35 000 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2019

D VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 mei 2019

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Defensie van 13 maart 2019 in reactie op de brief van de commissie van 11 februari 2019. Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de PvdA-fractie op 1 april 2019 nog enkele nadere vragen gesteld aan de Minister van Defensie.

De Minister heeft op 26 april 2019 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Luijk

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Minister van Defensie

Den Haag, 1 april 2019

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 13 maart 2019 in reactie op de brief van de commissie van 11 februari 2019. Deze brief geeft de leden van de fractie van de Partij van de Arbeid (PvdA) aanleiding tot het stellen van enkele nadere vragen.

Inbreng PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie constateren dat een aantal van de door hen gestelde vragen nog niet van een antwoord zijn voorzien en stellen deze vragen daarom opnieuw.

Kan de regering aangeven wat de aangekondigde verhoging van de defensie-uitgaven meerjarig zou betekenen voor de mate waarin wordt voldaan aan de NAVO-norm van 2% van het bruto binnenlands product?

Als de leden van de PvdA-fractie het goed begrepen hebben, is de regering voornemens reeds bij Voorjaarsnota 2019 goedkeuring van de Staten-Generaal te vragen voor verhoging van de defensie-uitgaven. Waarom kiest de regering hiervoor? Ware het niet verstandiger, zeker gezien de omvang van de verhoging en de absorptiecapaciteit van de krijgsmacht, om een dergelijk voornemen in de begroting 2020 te laten landen?

Naar aanleiding van de bovengenoemde brief d.d. 13 maart 2019 hebben deze leden nog een vervolgvraag:

Acht de regering het haalbaar dat, gegeven het feit dat de eerste suppletoire begroting uiterlijk 1 juni 2019 wordt aangeboden, dit nog zal kunnen leiden tot het daadwerkelijk en verantwoord kunnen doen van additionele uitgaven in het begrotingsjaar 2019? Zo niet (of nauwelijks), waarom wordt één en ander dan voorgelegd in de Voorjaarsnota 2019 in plaats van in de begroting 2020 en verder?

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) zien met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, J.G. Vlietstra

BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 april 2019

Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief d.d. 27 maart 2019 van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO), met aanvullende vragen over het nationale plan defensie-uitgaven ten behoeve van de NAVO.

Met deze brief wordt, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, antwoord gegeven op de door de leden van de PvdA-fractie gestelde aanvullende vragen over de financiële aspecten van het Nederlandse nationale plan.

Tijdens de NAVO-top in Brussel in juli 2018 spraken de staatshoofden en regeringsleiders af om vóór 31 december 2018 geloofwaardige nationale plannen op te stellen over hoe zij invulling gaan geven aan de afspraken die tijdens de NAVO-top van 2014 in Wales zijn gemaakt. Het Nederlandse nationale plan is op 14 december jl. aangeboden aan de Staten-Generaal en is vervolgens naar de NAVO gestuurd. In het Nederlandse nationale plan bevestigt het kabinet haar politieke intentie om structureel te investeren in een aantal prioritaire capaciteiten, die aansluiten bij de NAVO-capaciteitendoelstellingen. De keuze voor vijf prioritaire capaciteiten (F-35 jachtvliegtuigen, vuurkracht op land, vuurkracht op zee, Special Operation Forces en Cyber- en informatiedomein) dragen bij aan de verdere versterking van de slagkracht en het voortzettingsvermogen van onze krijgsmacht.

Het kabinet spreekt in het nationale plan de intentie uit om een stap te zetten en extra middelen die in de rijksbegroting beschikbaar komen toe te voegen aan de begroting van Defensie om in deze capaciteitendoelstellingen te investeren. Dit is onderdeel van de afweging die dit voorjaar in het kader van de voorjaarsbesluitvorming door het kabinet wordt gemaakt.

De orde van grootte van de investeringen, een realistisch investeringspad en de wijze van financiering zijn onderdeel van de afweging die bij de voorjaarsbesluitvorming wordt gemaakt. Als het kabinet heeft besloten hoeveel en wanneer extra middelen aan Defensie worden toegekend en dit in de defensiebegroting is geland, kan inzichtelijk worden gemaakt wat de eventuele verhoging van het Defensiebudget betekent voor de mate waarin wordt voldaan aan de NAVO-norm van 2% van het brutobinnenlands product. Op dit moment verhoudt Nederland zich als volgt tot de NAVO-norm:

Defensie-uitgaven als percentage van het BBP (NAVO-berekening):

2019

2020

2021

2022

2023

1,28% BBP

1,28% BBP

1,25% BBP

1,21% BBP

1,19% BBP

De NAVO baseert zich op de (inmiddels verouderde) groeicijfers van het IMF. De Nederlandse berekening baseert de Defensie-uitgaven als percentage van het BBP op de groeicijfers van het CEP 2019. Deze ziet er als volgt uit:

Defensie-uitgaven als percentage van het BBP (Nederlandse berekening):

2019

2020

2021

2022

2023

1,31% BBP

1,35% BBP

1,36% BBP

1,29% BBP

1,24% BBP

Bij de voorjaarsbesluitvorming wordt gesproken over waar extra middelen die in de rijksbegroting beschikbaar komen voor worden ingezet. Als er extra middelen worden vrijgemaakt voor het begrotingsjaar 2019 (en verder), dan zullen die opgenomen worden in de eerste suppletoire begroting die uiterlijk 1 juni aan de Staten-Generaal wordt aangeboden. Indien het kabinet besluit extra middelen voor Defensie vrij te maken vanaf het jaar 2020 (en verder), dan wordt dat zichtbaar in de begroting 2020 die met Prinsjesdag naar de Staten-Generaal wordt gestuurd. Het is belangrijk dat er dit voorjaar besluitvorming plaatsvindt over de extra middelen voor het nationale plan, zodat Defensie tijdig kan starten met inkoop- en aanbestedingsprocedures en het aangaan van verplichtingen zodat de uitgaven tijdig gerealiseerd kunnen worden.

Op dit moment kan dus nog niet aangegeven worden hoe de intentie van het kabinet wordt ingevuld om een stap te zetten en extra middelen die in de rijksbegroting beschikbaar komen toe te voegen aan de begroting van Defensie. Het is daarmee ook nog niet bekend of dit in de eerste suppletoire begroting of in de begroting 2020 zal landen. De bespreking hiervan is onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming.

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP) (vice-voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Van Kappen (VVD), Kuiper (CU), Schaap (VVD) (vice-voorzitter), Strik (GL), Knip (VVD), Faber-van de Klashorst (PVV), De Graaf (D66), Martens (CDA), Postema (PvdA) Vlietstra (PvdA) (voorzitter), Vac. (PVV), Lokin-Sassen (CDA), Van Apeldoorn (SP), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Knapen (CDA), Lintmeijer (GL), Van Rij (CDA), Backer (D66), Stienen (D66), Overbeek (SP), Sini (PvdA), Baay-Timmerman (50PLUS), Wever (VVD), Aardema (PVV), Teunissen (PvdD).

Naar boven