35 075 Regels omtrent het waarborgen van edelmetalen voorwerpen (Waarborgwet 20.)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 7 december 2018

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

ALGEMEEN

1

1.

Doel en aanleiding

2

2.1

De verplichting tot waarborgen

2

2.2

De waarborginstellingen

2

2.3

Handhaving

3

3.1

Gehaltemerken

3

3.2

Aansluiting bij de waarborgpraktijk

3

4.1

Adviezen, consultatie en uitvoerbaar- en handhaafbaarheid

4

4.2

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

4

5.

Bedrijfseffecten en regeldruk

5

II.

ARTIKELEN

5

 

Artikel 5

5

 

Artikel 13

5

 

Artikel 26

6

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling, en grotendeels met instemming, kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden hebben nog een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorgestelde wetsvoorstel en hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

1. Doel en aanleiding

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat uit de evaluatie van het waarborgstelsel naar voren kwam dat Duitsland in het geheel geen verplichting tot waarborgen kent en derhalve ook niet is aangesloten bij het Verdrag van Wenen inzake onderzoek en de stempeling van edelmetalen werken (Waarborgconventie). Daarnaast is in de evaluatie te lezen dat België en Frankrijk wel een waarborgverplichting kennen, maar omdat het waarborgen (ook) gebeurt door producenten zijn beide landen – mede daarom – geen lid van de Waarborgconventie. Deze leden vragen wat de gevolgen zijn voor het gelijke speelveld, het waarborgen van eerlijke handel in edelmetalen voorwerpen en het beschermen van consumenten tegen bedrog, aangezien deze omringende landen van Nederland geen lid zijn van de Waarborgconventie.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de evaluatie verder staat dat onderzoekers de vergelijking van de internationale stelsels hebben voorgelegd aan enkele relevante belanghebbenden. De onderzoekers rapporteren een grote voorkeur voor het huidige systeem bij deze belanghebbenden. Alternatieven gebaseerd op de Belgische, Duitse en Deense stelsels blijven volgens belanghebbenden achter bij het Nederlandse stelsel waar het gaat om de bescherming van consumenten en bedrijven. Zou de Nederlandse evaluatie aanleiding kunnen zijn voor andere landen om zich aan te sluiten bij het systeem in Nederland en, voor degene die nog geen lid zijn, om lid te worden van de Waarborgconventie?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat dit wetsvoorstel bijdraagt aan het borgen van eerlijke handel in edelmetalen voorwerpen en het beschermen van consumenten tegen bedrog.

2.1 De verplichting tot waarborgen

De leden van de CDA-fractie lezen dat om wetgevingstechnische redenen wordt voorgesteld om de massagrenzen uitsluitend bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) te regelen en niet, zoals nu, gedeeltelijk bij wet en gedeeltelijk bij AMvB. Welke wetgevingstechnische redenen worden bedoeld en zitten hier nog nadelen aan? Daarnaast lezen deze leden dat verschillende gehaltemerken bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Welke zijn dat en waarom is gekozen voor een ministeriële regeling?

2.2 De waarborginstellingen

De leden van de VVD-fractie constateren dat in artikel 5 een en ander bepaald over de tarieven. Hierover hebben deze leden de volgende vragen. Wordt voor elke waarborginstelling een afzonderlijk tarief bepaald, gebaseerd op door de betreffende waarborginstelling geschatte kosten voor het betreffende jaar? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting van de regering waarom uiteindelijk niet is gekozen voor de in het conceptwetsvoorstel opgenomen maximumtarieven. Is de regering van mening dat sprake dient te zijn van een bepaalde hoeveelheid waarborginstellingen om te kunnen spreken van een normale markt waarbij een maximumtariefstelling op zijn plaats zou zijn? Zo nee, waarom niet? Zij vragen tevens of de regering meent dat het hanteren van maximumtarieven een positief effect zou hebben op onderlinge concurrentie tussen waarborginstellingen.

2.3 Handhaving

De leden van de D66-fractie constateren dat het Agentschap Telecom verantwoordelijk blijft voor toezicht op ondernemers en de naleving van de op hen rustende verplichtingen om edelmetalen voorwerpen in de handel te mogen brengen. Deze leden menen op te merken dat ondanks de modernisering van de wet de situatie kan ontstaan dat grote online platforms kunnen ontkomen aan de Waarborgwet. Bijvoorbeeld als zo’n platform of het moederbedrijf van het platform edelmetalen voorwerpen opkoopt dan wel het (economisch) bezit hiervan heeft, of als het platform in opdracht van een andere partij edelmetalen voorwerpen verkoopt. Het wetsvoorstel biedt geen soelaas op dit terrein.

De leden van de D66-fractie constateren dat ook de toezichthouder aandacht vraagt voor dit vraagstuk. Op welke manier wordt bij de implementatie van het wetsvoorstel rekening gehouden met de ontwikkeling van algoritmes, de verkoop op online platforms en de handhavingspraktijk? Hoe is het toezicht op deze partijen, die soms in het buitenland gevestigd zijn, geregeld? Deze leden zouden graag zien dat dit vraagstuk ook wordt voorgelegd aan de Autoriteit Consument en Markt.

3.1 Gehaltemerken

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat in de wet wordt bepaald wat het minimum gehalte is dat door een gehaltemerk wordt gewaarborgd. Hogere gehalten worden vastgesteld bij ministeriële regeling. Tegelijk wordt bepaald dat een waarborginstelling op verzoek van een aanbieder ook dient te waarborgen op basis van het Verdrag inzake het onderzoek en de stempeling van edelmetalen werken. De ondergrens in het Verdrag is lager dan de Nederlandse ondergrens. Deze leden vragen of de wet niet nog eenvoudiger zou kunnen door simpelweg aan te sluiten bij de eisen in het genoemde Verdrag.

3.2 Aansluiting bij de waarborgpraktijk

De leden van de CDA-fractie lezen dat een voorstel is om expliciet in de wet op te nemen dat een waarborginstelling specifieke taken kan laten uitvoeren door een andere onderneming of dochteronderneming. Hierbij wordt aangegeven dat dit ook een in het buitenland gevestigde onderneming kan zijn. Deze leden zetten hier vraagtekens bij of dit verstandig is. Kan de regering toelichten waarom dit wenselijk is? Bevordert dit concurrentie tussen instellingen en zo ja, is dit wel verstandig? Wat zouden redenen kunnen zijn voor een waarborginstelling om specifieke taken uit te laten voeren door een in het buitenland gevestigde onderneming? Wat is het belang voor Nederland dat dit kan gebeuren?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het aanbrengen van merken volgens de regering onder de Waarborgwet 1986 in sommige gevallen ook reeds in het buitenland plaatsvindt. Kan de regering aangeven hoe vaak dit het geval is geweest, wat de ervaringen hierbij waren en waarom het expliciet maken in de wet dan nog nodig is? Kan de regering daarnaast aangeven of het in andere Europese landen ook is toegestaan om specifieke taken uit te laten voeren door een in het buitenland gevestigde onderneming? Indien dit niet het geval is, wat is dan de reden voor Nederland om dit wel toe te staan? Leidt dit dan niet tot een ongelijk speelveld?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering aangeeft dat de waarborginstelling volledig verantwoordelijk is voor de uitvoering van het uitbestede deel van haar taken en ervoor dient te zorgen dat de onderaannemer of dochteronderneming voldoet aan de bij of krachtens de wet aan de waarborginstelling gestelde eisen van onafhankelijkheid, deskundigheid en naar behoren functioneren. Hoe toetst de waarborginstelling dit?

De leden van de CDA-fractie lezen verder dat expliciet wordt gemaakt dat een waarborginstelling gebruik mag maken van een steekproef bij het gehalteonderzoek van een (grote) partij edelmetalen voorwerpen, of beter gezegd, bij de beoordeling van de homogeniteit van het gehalte van die partij. Deze leden begrijpen dat dit een positief effect heeft op de nalevingskosten, maar vragen wel of met steekproeven voldoende zekerheid kan worden gegeven over de homogeniteit van een partij aangeboden voorwerpen. Zij horen graag hoe de regering hier naar kijkt.

4.1 Adviezen, consultatie en uitvoerbaar- en handhaafbaarheid

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Vereniging Goud- en Zilversmeden in haar brief van 3 december 2018 aandacht vraagt voor het onverhoopte geval van een faillissement van een waarborginstelling en dan met name het risico op vertraagde teruggave van ter keuring opgestuurde sieraden. Deze leden vragen de regering om een reactie op dit punt en willen weten of de regering het wenselijk acht een bepaling te overwegen om dit risico te beperken.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Vereniging van Goud- en Zilversmeden die enkele risico’s voor consumenten meent te signaleren. Deze leden zouden graag informatie ontvangen over hoe dit wetsvoorstel voorziet in de situatie waarin een sieraad beschadigd raakt tijdens het inslaan van het gehalteteken of gravures en de afwikkeling van een geschil.

De leden van de D66-fractie lezen dat goudsmeden in de ons omringende landen hun sieraden niet door een waarborginstelling hoeven te laten keuren. Kan de regering inzichtelijk maken wat de impact hiervan is op de concurrentiepositie van goudsmeden in Nederland?

4.2 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting op het begrip ondernemer ingeval sprake is van opeenvolgende bewerkingen aan een sieraad door een gieterij, goudsmid, een juwelier en een ondernemer die vervolgens een actieve bemiddelende rol speelt bij het tot stand brengen van een overeenkomst van verkoop en koop. Wie is alsdan gehouden tot waarborgen over te gaan en verantwoordelijk voor het gehalte?

De leden van de CDA-fractie lezen dat Agentschap Telecom adviseerde om meer houvast te bieden over het begrip ondernemer, specifiek het onderdeel «actief bemiddelen» in die definitie. Deze leden kunnen zich hierin vinden omdat goede handhaving belangrijk is. Is het verschil tussen «bemiddelen» en «actief bemiddelen» nu wel voldoende helder? Vervaagt het verschil niet te snel? Is het wel verstandig om pas na verloop van tijd in overleg met het Agentschap Telecom te bezien of het mogelijk en gewenst is (onderdelen van) de op dit punt gegroeide handhavingspraktijk in algemene regels te vatten en daarom een beleidsregel vast te stellen? Kan er dan wel tijdig worden gehandhaafd? Kan de regering bovendien aangeven of Agentschap Telecom met de oplossing die de regering schetst voldoende uit de voeten kan?

De leden van de CDA-fractie vragen verder op welke wijze wordt gewaarborgd dat bij het delven van edelmetalen geen mistanden voorkomen zoals kinderarbeid. Welke regels gelden hiervoor en heeft dit nog relatie met dit wetsvoorstel?

5. Bedrijfseffecten en regeldruk

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat mede op basis van de evaluatie van het waarborgstelsel is gekozen om het stelsel in de huidige vorm te behouden en er slechts sprake is van kleine verbeteringen. Tegelijkertijd constateren deze leden dat de regering stelt dat het onderhavige wetsvoorstel geen substantiële gevolgen heeft voor de regeldruk voor het bedrijfsleven. Deze leden menen evenwel dat het alternatief van zelf keuren door goudsmeden, in combinatie met steekproefsgewijze keuring door waarborginstellingen, tot minder administratieve lasten en minder kosten zou kunnen leiden. Zij vragen derhalve of dit is meegenomen in de afweging te kiezen voor behoud van het stelsel en zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op het commentaar van de Vereniging Goud- en Zilversmeden dat de lasten van het laten keuren van sieraden door waarborginstellingen onevenredig hoog zouden zijn en tot substantiële kostprijsverhoging leidt en dat deze lasten uniek zouden zijn en niet voor vergelijkbare consumptieartikelen bestaan. Deze leden zijn benieuwd of de regering van mening is dat het wetsvoorstel, indien deze lastendruk inderdaad volgens haar onevenredig hoog is, op dit punt aangepast dient te worden en op welke wijze dit zou kunnen. Zij zijn tevens benieuwd in hoeverre overleg met de sector heeft plaatsgevonden bij het opstellen van het wetsvoorstel.

II. ARTIKELEN

Artikel 5

De leden van de D66-fractie constateren dat het voorgestelde artikel voorziet in het behoud van het huidige stelsel van vastgestelde tarieven voor de kosten die waarborginstellingen maken voor het uitvoeren van hun taken. Deze leden constateren dat de tarieven voor deze wettelijke diensten kunnen verschillen, terwijl de technieken (stempelen of lasergravure) voor de waarborginstellingen hetzelfde zijn. Wat is de overweging geweest om een maximumtarief voor deze wettelijke diensten te schrappen uit het eerder voorstelde conceptwetsvoorstel en vast te houden aan vastgestelde tarieven?

Artikel 13

De leden van de D66-fractie constateren dat het waarborginstellingen mogelijk wordt gemaakt om specifieke taken zoals het aanbrengen van merken of het uitvoeren van de gehalteproef uit te besteden aan waarborginstellingen of dochterondernemingen die in het buitenland gevestigd zijn. Deze leden wensen een verduidelijking hoe en door wie wordt getoetst of deze rechtspersonen voldoen aan de Waarborgwet en het Nederlandse bestuursrecht. Zij willen voorkomen dat via schijnconstructies en/of malafide buitenlandse organisaties (on)bewust de Nederlandse wet- en regelgeving wordt omzeild, waardoor consumenten en ondernemers gedupeerd kunnen worden. Deze leden wensen ook inzicht te krijgen op welke grond de Minister het toezicht op deze instellingen kan uitoefenen en welke capaciteit daarvoor beschikbaar is.

Artikel 26

De leden van de D66-fractie merken op dat Nederland een hogere ondergrens hanteert dan andere landen wat betreft de standaard van gouden voorwerpen. Gouden voorwerpen mogen in Nederland pas als goud worden verkocht als ten minste de helft van het voorwerp (585 duizendsten / 14 karaat) uit goud bestaat; de internationale standaard bestempelt voorwerpen met een gehalte van ten minste 375 duizendsten / 9 karaat al als goud. Waarom wijkt het Nederlandse waarborgsysteem af van het Verdrag inzake het onderzoek en de stempeling van edelmetalen werken? Wat zijn de argumenten van verkopers geweest om hier aan vast te houden? Wat is de overweging van de regering geweest om de definitie van goud niet gelijk te trekken met de definitie daarvan in het Verdrag?

De voorzitter van de commissie, Diks

De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof

Naar boven