35 070 Wijziging van de Participatiewet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet in verband met het centraliseren van tolkvoorzieningen ten behoeve van de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de deelname aan het maatschappelijk verkeer van personen met een auditieve beperking, van de luisterlijnen voor volwassenen en jeugdigen en van het vertrouwenswerk jeugd (Wet centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten leef- en werkdomein, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 6 mei 2019

Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen die de leden van de fracties van VVD en D66 hebben gesteld bij het voornoemde voorstel van wet. In deze memorie van antwoord ga ik in op de vragen van de leden van de fracties. Daarbij is de volgorde aangehouden van het voorlopig verslag.

Vraag 1

De leden van de VVD-fractie vragen of voor meer essentiële voorzieningen, nodig om volwaardig te kunnen participeren, geldt dat de rechtspositie van cliënten binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) niet afdoende is geregeld. Zij vragen waarom de rechtsbeschermingsfunctie van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel bij een gecentraliseerd aanbod afdoende kan worden geboden, maar niet binnen het gedecentraliseerde kader van de Wmo 2015.

De bestuursrechtelijke rechtsbescherming is in Nederland gekoppeld aan een beschikking van een bevoegd bestuursorgaan. Daartegen kan een belanghebbende bezwaar maken en, indien diegene het niet eens is met de beslissing op dat bezwaar, in beroep gaan bij de rechter. Het kernpunt rondom de rechtsbescherming is dat de Wmo 2015 op dit moment de wettelijke taak om tolkvoorzieningen toe te kennen bij het individuele college van burgemeester en wethouders van een gemeente legt, terwijl dit in de praktijk door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gebeurde. Tussen de VNG en de colleges bestaat geen mandaatrelatie om in naam van het college een besluit te nemen. Daarmee wordt de wettelijke bevoegdheid om een besluit te nemen juridisch onjuist ingevuld. Dit levert problemen op in de rechtsbescherming, omdat cliënten niet bij hun gemeenten terecht kunnen als niet correct wordt gehandeld en de VNG niet wettelijk bevoegd is om besluiten te nemen.

Deze kwestie staat dus los van de argumentatie om de taak al dan niet centraal of decentraal uit te voeren. In beide gevallen kan de rechtsbeschermingsfunctie van de Awb afdoende zijn, mits – zoals bij de overige (gedecentraliseerde) maatwerkvoorzieningen (en persoonsgebonden budgetten) als bedoeld in de Wmo 2015 het geval is – beschikkingen worden opgesteld door degenen die daar juridisch toe bevoegd zijn (dat wil zeggen de gemeenten of degenen aan wie de gemeenten dit hebben gemandateerd). Voor de overige maatwerkvoorzieningen (en persoonsgebonden budgetten) op grond van de Wmo 2015 is de rechtsbescherming dus ook nu al helder geregeld. Dit neemt niet weg dat er geen ruimte is voor doorontwikkeling zoals ik onder meer heb geschetst in mijn brief van 12 april 2019 over resultaatgericht beschikken.1

Vraag 2

De leden van de VVD-fractie vragen tevens om de reeds aan de Tweede Kamer toegezegde evaluatie over de uitvoering van de tolkvoorziening door het UWV ook aan de Eerste Kamer te doen toekomen.

In de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 7 maart jongstleden is toegezegd om tweemaal in de komende twee jaar (na 1 juli 2019 én na 1 juli 2020) de Tweede Kamer te informeren over de stand van zaken rond de uitvoering van de gecentraliseerde tolkvoorzieningen voor auditief beperkten. Uiteraard ben ik bereid deze informatie ook toe te zenden aan de Eerste Kamer.

Vraag 3

De leden van de D66-fractie verwijzen naar de toezegging om de Tweede Kamer te informeren over de uitkomst van het gesprek met belangenorganisaties over het «prikbord» in relatie tot de keuzevrijheid en de wijze waarop het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) daarmee wil omgaan en vragen of deze brief ook ter kennis van de Eerste Kamer kan worden gebracht.

Uiteraard ben ik daartoe bereid. Ten tijde van het schrijven van deze beantwoording, is de brief over de zogenaamde «prikbordfunctie» verzonden naar de Kamer. Deze zal dan ook in afschrift aan uw Kamer worden gestuurd.

Vraag 4

Verder vragen de leden van de D66-fractie of het communicatieplan, dat wordt opgesteld door het UWV en de Berengroep, die per 1 juli de bemiddeling en declaratieafhandeling gaat uitvoeren, al gereed is.

Het plan is gereed. Het UWV en Berengroep hebben een communicatieplan opgesteld dat uiteenzet op welke momenten de verschillende groepen gebruikers van tolkvoorzieningen (de huidige gebruikers in het leef-, werk- en onderwijsdomein en de nieuwe gebruikers) en tolken op de hoogte worden gebracht van de beoogde veranderingen zoals de nieuwe instructies voor het aanvragen van voorzieningen, bemiddelen voor tolkdiensten en het factureren door tolken. Bij de uitvoering van dit plan wordt ook de door het UWV ingestelde klankbordgroep van gebruikers en tolken betrokken.

Vraag 5 en 6

De leden van de D66-fractie hebben daarnaast een aantal vragen over de indexering van de tolktarieven. Zij willen weten of het juist is dat de indexering wel plaats zal vinden voor de zogenaamde leefuren, maar niet voor de onderwijs- en werkuren. Als dat zo is, dan vragen zij zich af waarom dat dan zo geregeld is en geven aan dat het voor de hand zou liggen de indexering voor alle uren te laten gelden. Voorts vragen zij of in de komende jaren per 2020 de indexering per 1 januari zal plaatshebben.

Het UWV is reeds verplicht jaarlijks de tarieven voor de tolkvoorzieningen voor het werk- en onderwijsdomein te indexeren. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal het UWV ook voor het leefdomein jaarlijks indexeren (dus voor alle drie de domeinen voor tolkvoorzieningen). Vanwege de voorgestelde centralisatie en omdat het UWV een evaluatie heeft laten uitvoeren naar de huidige indexatie, is besloten om niet per 1 januari, maar per 1 juli van dit jaar de tarieven voor de tolkvoorzieningen te indexeren. Dit geldt dan voor alle drie de domeinen. In de komende jaren, vanaf 2020, zal er weer per 1 januari van dat jaar worden geïndexeerd.

Vraag 7

De leden van de D66-fractie geven aan dat voor auditief beperkten 30 tolkuren per jaar is voorzien. Zij willen weten of uit ervaring of onderzoek is gebleken dat dit voldoende is.

Het klopt dat voor auditief beperkten per jaar 30 tolkuren in het leefdomein is voorzien. Uit de managementrapportages over 2017 en 2018 van Tolkcontact (beheerd door Berengroep) die in opdracht van achtereenvolgens de VNG en VWS de tolkvoorziening in het leefdomein uitvoert, komt naar voren dat over 2017 en 2018 de actieve tolkgebruiker gemiddeld onder dit aantal uren blijft, maar dat er wel sprake is van een toename per actieve tolkgebruiker: over 2017 van 22 naar 23 uur over 2018 van 23 naar 24 uur. Daarnaast is bij algemene maatregel van bestuur voor de tolkvoorziening in het leefdomein geregeld, dat naast de vastgestelde 30 uur, meer uren door het UWV kunnen worden toegekend voor tolkdiensten bij activiteiten die in het belang zijn voor de deelname aan het maatschappelijke verkeer, indien de gebruiker hiervoor een onderbouwde aanvraag indient bij het UWV. Dus het is voor gebruikers mogelijk om daarop een beroep te doen, mochten de 30 tolkuren in het leefdomein in het betreffende jaar niet voldoende zijn.

Uiteraard blijf ik de ontwikkelingen volgen aan de hand van de beleidsinformatie die het UWV jaarlijks zal aanleveren (zie verder onder vraag 8 en 9).

Vraag 8 en 9

Voorts vragen de leden van de D66-fractie of het UWV en Berengroep afspraken hebben gemaakt over de rapportage van de uitvoering. Ook willen zij weten voor hoeveel jaar met Berengroep een contract is aangegaan.

Het UWV en Berengroep zijn bezig om afspraken te maken over de rapportage over de uitvoering door Berengroep. Deze rapportage zal informatie bevatten ter verantwoording van de budgetten en de gemaakte kosten. Daarnaast komt er een rapportage met beleidsinformatie om ontwikkelingen en trends te kunnen signaleren. De overeenkomst die het UWV met Berengroep heeft afgesloten is voor de duur van acht jaar, waarbij het UWV na het tweede contractjaar de overeenkomst jaarlijks kan opzeggen, met een opzegtermijn van drie maanden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H. de Jonge


X Noot
1

Kamerstukken II 2018–2019, 29 538, nr. 292.

Naar boven