35 080 Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID1

Vastgesteld 16 juli 2019

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel Herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen.

De fractieleden van PvdA sluiten zich graag aan bij de vragen van de fractieleden van GroenLinks en SP.

De leden van de 50PLUS-fractie sluiten zich graag aan bij de vragen gesteld door de GroenLinks-fractieleden onder punt 4 «Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid».

Het fractielid van OSF sluit zich graag aan bij de vragen van de fractieleden van GroenLinks en SP.

2. Doel van het wetsvoorstel

De GroenLinks-fractieleden merken op dat in dit wetsvoorstel het strafmaximum van een aantal strafbare feiten wordt verhoogd, nieuwe zelfstandige strafbaarstelling wordt geïntroduceerd en strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt verruimd. De regering schrijft in de memorie van toelichting dat het wetsvoorstel beoogt de strafbaarstelling van enkele delictsvormen te herijken in het licht van recente ontwikkelingen, waaronder het huidige criminaliteitsbeeld, de maatschappelijke afkeuring en onrust die bepaalde gedragingen veroorzaken en de toenemende maatschappelijke roep om herkenbare erkenning van leed van slachtoffers.2 Kan de regering aangeven op welke rapporten en inzichten zij zich baseert als zij spreekt over enerzijds de maatschappelijke afkeuring en onrust die bepaalde gedragingen veroorzaken en anderzijds de maatschappelijke roep om herkenbare erkenning van leed van slachtoffers?

De regering beoogt met het wetsvoorstel tot uitdrukking te brengen dat verschuivingen in maatschappelijke opvattingen over de ernst van de onderhanden zijnde delictsvormen moeten worden gesignaleerd. Zij geeft daar vervolgens opvolging aan door in dit wetsvoorstel strafmaxima te verhogen en nieuwe strafbaarstellingen te introduceren. De leden van de SP-fractie vragen de regering of per onderdeel is afgewogen wat het meest effectieve middel is om aan de veranderende maatschappelijke opvattingen gevolg te geven. Kan zij per onderdeel aangeven waarom er is gekozen voor het nu voorgestelde middel en waar die keuze op gebaseerd is? Waarom is er bijvoorbeeld primair gekozen voor strafbaarstelling in plaats van voorrang te geven aan preventie, of primair voor verhogen van strafmaxima in plaats van het vooral inzetten op het verhogen van de pakkans? Graag een uiteenzetting per voorgestelde maatregel.

3. Misbruik van seksueel beeldmateriaal en hinderen van hulpverleners

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat naast repressieve maatregelen ook preventieve maatregelen nodig zijn als het gaat om het bestrijden van misbruik van seksueel beeldmateriaal. Daarbij wordt ingezet op bewustwording van de negatieve effecten van online-grensoverschrijdend gedrag.3 Ziet het door de regering beoogde flankerend beleid ook op voorlichting die ziet op bewustwording bij het publiek van de nieuwe strafbaarheid van de handelingen als beschreven in dit wetsvoorstel, zo vragen de GroenLinks-fractieleden. Het gaat hierbij zowel om voorlichting die ziet op het zelfstandig strafbaar stellen van misbruik van seksueel beeldmateriaal als het zelfstandig strafbaar stellen van het hinderen van hulpverleners. Op welke wijze wordt de samenleving hierover geïnformeerd?

De GroenLinks-fractieleden vragen welke maatregelen de regering neemt om recidive ter zake van deze feiten terug te dringen. Het zal deels gaan om jeugdige delinquenten (met name als het gaat om de zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal). Ziet de regering de noodzaak tot het opleggen van leerstraffen aan minderjarige veroordeelden? Krijgt de reclassering verder bijvoorbeeld een taak rondom het organiseren van trainingen om te voorkomen dat veroordeelden opnieuw de fout in gaan, zoals trainingen die zien op verhoging van bewustwording van de gevolgen van de genoemde misdrijven voor de slachtoffers?

4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Is de regering het met de GroenLinks-fractieleden eens dat er extra middelen nodig zijn voor een adequate uitvoering en handhaving van deze wet? Het wetsvoorstel gaat uit van het idee dat van strafbaarstelling dan wel hogere strafbedreiging, een afschrikwekkende werking uitgaat. In de praktijk blijkt dat plegers van strafbare feiten meer onder de indruk zijn van een verhoogde pakkans dan van een strafbaarstelling of een verhoogd strafmaximum. De praktijk leert verder dat een spoedige berechting, lik-op-stukbeleid, het meest effect sorteert. Is de regering dit met de GroenLinks-fractieleden eens?

Politie en Openbaar Ministerie kampen nu al met capaciteitsproblemen waardoor prioriteiten gesteld moeten worden. De Rechtspraak kampt eveneens met capaciteitsproblemen waardoor het afdoen van zaken vertraging kan oplopen. Het College van procureurs-generaal en de Nationale Politie hebben geen advies uitgebracht over de werklastgevolgen. Denkt de regering dat er extra capaciteit voor handhaving van deze wet nodig is? Zo ja, ten koste waarvan gaat die inzet? Zo nee, hoe kan de handhaving zonder extra middelen effectief plaatsvinden? Hoe voorkomt de regering dat deze wet een dode letter wordt als investeringen in mankracht en organisatie achterwege of achterblijven? Deelt de regering de zorgen van de GroenLinks-fractieleden op dit punt?

Welke prioriteit krijgt de opsporing en vervolging van de in dit wetsvoorstel opgenomen strafbare feiten, zo vragen de GroenLinks-fractieleden. De regering spreekt zich in de memorie van toelichting alleen uit over prioriteit bij het hinderen van hulpverleners, huiselijk geweld, en kinderporno en kindermishandeling.4 Hoe is de prioriteit ten aanzien van de overige strafbare feiten genoemd in dit wetsvoorstel? Hoe gaat de regering de pakkans verhogen?

Kan de regering aangeven in welke mate er per onderdeel van haar voorstel sprake is van flankerend beleid en welke aanvullende financiële middelen daarvoor ter beschikking worden gesteld, zo vragen de SP-fractieleden. Alleen op deze wijze kunnen zij zich een beeld vormen over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel in de praktijk.

De SP-fractieleden hechten eraan te benadrukken dat zij het doel dat de regering voor ogen heeft met het wetsvoorstel, steunen: het veiliger maken van de samenleving. Zij zijn echter nog niet overtuigd dat de nu door de regering voorgestelde maatregelen in het wetsvoorstel in combinatie met het flankerend beleid zullen leiden tot de door de regering en de leden van de SP-fractie gewenste resultaten. Is de regering bekend met belevingsonderzoeken waarin is onderzocht in hoeverre het zichtbaar vergroten van de pakkans bijdraagt aan het gevoel van veiligheid in de samenleving in het algemeen, dan wel bij slachtoffers en betrokkenen in het bijzonder? Zo ja, wat waren hiervan de uitkomsten en hoe duidt de regering deze? Zo nee, is zij bereid het initiatief te nemen voor een dergelijk onderzoek en dit op korte termijn te laten uitvoeren?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien de reactie van de regering – bij voorkeur uiterlijk 30 augustus 2019 – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Boer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren


X Noot
1

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Rombouts (CDA), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Cliteur (FVD), Dittrich (D66), Doornhof (D66), Frentrop (FVD), Gerbrandy (OSF), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Van Pareren (FVD), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (FVD) (vice-voorzitter).

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 35 080, nr. 3, p. 1–2.

X Noot
3

Kamerstukken II 2018/19, 35 080, nr. 3, p. 12.

X Noot
4

Kamerstukken II 2018/19, 35 080, nr. 3, p. 6–16.

Naar boven