35 051 (R2109) Luchtvaartverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en de Republiek Colombia; Bogotá, 5 juni 2018

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 3 oktober 2018.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Minister van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 2 november 2018.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 september 2018

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 5 juni 2018 te Bogotá tot stand gekomen Luchtvaartverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en de Republiek Colombia (Trb. 2018, nr. 80).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Aruba gevraagd.

Aan de Gouverneur van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 3 oktober 2018 over te leggen aan de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Minister van Aruba is van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Het Luchtvaartverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en de Republiek Colombia (hierna: Verdrag) is het resultaat van besprekingen tussen de Arubaanse en de Colombiaanse luchtvaartautoriteiten. Aanleiding voor die besprekingen was de wens van de twee partijen om de luchtvaartrelatie tussen Aruba en Colombia in een Verdrag te regelen. Het afsluiten van een Verdrag werd door beide partijen noodzakelijk geacht teneinde tegemoet te komen aan de ontwikkelingen in de luchtvaart en meer in het bijzonder om tegemoet te komen aan de commerciële en operationele wensen van de luchtvaartsector van beide partijen. Tevens zijn in het Verdrag de standaardbepalingen ten aanzien van veiligheid en beveiliging van de luchtvaart opgenomen teneinde te voldoen aan de internationale verplichtingen ter zake.

Het Verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het oordeel van de regering enkele een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan de door de Republiek Colombia aangewezen luchtvaartmaatschappijen het recht toekent op een vergunning voor de exploitatie van de overeengekomen luchtdiensten op de in Bijlage bij het Verdrag omschreven routes onder de voorwaarden als vervat in artikel 3, tweede lid. Verder worden aan de door de respectieve partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks rechten toegekend of plichten opgelegd, met name in de bepalingen met betrekking tot de toepasselijkheid van wet- en regelgeving (artikel 5), gebruikersheffingen (artikel 9), douanerechten (artikel 10), belastingen (artikel 11), tarieven (artikel 12), capaciteit (artikel 13), mededingingswetgeving (artikel 14), beginsel van wederzijdse non-discriminatie (artikel 15), valutaconversie en overmaking van inkomsten (artikel 16), verkoop en promotie van luchtvervoersdiensten (artikel 17), buitenlands personeel en toegang tot lokale diensten (artikel 18), operationele flexibiliteit (artikel 19), gronddiensten (artikel 20), coöperatie- en samenwerkingsovereenkomsten (artikel 21) en goedkeuring van dienstregelingen (artikel 26).

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II.1 Verdrag

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het Verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen gebruikelijke, begrippen.

Artikel 2 (Verlening van Rechten)

In artikel 2 worden de (vervoers)rechten opgesomd die de (aangewezen) luchtvaartmaatschappijen onder het Verdrag mogen uitvoeren. Het vijfde lid bepaalt dat het niet toegestaan is om passagiers en/of vracht tussen bestemmingen op het grondgebied van de andere partij te vervoeren (cabotage).

Artikel 3 (Aanwijzing van Luchtvaartmaatschappijen)

Voor het uitvoeren van de overeengekomen luchtdiensten wordt in het eerste lid van artikel 3 de aanwijzing voorzien van één of meer luchtvaartmaatschappijen per partij. In het tweede lid wordt bepaald onder welke voorwaarden de benodigde exploitatievergunningen worden verleend. In het derde lid wordt verder uitgewerkt wat verstaan moet worden onder hoofdvestiging van een luchtvaartmaatschappij (tweede lid, onderdeel a). In het vierde lid wordt het vereiste van daadwerkelijk toezicht nader uitgewerkt (tweede lid, onderdeel b).

Artikel 4 (Intrekking, Schorsing of Beperking van de Vergunning)

Artikel 4 geeft de luchtvaartautoriteiten van elke partij het recht om de op grond van artikel 3 aan de door de andere partij aangewezen luchtvaartmaatschappijen verstrekte exploitatievergunningen te weigeren, in te trekken of te schorsen of daaraan tijdelijke of permanente voorwaarden te stellen.

Artikel 5 (Toepasselijkheid van Wet- en Regelgeving)

In artikel 5 wordt bepaald dat het vliegen met en de exploitatie van de luchtvaartuigen van de door de ene partij aangewezen luchtvaartmaatschappijen dienen te voldoen aan wet- en regelgeving van de andere partij ten aanzien van de binnenkomst op, het verblijf op, doorreis of vertrek vanuit het grondgebied van deze partij. Dit geldt ook voor passagiers, bemanning, vracht en post.

Artikel 6 (Erkenning van Bewijzen en Vergunningen)

Artikel 6 bepaalt dat bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en vergunningen die door de ene partij zijn uitgereikt of geldig zijn verklaard, door de andere partij als geldig erkend moeten worden, mits deze bewijzen en vergunningen voldoen aan eisen die gelijk zijn aan of zwaarder zijn dan de minimumnormen van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Stb. 1947, H 165 en Trb. 1959, 45) (Verdrag van Chicago). Elke partij behoudt echter het recht om de erkenning te weigeren van bewijzen en vergunningen die aan haar eigen onderdanen zijn toegekend door de andere partij.

Artikel 7 (Operationele Veiligheid) en Artikel 8 (Veiligheid van de Luchtvaart)

De bepalingen over de operationele veiligheid en de veiligheid van de luchtvaart zijn neergelegd in artikel 7 en in artikel 8. Hierin zijn een procedure en een aanpak geregeld (inclusief de zogenaamde platforminspecties) indien een partij twijfels heeft over de wijze waarop de veiligheids- en beveiligingsstandaard door de andere partij wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede twijfel kan overleg plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, bieden het vierde lid van artikel 7 en het zesde lid van artikel 8 de mogelijkheid om de vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebied te schorsen of te wijzigen of veiligheidsmaatregelen te nemen. Verder wordt in beide artikelen verwezen naar de door de Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart (ICAO) vastgestelde veiligheids- en beveiligingsstandaarden (de zogenaamde minimumnormen), die voor zover van toepassing bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen tussen Aruba en Colombia, in acht moeten worden genomen.

Artikel 9 (Gebruikersheffingen)

In dit artikel wordt overeengekomen dat partijen ervoor zorgen dat gebruikersheffingen voor vergelijkbare diensten die aan de luchtvaartmaatschappijen van de ene partij worden opgelegd niet hoger zijn dan die worden opgelegd aan de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij.

Artikel 10 (Douanerechten)

Artikel 10 bepaalt dat luchtvaartuigen van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen die op de in de Bijlage bij het Verdrag vermelde routes opereren, alsmede de normale boorduitrustingsstukken, technische verbruiksgoederen, reserveonderdelen, voorraden brandstof en smeermiddelen, boordproviand en andere goederen op basis van wederkerigheid vrijgesteld zijn van importrestricties, douanerechten, verbruiksbelastingen, inspectiekosten en andere nationale rechten en heffingen op het grondgebied van de andere partij, op voorwaarde dat de normale boorduitrustingsstukken, technische verbruiksgoederen, reserveonderdelen, voorraden brandstof en smeermiddelen, boordproviand en andere goederen aan boord van het luchtvaartuig blijven totdat zij weer worden uitgevoerd.

Artikel 11 (Belastingen)

Artikel 11 bepaalt dat bij kwesties op het gebied van belastingheffing de partijen gehouden zijn aan hun nationale wetgeving, tenzij een verdrag inzake het vermijden van dubbele belasting op inkomen en kapitaal tussen partijen anders bepaalt.

Artikel 12 (Tarieven)

Artikel 12 bepaalt onder welke voorwaarden de aangewezen luchtvaartmaatschappijen de tarieven zelfstandig kunnen vaststellen en onder welke voorwaarden de partijen kunnen interveniëren.

Artikel 13 (Capaciteit)

Artikel 13 bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen op eerlijke en gelijke wijze elk van de overeengekomen routes als neergelegd in de Bijlage bij het Verdrag mogen exploiteren en op basis van commerciële overwegingen hun frequentie en capaciteit voor internationaal luchtvervoer mogen bepalen.

Artikel 14 (Mededingingswetgeving)

In artikel 14 zijn bepalingen opgenomen teneinde de eerlijke concurrentie tussen de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide partijen te waarborgen.

Artikel 15 (Beginsel van Wederzijdse Non-discriminatie)

In artikel 15 wordt het beginsel van wederzijdse non-discriminatie nader uitgewerkt.

Artikel 16 (Valutaconversie en Overmaking van Inkomsten)

Artikel 16 garandeert dat op basis van wederkerigheid de inkomsten uit verkoopactiviteiten en aanverwante diensten van een aangewezen luchtvaartmaatschappij mogen worden omgewisseld en overgemaakt naar het buitenland tegen de op dat moment geldende wisselkoers en dat deze niet worden belast.

Artikel 17 (Verkoop en Promotie van Luchtvervoersdiensten)

Artikel 17 verleent onder meer het recht aan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen om, zowel online als offline, kantoren te vestigen op het grondgebied van de andere partij ter verkoop van internationale luchtvervoersdiensten en aanverwante diensten.

Artikel 18 (Buitenlands Personeel en Toegang tot Lokale Diensten)

Artikel 18 kent op basis van wederkerigheid het recht toe aan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen om vertegenwoordigers en benodigd commercieel, operationeel en technisch personeel naar het grondgebied van de andere partij te zenden en op het grondgebied van de andere partij te doen verblijven of om het personeel in te schakelen van een ander bedrijf dat daartoe gemachtigd is.

Artikel 19 (Operationele Flexibiliteit)

Artikel 19 maakt het mogelijk het overstappen van passagiers op (delen van) de routes zoals neergelegd in de routetabel in de Bijlage bij het Verdrag te faciliteren en – waar commercieel opportuun – gebruik te maken van partners of geleased materieel mits de geldende eisen voor de luchtvaartveiligheid worden nageleefd.

Artikel 20 (Gronddiensten)

Artikel 20 bevat de wijze waarop de grondafhandelingsdiensten worden geregeld. Elke aangewezen luchtvaartmaatschappij heeft het recht om zijn eigen grondafhandeling te verrichten, de grondafhandeling van een of meer andere luchtvaartmaatschappijen te verrichten, zich met anderen te verenigen om een dienstverlenende entiteit te vormen of een keuze te maken uit concurrerende dienstverleners.

Artikel 21 (Coöperatie- en Samenwerkingsovereenkomsten)

In artikel 21 wordt de mogelijkheid van samenwerkingsverbanden geregeld.

Artikel 22 (Unieke Identificatiecode)

Artikel 22 bepaalt dat de partijen over en weer de identificatiecodes van de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij erkennen.

Artikel 23 (Chartervluchten en Niet-lijnvluchten)

Artikel 23 betreft chartervluchten en niet-lijnvluchten, waarop de artikelen 5 tot en met 12 en 16, 20 en 25 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 24 (Bescherming van het Milieu)

In artikel 24 onderstrepen de partijen het belang van het beschermen van het milieu door het stimuleren van de duurzame ontwikkeling van de luchtvaart.

Artikel 25 (Uitwisseling van Informatie en Levering van Statistieken) en Artikel 26 (Goedkeuring van Dienstregelingen)

Artikel 25 en 26 regelen het verstrekken van informatie met betrekking tot de dienstregelingen en operationele plannen aan de andere partij en de goedkeuringsprocedure van dienstregelingen. Ook kan een partij de andere partij en/of de door die partij aangewezen luchtvaartmaatschappij verzoeken periodiek (statistische) informatie aan te leveren over de uitgevoerde operaties.

Artikelen 27 tot en met 32 (Procedurele en slotbepalingen)

De artikelen 27 tot en met 32 bevatten louter procedurele standaardbepalingen met betrekking tot onder meer overleg en wijzigingen (artikel 27), beslechting van geschillen (artikel 28), beëindiging (artikel 30) en inwerkingtreding (artikel 32).

II.2 Bijlage

De Bijlage bij het Verdrag, die een integrerend onderdeel van het Verdrag uitmaakt, bevat de routetabel met een open routeschema voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide partijen. De luchtvaartautoriteiten en de luchtvaartmaatschappijen kunnen ter invulling van deze Bijlage alleen binnen de door het Verdrag gestelde kaders opereren.

De Bijlage is, voor zover het de routetabel betreft, aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de Bijlage, voor wat betreft de routes, behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

III. KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen voor Aruba gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Naar boven