lijst, bedoeld in artikel 4.4, indien Onze Minister dit heeft nagelaten.

  • 5. Indien zowel Onze Minister als de andere bevoegde autoriteit heeft nagelaten ten minste één vooraanstaande onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger te benoemen, kan de belanghebbende in een procedure bij de bevoegde rechtbank of de nationale benoemingsinstantie in de betrokken lidstaten verzoeken de vooraanstaande onafhankelijke personen te benoemen uit de lijst, bedoeld in artikel 4.4.

  • 6. De op de voet van het vijfde lid benoemde vooraanstaande onafhankelijke personen benoemen de voorzitter door middel van loting uit de lijst van vooraanstaande onafhankelijke personen, bedoeld in artikel 4.4.

  • 7. Indien meerdere belanghebbenden betrokken zijn, delen zij een verzoek als bedoeld in het vierde of vijfde lid mee aan hun woonstaat. Indien een belanghebbende betrokken is, wordt de mededeling van het verzoek gedaan aan Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit voor zover zij hebben nagelaten ten minste één vooraanstaande onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger te benoemen. Artikel 2.7 is van overeenkomstige toepassing.

  • 8. De bevoegde voorzieningenrechter van de rechtbank stelt Onze Minister in kennis van de benoemde onafhankelijke personen.

Artikel 4.3

  • 1. De arbitragecommissie bestaat uit:

    • a. een voorzitter;

    • b. een bevoegde vertegenwoordiger van Onze Minister en een bevoegde vertegenwoordiger van de andere bevoegde autoriteit;

    • c. een vooraanstaande onafhankelijke persoon die door Onze Minister wordt benoemd en een vooraanstaande onafhankelijke persoon die door de andere bevoegde autoriteit wordt benoemd.

  • 2. De vooraanstaande onafhankelijke personen, bedoeld in het eerste lid, worden benoemd uit de lijst, bedoeld in artikel 4.4.

  • 3. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen in onderling overleg besluiten hun bevoegde vertegenwoordigers en vooraanstaande onafhankelijke personen te verhogen tot twee.

  • 4. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit komen de wijze van benoeming van de vooraanstaande onafhankelijke personen en een plaatsvervanger overeen. Indien geen overeenstemming is bereikt, geschiedt de benoeming van deze personen door loting.

  • 5. Tenzij de vooraanstaande onafhankelijke personen op de voet van artikel 4.2, vierde en vijfde lid, zijn benoemd, kunnen Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit bezwaar maken tegen de benoeming van een vooraanstaande onafhankelijke persoon om elke vooraf tussen de andere bevoegde autoriteit en Onze Minister overeengekomen reden of omdat:

    • a. de persoon behoort tot of werkt namens een van de betrokken belastingadministraties of op een bepaald moment tijdens de drie voorafgaande jaren in die situatie heeft verkeerd;

    • b. de persoon een deelneming van betekenis of stemrecht heeft in een van de belanghebbenden in kwestie of deze deelneming van betekenis, onderscheidenlijk dit stemrecht, op enig moment in de vijf jaar vóór zijn benoeming heeft gehad;

    • c. de persoon werknemer bij of adviseur van de belanghebbende is of dat op enig moment in de vijf jaar vóór zijn benoeming is geweest;

    • d. de persoon onvoldoende garanties biedt om het geschilpunt objectief te behandelen; of

    • e. de persoon een werknemer is van een bedrijf dat belastingadvies verleent of anderszins beroepsmatig belastingadvies heeft verleend of op enig moment in de drie jaar vóór zijn benoeming in een van die situaties heeft verkeerd.

  • 6. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen eisen dat een benoemde vooraanstaande persoon of diens plaatsvervanger opening van zaken geeft wat betreft belangen, relaties of andere aangelegenheden die naar verwachting de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van die persoon kunnen beïnvloeden of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die persoon de procedurehandelingen met vooringenomenheid zal ingaan.

  • 7. Gedurende een periode van twaalf maanden nadat het besluit bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, door de arbitragecommissie is genomen of het advies bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, is uitgebracht door de arbitragecommissie, mag een vooraanstaande onafhankelijke persoon die deel uitmaakt van de arbitragecommissie niet in een situatie verkeren die voor Onze Minister of de andere bevoegde autoriteit een aanleiding zou zijn geweest om bezwaar te maken tegen zijn benoeming indien die persoon in die situatie had verkeerd op het moment van de benoeming voor de arbitragecommissie.

  • 8. De bevoegde vertegenwoordigers van Onze Minister en van de andere bevoegde autoriteit en de vooraanstaande onafhankelijke personen kiezen een voorzitter uit de lijst van personen, bedoeld in artikel 4.4. De voorzitter is een rechter, tenzij anders is overeengekomen tussen de bevoegde vertegenwoordigers van Onze Minister en van de andere bevoegde autoriteit en de vooraanstaande onafhankelijke personen.

  • 9. De arbitragecommissie is raadgevend, tenzij Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit overeenkomen om een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting in te stellen ten behoeve van de beslechting van een geschilpunt op de voet van artikel 4.8. Een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting kan ook de vorm hebben van een arbitragecommissie van permanente aard. Voor alle arbitragecommissies gelden dezelfde regels, tenzij anders is vermeld in deze wet.

  • 10. De arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting kan met betrekking tot de vorm en de samenstelling verschillen van de raadgevende commissie. De eerste zin geldt niet voor hetgeen bepaald is in het vijfde, zesde en zevende lid inzake de onafhankelijkheid van de leden van de arbitragecommissie.

Artikel 4.4

  • 1. De lijst van vooraanstaande onafhankelijke personen bestaat uit alle door de lidstaten benoemde vooraanstaande onafhankelijke personen. Onze Minister benoemt daartoe ten minste drie personen die zowel bekwaam en onafhankelijk zijn als in staat zijn onpartijdig en integer te handelen.

  • 2. Onze Minister stelt de Europese Commissie in kennis van de namen van de vooraanstaande onafhankelijke personen die hij heeft benoemd. Onze Minister verstrekt de Europese Commissie tevens volledige en actuele informatie over de professionele en academische achtergrond, bekwaamheid en deskundigheid van deze personen en over elk belangenconflict dat zij mogelijk hebben. Onze Minister kan in de kennisgeving specificeren welke van deze personen als voorzitter kan worden benoemd.

  • 3. Onze Minister stelt de Europese Commissie onverwijld in kennis van alle wijzigingen die in de lijst van onafhankelijke personen worden aangebracht. Onze Minister legt procedures vast voor de verwijdering van een door hem benoemde persoon die niet langer onafhankelijk is van de lijst van vooraanstaande onafhankelijke personen.

  • 4. Indien Onze Minister vanwege een gebrek aan onafhankelijkheid van een vooraanstaande onafhankelijke persoon gegronde redenen heeft om bezwaar te maken tegen de omstandigheid dat die vooraanstaande onafhankelijke persoon op de lijst blijft staan, stelt Onze Minister de Europese Commissie daarvan in kennis en onderbouwt hij zijn bezorgdheid met passende bewijzen.

  • 5. Indien Onze Minister bezwaren en bewijzen ontvangt van de Europese Commissie met betrekking tot een gebrek aan onafhankelijkheid van een vooraanstaande onafhankelijke persoon die hij heeft benoemd, neemt hij binnen zes maanden de nodige maatregelen om het bezwaar te onderzoeken en besluit hij of de persoon op de lijst wordt gehandhaafd. Onze Minister stelt de Europese Commissie vervolgens onverwijld in kennis van zijn besluit.

Paragraaf 4.2. Werkingsregels en informatieplicht

Artikel 4.5

  • 1. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit komen de werkingsregels van de arbitragecommissie overeen.

  • 2. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit stellen binnen de termijn, bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, de belanghebbende in kennis van:

    • a. de werkingsregels van de arbitragecommissie;

    • b. de termijn waarbinnen het advies over de beslechting van het geschilpunt moet worden uitgebracht;

    • c. verwijzingen naar alle toepasselijke bepalingen van nationaal recht en alle toepasselijke overeenkomsten of verdragen.

  • 3. De werkingsregels worden ondertekend door Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit die bij het geschilpunt betrokken is. De werkingsregels bevatten:

    • a. de beschrijving en de kenmerken van het geschilpunt;

    • b. het mandaat waarover Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit overeenstemming bereiken wat de te regelen juridische en feitelijke kwesties betreft;

    • c. de vorm van het geschilbeslechtingsorgaan;

    • d. het tijdschema van de geschilbeslechtingsprocedure;

    • e. de samenstelling van de arbitragecommissie;

    • f. de regels voor deelname van de belanghebbende en derde partijen aan de procedurehandelingen, de uitwisselingen van memoranda, inlichtingen en bewijsstukken, de kosten, het soort geschilbeslechtingsprocedure dat gebruikt wordt en alle andere relevante procedurele of organisatorische aangelegenheden;

    • g. de logistieke regelingen voor de procedurehandelingen van de arbitragecommissie en het uitbrengen van haar advies.

  • 4. Indien een arbitragecommissie overeenkomstig artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, is ingesteld om advies uit te brengen, bevatten de werkingsregels uitsluitend de informatie, bedoeld in het derde lid, onderdelen a, d, e en f.

  • 5. Ingeval de werkingsregels onvolledig zijn of ingeval de belanghebbende niet in kennis is gesteld van de werkingsregels, zijn de standaardwerkingsregels van de Europese Commissie van toepassing.

  • 6. Indien Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit de belanghebbende niet in kennis hebben gesteld van de werkingsregels overeenkomstig het eerste en tweede lid, worden deze door de vooraanstaande onafhankelijke personen en de voorzitter van de arbitragecommissie aangevuld met de standaardwerkingsregels en aan de belanghebbende toegezonden binnen een termijn van twee weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag waarop de arbitragecommissie is ingesteld.

  • 7. Ingeval de vooraanstaande onafhankelijke personen en de voorzitter van de arbitragecommissie geen overeenstemming hebben bereikt over de werkingsregels of de belanghebbende daarvan niet in kennis hebben gesteld, kan de belanghebbende zich in Nederland wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank of een gerechtelijke procedure instellen in de andere betrokken lidstaat om de werkingsregels te verkrijgen of de werkingsregels van toepassing te verklaren.

Artikel 4.6

  • 1. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen overeenkomen dat de belanghebbende aan de arbitragecommissie alle inlichtingen, bewijsmiddelen en stukken verschaft die van dienst kunnen zijn om tot een besluit of advies te komen.

  • 2. Op verzoek van de arbitragecommissie verschaffen de belanghebbende, Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit alle inlichtingen, bewijsmiddelen en stukken aan de arbitragecommissie.

  • 3. In afwijking van het tweede lid behoeft Onze Minister geen inlichtingen te verstrekken indien:

    • a. voor het verkrijgen van de inlichtingen administratieve maatregelen moeten worden genomen die in strijd zijn met de nationale wetgeving;

    • b. de inlichtingen op grond van de nationale wetgeving niet verkrijgbaar zijn;

    • c. de inlichtingen betrekking hebben op handelsgeheimen, bedrijfsgeheimen, nijverheidsgeheimen, beroepsgeheimen of op een fabrieks- of handelswerkwijze;

    • d. de bekendmaking van de inlichtingen in strijd is met de openbare orde.

  • 4. De belanghebbende kan op eigen verzoek en met instemming van Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit voor een arbitragecommissie verschijnen of zich daar laten vertegenwoordigen. Indien de arbitragecommissie zulks verlangt, is de belanghebbende gehouden voor haar te verschijnen of zich er te laten vertegenwoordigen.

  • 5. Bij de instelling van een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting kan in de werkingsregels van dit artikel worden afgeweken.

Paragraaf 4.3. Advies van de arbitragecommissie en eindbesluiten

Artikel 4.7

  • 1. Indien de arbitragecommissie op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, is ingesteld, neemt zij binnen zes maanden na de dag van instelling een besluit met betrekking tot de aanvaarding van de klacht. Geen beroep kan worden ingesteld tegen dit besluit over aanvaarding van de klacht.

  • 2. De arbitragecommissie stelt Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit in kennis van haar besluit binnen dertig dagen na de vaststelling ervan.

  • 3. Indien de arbitragecommissie heeft besloten dat aan alle vereisten is voldaan en de klacht dient te worden aanvaard, worden Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit in kennis gesteld van dit besluit. Op verzoek van Onze Minister of de andere bevoegde autoriteit wordt de procedure voor onderling overleg gestart. Ingeval Onze Minister dit verzoek doet, worden de arbitragecommissie, de andere bevoegde autoriteit en de belanghebbende op de hoogte gesteld van dit verzoek.

  • 4. De termijn, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, vangt aan met ingang van de dag van de dagtekening van het besluit van de arbitragecommissie dat de klacht wordt aanvaard.

  • 5. Indien Onze Minister of de andere bevoegde autoriteit niet binnen een termijn van zestig dagen na de dagtekening van het besluit van de arbitragecommissie dat de klacht wordt aanvaard, heeft verzocht om de procedure voor onderling overleg te starten, brengt de arbitragecommissie op de voet van artikel 4.8 advies uit over de beslechting van het geschilpunt. In dat geval wordt voor de toepassing van artikel 4.8 de arbitragecommissie geacht te zijn ingesteld met ingang van de dag waarop de termijn van zestig dagen verstrijkt.

Artikel 4.8

  • 1. Indien de arbitragecommissie op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, is ingesteld, brengt zij uiterlijk zes maanden na de dag waarop zij is ingesteld schriftelijke advies uit aan Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit over de beslechting van het geschilpunt.

  • 2. Indien de arbitragecommissie van oordeel is dat het geschilpunt van zodanige aard is dat meer dan zes maanden nodig zijn om advies te kunnen uitbrengen, kan deze termijn met drie maanden worden verlengd. De arbitragecommissie stelt Onze Minister, de andere bevoegde autoriteit en de belanghebbende van de verlenging in kennis.

  • 3. De arbitragecommissie baseert haar advies op de bepalingen van de toepasselijke overeenkomsten of verdragen die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting alsmede op eventuele toepasselijke nationale voorschriften.

  • 4. De arbitragecommissie neemt haar advies aan met een gewone meerderheid van leden. Indien geen meerderheid kan worden bereikt, is de stem van de voorzitter bepalend voor het definitieve advies. De voorzitter deelt het advies van de arbitragecommissie mee aan Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit.

  • 5. Een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting kan, waar passend, elke door Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit overeengekomen geschilbeslechtingsprocedure of geschilbeslechtingstechniek toepassen om het geschilpunt op bindende wijze op te lossen.

Artikel 4.9

  • 1. Binnen een termijn van zes maanden na de dag van ontvangst van het advies van de arbitragecommissie bereiken Onze Minister en de andere bevoegde autoriteiten overeenstemming over de beslechting van het geschilpunt.

  • 2. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen een besluit nemen dat afwijkt van het advies van de arbitragecommissie. Indien zij geen overeenstemming bereiken over de beslechting van het geschilpunt, zijn zij aan het advies van de arbitragecommissie gebonden. In beide gevallen is er sprake van een eindbesluit.

  • 3. Onze Minister stelt de belanghebbende onverwijld in kennis van het eindbesluit. Geen beroep kan worden ingesteld tegen het eindbesluit.

  • 4. Indien de belanghebbende in Nederland woont of is gevestigd en niet binnen een termijn van dertig dagen na het nemen van het eindbesluit in kennis is gesteld, kan hij zich wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank om het eindbesluit te verkrijgen.

  • 5. Het eindbesluit is bindend voor Onze Minister en vormt geen precedent.

  • 6. Om uitvoering te geven aan het eindbesluit legt Onze Minister het eindbesluit voor aan de belanghebbende om vervolgens via een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bindende afspraken overeen te komen ten behoeve van een definitieve beslechting van het geschilpunt.

  • 7. Bij het eindbesluit verstrekt Onze Minister aan de belanghebbende een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, die bindende en afdwingbare voorwaarden over de tenuitvoerlegging van het eindbesluit bevat. Deze vaststellingsovereenkomst kan in overleg met de belanghebbende worden gewijzigd. De vaststellingsovereenkomst omvat in ieder geval een verklaring van de belanghebbende dat hij het eindbesluit aanvaardt en afziet van Nederlandse rechtsmiddelen met betrekking tot het geschilpunt of onderdelen daarvan. Indien er reeds procedurehandelingen waren begonnen, omvat de vaststellingsovereenkomst de ontbindende voorwaarde dat de belanghebbende uiterlijk binnen zestig dagen na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst aan Onze Minister gegevens en inlichtingen verstrekt die aannemelijk maken dat de procedurehandelingen worden beëindigd.

  • 8. Indien het eindbesluit door Onze Minister niet ten uitvoer is gelegd in overeenstemming met artikel 6.1, eerste lid, kan de belanghebbende zich wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank om de tenuitvoerlegging ervan af te dwingen.

Paragraaf 4.4. Kosten van de arbitragecommissie

Artikel 4.10

  • 1. De kosten van een arbitragecommissie worden gelijkelijk over de lidstaten verdeeld.

  • 2. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen overeenkomen dat de kosten van een arbitragecommissie worden gedragen door de belanghebbende ingeval:

    • a. de belanghebbende een kennisgeving van intrekking van de klacht heeft ingediend overeenkomstig artikel 2.5, vijfde lid; of

    • b. de belanghebbende een verzoek heeft gedaan overeenkomstig artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en de arbitragecommissie heeft besloten dat de betrokken bevoegde autoriteit de klacht terecht heeft afgewezen.

  • 3. Kosten als bedoeld in het eerste en tweede lid zijn:

    • a. de uitgaven van de vooraanstaande onafhankelijke personen, die een bedrag vormen dat gelijk is aan het gemiddelde van de gebruikelijke terugbetaling aan hoge ambtenaren van de betrokken lidstaten;

    • b. de vergoeding van de vooraanstaande onafhankelijke persoon die beperkt is tot € 1.000 per persoon per dag voor iedere dag dat de arbitragecommissie bijeenkomt.

  • 4. De kosten die de belanghebbende maakt, worden niet door de lidstaten gedragen.

  • 5. Bij de instelling van een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting kan in de werkingsregels van dit artikel worden afgeweken.

HOOFDSTUK 5. WISSELWERKING MET ANDERE PROCEDURES

Artikel 5.1

  • 1. Het onherroepelijk vaststaan van een ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat betrekking heeft op het geschilpunt belet de belanghebbende niet gebruik te maken van de procedures waarin deze wet voorziet.

  • 2. Het feit dat het geschilpunt voorwerp is van onderling overleg of heeft geleid tot het instellen van een arbitragecommissie op grond van deze wet belet overheidsorganisaties niet om met betrekking tot hetzelfde geschilpunt gerechtelijke procedures of procedures met het oog op de toepassing van bestuurlijke en strafrechtelijke sancties in te stellen of voort te zetten.

Artikel 5.2

  • 1. Onze Minister kan toegang tot de arbitragecommissie weigeren indien een straf op grond van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen met betrekking tot door de inspecteur gecorrigeerde belastbare inkomsten onherroepelijk is geworden en deze straf in direct verband staat met het geschilpunt. Geen beroep kan worden ingesteld tegen het besluit om toegang tot de arbitragecommissie te weigeren.

  • 2. Onze Minister kan de procedures, bedoeld in deze wet, schorsen met ingang van de dag van aanvaarding van de klacht tot de dag van het uiteindelijke vonnis van de procedure die aanleiding kan geven tot een straf als bedoeld in het eerste lid, die gelijktijdig met een van de procedures, bedoeld in deze wet, wordt gevoerd. Geen beroep kan worden ingesteld tegen het besluit om procedures, bedoeld in deze wet, te schorsen.

Artikel 5.3

Indien een gerechtelijke instantie in de lidstaat van de andere bevoegde autoriteit een beslissing over een geschilpunt heeft genomen en het nationale recht van die lidstaat niet toestaat af te wijken van deze beslissing, kan deze lidstaat bepalen dat:

  • a. een lopende procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel 3.1 wordt beëindigd met ingang van de datum van de kennisgeving waarmee de andere bevoegde autoriteit Onze Minister in kennis stelt van de beslissing van de gerechtelijke instantie;

  • b. geen gevolg wordt gegeven aan een mogelijkerwijs ingediend verzoek tot instelling van een arbitragecommissie uit hoofde van artikel 4.1, eerste lid, onderdeel b, in welk geval de andere bevoegde autoriteit Onze Minister in kennis stelt van de gevolgen van de beslissing van de gerechtelijke instantie;

  • c. een lopende procedure bij een arbitragecommissie of procedure tot instelling van een arbitragecommissie naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onderdeel b, wordt beëindigd, in welk geval de andere bevoegde autoriteit Onze Minister en de arbitragecommissie in kennis stelt van de gevolgen van de beslissing van de gerechtelijke instantie.

HOOFDSTUK 6. WIJZIGING BELASTINGHEFFING

Artikel 6.1

  • 1. Indien de vaststellingsovereenkomst, bedoeld in de artikelen 2.5, vierde lid, 3.2, eerste lid, en 4.9, zevende lid, verplicht tot verhoging of vermindering van belastingheffing, stelt de inspecteur de belastingschuld vast met toepassing van de voor de uitvoering van die belastingwet geldende regels. Bepalingen van de belastingwet en de Invorderingswet 1990 ter zake van verjaringstermijnen en bijbehorende voorwaarden zijn niet van toepassing.

  • 2. In geval van een eindbesluit, bedoeld in artikel 4.9, kan via de voorzieningenrechter van de rechtbank of via een gerechtelijke procedure in de andere betrokken lidstaat de tenuitvoerlegging van het eindbesluit worden tegengehouden op grond van een gebrek aan onafhankelijkheid als bedoeld in artikel 4.3, vijfde en zevende lid, bij de voorzitter en de vooraanstaande onafhankelijke personen van de arbitragecommissie.

HOOFDSTUK 7. GEHEIMHOUDING EN OPENBAARMAKING

Artikel 7.1

Op gegevens en inlichtingen die door Onze Minister of diens bevoegde vertegenwoordigers in het kader van de uitvoering van deze wet van de belanghebbende direct of indirect zijn verkregen is de verplichting tot geheimhouding, bedoeld in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.2

  • 1. Onze Minister sluit met de voorzitter en de vooraanstaande onafhankelijke personen van de arbitragecommissie een overeenkomst met betrekking tot de plicht tot geheimhouding. Deze overeenkomst bevat een bepaling inzake een sanctie bij overtreding van de plicht tot geheimhouding.

  • 2. De belanghebbende, en waar van toepassing zijn vertegenwoordiger, zegt toe alle informatie die tijdens de procedurehandelingen wordt verkregen als vertrouwelijk te behandelen.

  • 3. Indien daarom tijdens de procedurehandelingen wordt verzocht, leggen de belanghebbende en zijn vertegenwoordiger tegenover de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten een verklaring tot geheimhouding af. Deze verklaring bevat een aanvaarding van een sanctie bij overtreding van de plicht tot geheimhouding.

  • 4. Onze Minister stelt de Europese Commissie in kennis van de maatregelen die zijn genomen om inbreuken op de geheimhoudingsplicht te bestraffen.

  • 5. Bij de instelling van een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting kan in de werkingsregels van dit artikel worden afgeweken.

Artikel 7.3

  • 1. De arbitragecommissie brengt haar adviezen schriftelijk uit aan Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit.

  • 2. Het eindbesluit wordt volledig gepubliceerd, tenzij Onze Minister, de andere bevoegde autoriteit of de belanghebbende niet daarmee instemt, in welk geval Onze Minister een samenvatting van het eindbesluit publiceert.

  • 3. De samenvatting van het eindbesluit bevat een beschrijving van de kwestie en het onderwerp, de datum van het eindbesluit, de betrokken belastingtijdvakken, de rechtsgrondslag, de bedrijfstak, een beknopte beschrijving van het uiteindelijke resultaat en een beschrijving van de gebruikte wijze van arbitrage.

  • 4. Onze Minister verstrekt de samenvatting van het eindbesluit eerst aan de belanghebbende. Tot zestig dagen na de dag van ontvangst van de samenvatting kan de belanghebbende Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit verzoeken geen informatie te publiceren die op een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of op een fabrieks- of handelswerkwijze betrekking heeft of die in strijd is met de openbare orde.

  • 5. Onze Minister stelt de Europese Commissie onverwijld in kennis van op grond van het tweede lid te publiceren informatie.

HOOFDSTUK 8. OVERGANGSRECHT

Artikel 8.1

  • 1. Deze wet is van toepassing op elke klacht die wordt ingediend vanaf 1 juli 2019 inzake geschilpunten die betrekking hebben op inkomsten of vermogen verkregen in een belastingjaar dat begint op of na 1 januari 2018.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kunnen Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit besluiten een klacht in behandeling te nemen die is ingediend vóór 1 juli 2019 of die betrekking heeft op een belastingjaar dat begint vóór 1 januari 2018. Geen beroep kan worden ingesteld tegen dit besluit.

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN

Artikel 9.1

Deze wet treedt in werking met ingang van 30 juni 2019. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 29 juni 2019, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 9.2

Deze wet wordt aangehaald als: Wet fiscale arbitrage.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven