Aan de vice-president van de Raad van State
Den Haag, 25 februari 2019
Bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal is momenteel aanhangig het wetsvoorstel Verzamelwet
Brexit (35.084). Op 5 februari jl. is het wetsvoorstel in procedure genomen door de
vaste commissie voor Europese Zaken, waarna op 12 februari een technische briefing
in de commissie heeft plaatsgevonden en op 19 februari jl. het voorbereidend onderzoek.
Naast het stellen van (schriftelijke) vragen aan de regering, overweegt een meerderheid
van fracties in de commissie de Kamer voor te stellen op grond van artikel 21a van
de Wet op de Raad van State voorlichting te vragen over genoemd wetsvoorstel. Mocht
dit het geval zijn, dan zal de plenaire vergadering van de Eerste Kamer in de eerstkomende
vergadering hieromtrent besluiten. Besluitvorming zal dan op dinsdag 5 maart 2019
plaatsvinden. Bij een positief besluit tot het vragen van voorlichting, zal het verzoek
nog dezelfde dag de Afdeling advisering van de Raad bereiken.
De vragen die de Eerste Kamer eventueel aan de Raad wil voorleggen, zullen juridisch-technisch
van aard zijn en vooral zien op het voorgestelde artikel X. Alsdan zou gevraagd kunnen
worden naar de mogelijke noodzaak van (aanvullende) nationale regelgeving in geval
van een Brexit mét en zonder een terugtrekkingsakkoord met het Verenigd Koninkrijk.
Daarnaast worden vragen overwogen die zien op het voorgestelde artikel X onder andere
in relatie tot de «Aanwijzingen voor de regelgeving» (in het bijzonder aanwijzing
2.31) en de door de Eerste Kamer aanvaarde motie-Jurgens c.s. (Kamerstukken I, 2005–2006,
21 109, A).
Hoewel momenteel nog veel onduidelijk is over het precieze verloop van de Brexit in
de komende weken, gaat de Eerste Kamer er vooralsnog vanuit dat de Brexit op 29 maart
2019 een feit zal zijn. Om die reden zou de Kamer de Afdeling advisering van de Raad
van State willen verzoeken een eventuele voorlichtingsaanvraag op 5 maart a.s. met
voorrang te willen behandelen en de Kamer daarover ten spoedigste te willen informeren,
zodat de parlementaire behandeling daardoor geen vertraging oploopt.
Het is ook om deze reden, dat ik gemeend heb u nu reeds te moeten informeren dat de
Eerste Kamer het vragen van voorlichting aan de Afdeling advisering van de Raad van
State over dit wetsvoorstel overweegt.
De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, A. Broekers-Knol