Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 december 2018
Op 29 november 2018 heeft het lid Özütok in een ordedebat verzocht om een brief over
de totstandkoming van het voorstel van rijkswet Koninkrijksgeschillen, de wijze waarop
de Caribische landen binnen het Koninkrijk nog invloed kunnen uitoefenen op dit voorstel
en mijn planning met betrekking tot dit voorstel (Handelingen II 2018/19, nr. 28, item 31). Dienaangaande kan ik u als volgt berichten.
Tegen de achtergrond van de opheffing van de Nederlandse Antillen werd het Statuut
voor het Koninkrijk in 2010 op meerdere plaatsen gewijzigd. Eén van deze wijzigingen
betrof de opneming in het Statuut van een nieuwe bepaling, artikel 12a, met daarin
de opdracht aan de wetgever van het Koninkrijk om voorzieningen te treffen voor de
behandeling van geschillen tussen het Koninkrijk en de landen. Door de landen is enkele
jaren op regeringsniveau overleg gevoerd over de wijze waarop deze voorzieningen vorm
dienden te krijgen. Om uit de impasse te komen die daarbij ontstond, is door mijn
voorganger in de periode 2015–2016 een conceptrijkswetsvoorstel tot stand gebracht.
Na in openbare internetconsultatie te zijn gegeven, is een voorstel van deze strekking
uiteindelijk begin 2017 aan de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk
ter advisering voorgelegd.
De Afdeling bracht haar advies uit in augustus 2017. Het toenmalige Nederlandse kabinet,
dat op dat moment demissionair was, heeft de verdere behandeling van het voorstel
niet meer ter hand genomen. Het viel daarom aan mij om te reflecteren op het advies
van de Afdeling en een nader rapport voor te bereiden. Deze reflectie heeft erin geresulteerd
dat het voorstel van rijkswet Koninkrijksgeschillen, kortheidshalve vaak ook geschillenregeling
genoemd, nog op enkele onderdelen is aangepast. Mede namens de Minister-President
zijn het nader rapport en het aangepaste voorstel met bijbehorende memorie van toelichting
vervolgens ter besluitvorming voorgelegd aan de Rijksministerraad en daar op 23 november
jl. aangenomen.
Voorstellen van rijkswet die afkomstig zijn van de regering van het Koninkrijk worden
ingediend bij de Tweede Kamer. Artikel 15 van het Statuut voor het Koninkrijk schrijft
voor dat de Koning zulke voorstellen gelijktijdig met de indiening bij de Tweede Kamer
aan de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zendt. Dit is in de laatste week
van november ook gebeurd met het voorstel van rijkswet Koninkrijksgeschillen. De Staten
van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn daarmee in de positie om, voordat in de Tweede
Kamer de openbare behandeling begint, dit voorstel te onderzoeken en zo nodig binnen
een daarvoor te bepalen termijn daaromtrent schriftelijk verslag uit te brengen aan
de Staten-Generaal of Koninkrijksregering (artikel 16 Statuut). Een schriftelijk verslag
wordt beantwoord door de betrokken bewindspersoon.
Het Statuut voor het Koninkrijk voorziet tijdens de mondelinge behandeling van een
voorstel van rijkswet in een rol voor organen van de Caribische landen. Om te beginnen
worden de Gevolmachtigde Ministers van de landen in de gelegenheid gesteld deze behandeling
bij te wonen en daarbij voorlichting te verstrekken (artikel 17, eerste lid, Statuut).
Daarnaast kunnen de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten besluiten voor de behandeling
van een voorstel van rijkswet één of meer bijzondere gedelegeerden af te vaardigen,
die eveneens bevoegd zijn de mondelinge behandeling bij te wonen en daarbij voorlichting
te geven (artikel 17, tweede lid, Statuut). Zowel de Gevolmachtigde Ministers als
de bijzondere gedelegeerden beschikken tijdens de behandeling over een recht van amendement
(artikel 17, vierde lid, Statuut). Zij kunnen evenwel niet deelnemen aan de stemming
over een ingebracht amendement.
Vóór de eindstemming over een voorstel van rijkswet worden de Gevolmachtigde Ministers
van de landen en, indien aanwezig, de bijzondere gedelegeerden in de gelegenheid gesteld
zich over het voorstel uit te spreken. Artikel 18 Statuut geeft hieromtrent nadere
voorschriften.
Zoals bovenstaande opsomming laat zien, zijn de Caribische landen in de gelegenheid
om tijdens de thans aangebroken parlementaire fase invloed uit te oefenen op het voorstel
van rijkswet Koninkrijksgeschillen. Aangezien het voorstel nu in handen ligt van de
parlementen, is het primair aan hen om het tempo van de behandeling te bepalen.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops