35 079 Voorstel van wet van de leden Kuiken, Van Toorenburg, Van Wijngaarden, Drost en Van der Staaij, houdende regels over het bestuursrechtelijk verbieden van organisaties die een cultuur van wetteloosheid creëren, bevorderen of in stand houden (Wet bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties)

A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

23 juni 2020

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een wettelijke regeling te treffen op grond waarvan organisaties die een cultuur van wetteloosheid creëren, bevorderen of in stand houden, verboden kunnen worden door Onze Minister voor Rechtsbescherming;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1 begripsomschrijving

In deze wet wordt onder Onze Minister verstaan: Onze Minister voor Rechtsbescherming.

Artikel 2 verbod rechtspersoon, lichaam of samenwerkingsverband

  • 1. Onze Minister kan een rechtspersoon en ieder ander als zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten tredend lichaam of samenwerkingsverband bij beschikking verbieden als de werkzaamheid van die rechtspersoon of dat lichaam of samenwerkingsverband:

    • a. een cultuur van wetteloosheid creëert, bevordert of in stand houdt door het stelselmatig plegen van strafbare feiten;

    • b. een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormt van als wezenlijk ervaren beginselen van de Nederlandse rechtsorde; en

    • c. de Nederlandse samenleving of delen daarvan ontwricht of kan ontwrichten.

  • 2. Alvorens Onze Minister een beschikking als bedoeld in het eerste lid verleent, hoort Onze Minister het College van procureurs-generaal, bedoeld in artikel 130 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Van het horen en de reactie van Onze Minister wordt schriftelijk weergave gedaan in het dossier dat Onze Minister ten grondslag legt aan zijn besluit op grond van artikel 2, eerste lid.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een gedraging toegerekend aan de rechtspersoon, het lichaam of het samenwerkingsverband als de gedraging heeft plaatsgevonden in het georganiseerde verband van de rechtspersoon, het lichaam of het samenwerkingsverband en de rechtspersoon, het lichaam of het samenwerkingsverband de gedraging duldt of er op andere wijze niet doeltreffend tegen optreedt.

Artikel 3 organisaties die niet verboden mogen worden

Op grond van artikel 2, eerste lid, wordt niet verboden:

  • a. een politieke partij;

  • b. een jongerenvereniging of wetenschappelijk bureau, verbonden aan een politieke partij;

  • c. een kerkgenootschap of een andere organisatie die gericht is op het belijden van een godsdienst of levensbeschouwing;

  • d. een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werknemers die krachtens haar statuten ten doel heeft om de belangen van haar leden als werknemers te behartigen en bevoegd is tot het aangaan van een collectieve arbeidsovereenkomst.

Artikel 4 kennisgeving en registratie van het verbod

  • 1. Na de bekendmaking van de beschikking wordt van het verbod onverwijld mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 2. Voor zover de beschikking strekt tot het verbieden van een corporatie als bedoeld in artikel 117 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek die niet is een Nederlandse rechtspersoon en die is ingeschreven in het handelsregister, wordt de beschikking ingeschreven in dat register.

Artikel 5 ontbinding Nederlandse rechtspersoon

  • 1. Een Nederlandse rechtspersoon die met toepassing van artikel 2, eerste lid, is of wordt verboden, kan bij beschikking van Onze Minister worden ontbonden.

  • 2. De beschikking tot ontbinding treedt in werking zodra zij onherroepelijk is geworden.

Artikel 6 bewind en vereffening na ontbinding Nederlandse rechtspersoon

  • 1. Op verzoek van Onze Minister kan de rechtbank de goederen van de rechtspersoon ten aanzien waarvan de beschikking tot ontbinding is genomen maar nog niet in werking is getreden, onder bewind stellen. Artikel 22 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Op verzoek van Onze Minister benoemt de rechtbank een of meer vereffenaars van het vermogen van een ontbonden rechtspersoon. In afwijking van artikel 23b, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank, op verzoek van Onze Minister of ambtshalve, bepalen dat de vereffenaar het in dat lid bedoelde overschot uitkeert aan de Staat.

Artikel 7 bewind en vereffening na verbod buitenlandse corporatie

  • 1. Op verzoek van Onze Minister kan de rechtbank de in Nederland gelegen goederen van een met toepassing van artikel 2, eerste lid, verboden corporatie als bedoeld in artikel 117 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek die niet is een Nederlandse rechtspersoon, onder bewind stellen. Artikel 22 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Op verzoek van Onze Minister benoemt de rechtbank een of meer vereffenaars van de in Nederland gelegen goederen van de verboden corporatie. De benoeming treedt niet eerder in werking dan nadat het verbod onherroepelijk is geworden. De artikelen 23 tot en met 24 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechtbank, op verzoek van Onze Minister of ambtshalve, kan bepalen dat de vereffenaar het overschot, bedoeld in artikel 23b, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, uitkeert aan de Staat.

Artikel 8 verwerking van persoonsgegevens

  • 1. Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de Algemene verordening gegevensbescherming, kan Onze Minister, voor zover noodzakelijk voor de taakuitoefening op grond van deze wet, persoonsgegevens verwerken als bedoeld in het eerste lid van dat artikel.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in artikel 1 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.

Artikel 9 rechtsbescherming tegen het verbod

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de rechtspersoon of van het lichaam of samenwerkingsverband om rechtsmiddelen aan te wenden tegen het verbod.

Artikel 10 wijziging Burgerlijk Wetboek

Artikel 19 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. door een beschikking van Onze Minister voor Rechtsbescherming als bedoeld in artikel 2 eerste lid, van de Wet bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties.

2. In het derde lid wordt «door de Kamer van Koophandel en» vervangen door «door de Kamer van Koophandel,» en wordt aan het slot ingevoegd «en in het geval als bedoeld in lid 1, onder g, door Onze Minister voor Rechtsbescherming».

3. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij een ontbinding als bedoeld in lid 1, onder g, wordt de opgaaf gedaan door Onze Minister voor Rechtsbescherming.

Artikel 11 wijziging Wetboek van Strafrecht

Artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht komt te luiden:

  • 2. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die:

    • a. is verboden op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties;

    • b. bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard op grond van artikel 20 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c. van rechtswege is verboden op grond van het onder b genoemde artikel; of

    • d. ten aanzien waarvan een onherroepelijke verklaring als bedoeld in artikel 122, eerste lid, van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek is afgegeven.

Artikel 12 wijziging Wetboek van Strafvordering

In artikel 67, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering wordt na «139g,» ingevoegd «140, tweede lid,».

Artikel 12a wijziging Boek 2 BW als deze wet vervalt

Als deze wet ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 13, tweede lid, vervalt, wordt artikel 19 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek als volgt gewijzigd:

1. in het eerste lid vervalt onderdeel g onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel f door een punt;

2. in het derde lid wordt na «de Kamer van Koophandel» ingevoegd «en» en vervalt «en in het geval als bedoeld in lid 1, onder g, door Onze Minister voor Rechtsbescherming»;

3. in het vierde lid vervalt «Bij een ontbinding als bedoeld in lid 1, onder g, wordt de opgaaf gedaan door Onze Minister voor Rechtsbescherming.».

Artikel 12b evaluatiebepaling

Onze Minister voor Rechtsbescherming zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel 2 van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 13 inwerkingtreding en verval

  • 1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Deze wet vervalt zeven jaar na de inwerkingtreding van artikel 2, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders wordt bepaald.

  • 3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4. Het oude recht blijft van toepassing op een verbod, opgelegd op grond van artikel 2, eerste lid.

Artikel 14 citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Rechtsbescherming,

Naar boven