35 033 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleineondernemersregeling)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een aantal wijzigingen aan te brengen in de Wet op de omzetbelasting 1968 wat betreft de bijzondere regeling voor kleine ondernemers;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11, eerste lid, onderdeel b, ten vijfde, komt te luiden:

  • 5°. de verhuur van onroerende zaken, andere dan gebouwen en gedeelten daarvan welke als woning worden gebruikt, door een verhuurder, die niet de vrijstelling, bedoeld in artikel 25, eerste lid, toepast, aan personen die de onroerende zaak gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van de belasting op de voet van artikel 15 bestaat mits de verhuurder en de huurder blijkens de schriftelijke huurovereenkomst daarvoor hebben gekozen of in andere gevallen gezamenlijk een verzoek daartoe aan de inspecteur hebben gedaan en overigens voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;.

B

Aan artikel 23 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing voor ondernemers die de vrijstelling van belasting bedoeld in artikel 25, eerste lid, toepassen.

C

Het opschrift van hoofdstuk V, afdeling 1, komt te luiden:

AFDELING 1 VRIJSTELLING VAN BELASTING (KLEINE ONDERNEMERS).

D

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

  • 1. Een ondernemer die in Nederland is gevestigd of aldaar een vaste inrichting heeft en van wie de omzet in een kalenderjaar in Nederland niet meer bedraagt dan € 20.000 kan kiezen voor toepassing van vrijstelling van belasting ter zake van door hem in dat en volgende kalenderjaren te verrichte leveringen van goederen en diensten. De vrijstelling is niet van toepassing op leveringen van nieuwe vervoermiddelen die door of voor rekening van de verkoper of afnemer worden verzonden of vervoerd naar een plaats in een andere lidstaat en op de levering van onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen die de ondernemer in zijn bedrijf heeft gebruikt.

  • 2. De omzet, bedoeld in het eerste lid, wordt gevormd door de som van de vergoedingen voor de door de ondernemer verrichte leveringen van goederen en diensten:

    • a. voor zover deze zonder toepassing van het eerste lid belast zouden zijn in Nederland;

    • b. die in Nederland zijn vrijgesteld bij of krachtens artikel 11, eerste lid, onderdelen a, b, i en j, en verzekeringsdiensten, tenzij die leveringen van goederen en diensten met andere handelingen samenhangende handelingen zijn;

    • c. waarvoor aan de afnemer teruggaaf of ontheffing wordt verleend op de voet van artikel 24, eerste of tweede lid; of

    • d. waarvoor bij of krachtens artikel 39 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan de afnemer vrijstelling van omzetbelasting wordt verleend.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt bij de vaststelling van de omzet niet in aanmerking genomen de vergoeding voor de levering van door de ondernemer in zijn bedrijf gebruikte:

    • a. onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen;

    • b. roerende zaken waarop de ondernemer voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting afschrijft of waarop hij zou kunnen afschrijven indien hij aan een zodanige belasting zou zijn onderworpen.

  • 4. De ondernemer die de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, toepast, heeft geen recht op aftrek van belasting als bedoeld in artikel 2 en mag op de factuur op geen enkele wijze melding maken van omzetbelasting.

  • 5. De ondernemer die de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, toepast, is ontheven van verplichtingen, opgelegd bij of krachtens de artikelen 34, 34c tot en met 35b en 37a. De ontheffing geldt niet met betrekking tot de aan deze ondernemer verrichte leveringen van goederen en diensten, bedoeld in:

    • a. artikel 12, tweede, derde en vijfde lid; en

    • b. artikel 17f, tenzij het een verworven goed betreft als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel a.

  • 6. Indien de ondernemer kiest voor de toepassing van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, dient deze ondernemer hiervan melding te doen uiterlijk vier weken voorafgaand aan het belastingtijdvak waarin de vrijstelling toepassing vindt op een door de inspecteur voorgeschreven wijze. De inspecteur kan bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat de ondernemer niet in aanmerking komt voor toepassing van de vrijstelling, indien aannemelijk is dat niet zal worden voldaan aan de gestelde voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling.

  • 7. De toepassing van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt tot wederopzegging door de ondernemer doch ten minste voor drie jaren na aanvang van de toepassing van de vrijstelling. De ondernemer kan pas drie jaren na die wederopzegging opnieuw kiezen voor de toepassing van de vrijstelling.

  • 8. Bij overschrijding van de omzetdrempel, genoemd in het eerste lid, gedurende een kalenderjaar is de vrijstelling niet van toepassing op de levering van het goed of de dienst waardoor die overschrijding tot stand komt en op alle daaropvolgende leveringen van goederen en diensten. De ondernemer kan pas drie jaren na die overschrijding van de omzetdrempel opnieuw kiezen voor de toepassing van de vrijstelling.

  • 9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld inzake de toepassing van dit artikel.

E

Artikel 28b, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. een ondernemer die de vrijstelling, bedoeld in artikel 25, eerste lid, toepast, mits het een in zijn bedrijf gebruikte onroerende zaak of recht waaraan deze is onderworpen of roerende zaak waarop de ondernemer voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting afschrijft of waarop hij zou kunnen afschrijven indien hij aan een zodanige belasting zou zijn onderworpen, betreft.

F

In artikel 37a, eerste lid, wordt «uitgezonderd die bedoeld in het artikel 7, zesde lid» vervangen door «uitgezonderd die bedoeld in artikel 7, zesde lid, of artikel 25».

ARTIKEL II

Artikel 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en de krachtens dat artikel bij ministeriële regeling vastgestelde regels, zoals dat artikel en die regels luidden op 31 december 2019, blijven van toepassing met betrekking tot de omzetbelasting die verschuldigd is vóór 1 januari 2020.

ARTIKEL III

  • 1. De ondernemer die met ingang van 1 januari 2020 de vrijstelling, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat artikel komt te luiden na inwerkingtreding van artikel I, wil toepassen, dient hiervan melding te doen bij de inspecteur uiterlijk 20 november 2019 op een door de inspecteur voorgeschreven wijze. De inspecteur kan bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat de ondernemer niet in aanmerking komt voor toepassing van de vrijstelling, indien aannemelijk is dat niet zal worden voldaan aan de gestelde voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling.

  • 2. De ondernemer die op 31 december 2019 is ontheven van de verplichtingen, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat artikel luidde op die datum, wordt geacht de melding, bedoeld in het eerste lid, te hebben gedaan. In afwijking van artikel 25, zevende lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat artikel komt te luiden na inwerkingtreding van artikel I, kunnen deze ondernemers toepassing van de vrijstelling door wederopzegging beëindigen vóór 1 januari 2023.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op de ondernemer die in het kalenderjaar 2020 aannemelijk niet gaat voldoen aan de gestelde voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling, bedoeld in artikel 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat artikel komt te luiden na inwerkingtreding van artikel I.

ARTIKEL IV

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 juni 2019.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen I en II in werking met ingang van 1 januari 2020.

ARTIKEL V

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet modernisering kleineondernemersregeling.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven