35 015 Wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten vanwege enkele wijzigingen met betrekking tot pensioen (Verzamelwet pensioenen 2019)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 15 november 2018

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de fracties van VVD, CDA en D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Verzamelwet pensioenen 2019. Zij danken de regering voor de invulling van de toezegging2 om in de Verzamelwet pensioenen 2019 de problematiek voor de groep mensen die vervroegd met pensioen is gegaan en die te maken krijgt met de verhoging van de AOW-leeftijd, op te lossen. Deze groep, waarvan het pensioen meer dan vijf jaar voor de voor hen geldende AOW-leeftijd is ingegaan, krijgt nu alsnog de gelegenheid om het inkomensgat te dichten, doordat een mogelijkheid wordt geboden tot het variabel maken van reeds ingegaan pensioen. De leden van deze fracties hebben naar aanleiding van het voorstel nog wel enige vragen, waarbij de leden van de PvdA-fractie zich aansluiten.

Voorts heeft de fractie van de PvdA nog een tweetal vragen.

De leden van fracties van VVD, CDA, D66 en PvdA zijn bijzonder ongerust over het in de Tweede Kamer aangenomen nader gewijzigd amendement van het lid Omtzigt over de niet uit te besteden werkzaamheden.3 Terwijl een verzamelwet normaliter gebruikt wordt om met name technische wijzigingen aan te brengen, lijkt de toevoeging van het nieuwe tweede lid (onderdeel a, b, c en d) aan artikel 34 van de Pensioenwet en aan artikel 43 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling een meer ingrijpende wijziging te bewerkstelligen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel is er door de regering terecht op gewezen dat de verantwoordelijkheid bij elke uitbesteding blijft liggen bij het fonds. De leden van deze fracties maken zich met name zorgen over de toelichting op het nieuwe onderdeel b van artikel 34, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 43, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling: het opstellen van en toezien op het strategisch beleid ten aanzien van vermogensbeheer mag niet worden uitbesteed. Hoe moet dit gezien worden? Verantwoordelijkheid en toezicht voor strategisch beleid ligt toch te allen tijde bij het bestuur van het fonds? Zou deze toelichting kunnen betekenen dat er ook geen adviezen meer gegeven mogen worden op grond waarvan het fonds besluit, toezicht houdt en zijn verantwoordelijkheid invult?

Verder in de toelichting wordt er expliciet op gewezen dat fiduciair beheer niet mogelijk is. De leden van de fracties van VVD, CDA, D66 en PvdA vernemen graag van de regering wat de gevolgen daarvan kunnen zijn voor de huidige uitbestedingspraktijk. Mogen fondsen die gebruik maken van fiduciaire adviseurs, dat in de toekomst – conform het voorliggende wetsvoorstel – niet meer doen?

De principes voor verantwoord fiduciair beheer zijn door de Dutch Fund and Asset Management Association (DUFAS) in 2015 aangepast en verankerd in de pensioenwetgeving. Kan de regering, ter wille van de wetsgeschiedenis, bevestigen dat het werken volgens deze principes ook in de toekomst mogelijk blijft, zodat de zorgen over een mogelijk door dit wetsvoorstel aangebrachte verandering kunnen worden weggenomen?

De leden van de PvdA-fractie hebben in aanvulling op het bovenstaande nog een tweetal vragen.

Behalve de problematiek van vroegpensionering in relatie tot de verhoging van de AOW-leeftijd, kan het zich voordoen dat mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering hun uitkering gestopt zien omdat deze gebaseerd is op de oude, eerder gecommuniceerde AOW-leeftijd. Herkent de regering deze problematiek? Kan zij aangeven in welke mate (incidentie) zich deze voordoet? Is de regering voornemens om hier reparatiemaatregelen voor te treffen?

Ook het Centraal Planbureau heeft recent onderzoek gepubliceerd over het effect van de stijging van de AOW-leeftijd op de arbeidsongeschiktheid (CPB Achtergronddocument, 18 september 2018).4 Kan de regering aangeven of zij de onderzoeksbevindingen en conclusies betrekt bij de verdere discussie over de verhoging van de AOW-leeftijd?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de beantwoording van de vragen met belangstelling tegemoet; zij ontvangen de reactie bij voorkeur binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rinnooy Kan

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Ester (CU), (vice-voorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Lokin-Sassen (CDA), Don (SP), Van Hattem (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Köhler (SP), Lintmeijer (GL), Meijer (SP), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Prast (D66), Rinnooy Kan (D66), (voorzitter), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Van de Ven (VVD), vacature (PvdA), A.J.M. van Kesteren (PVV), Wever (VVD) en Van Leeuwen (PvdD).

X Noot
2

Het betreft de inmiddels als voldaan aangemerkte toezegging T02384.

X Noot
3

Kamerstukken II 2018/19, 35 015, nr. 10.

Naar boven