35 000 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019

Nr. 7 BRIEF VAN HET PRESIDIUM

Aan de Leden

Den Haag, 26 september 2018

Het presidium legt hierbij conform artikel 30 tweede lid van het Reglement van Orde aan u voor het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij brief van 12 september 2018 om advies te vragen aan de Onderwijsraad over het onderwerp «Verschillen tussen jongens en meisjes in het onderwijs».

Het presidium stelt u voor om in te stemmen met deze adviesaanvraag en deze door te geleiden aan de Onderwijsraad.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, K. Arib

Bijlage 1 Brief van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Den Haag, 12 september 2018

Geachte leden van het presidium,

Namens de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verzoek ik u aan de Kamer voor te stellen1 om aan de Onderwijsraad advies te vragen over het onderwerp «Verschillen tussen jongens en meisjes in het onderwijs». In de bijlage treft u een uitgewerkte vraagstelling aan.

Ik verzoek u te bevorderen dat de Kamer hierover zo spoedig mogelijk een beslissing neemt.

Hoogachtend,

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Bijlage 2

Op basis van de Kaderwet Adviescolleges vormt de Onderwijsraad een adviescollege voor zowel de regering als de Kamer. De Onderwijsraad heeft de Kamer, voorafgaand aan de vaststelling van zijn Werkprogramma 2019, in de gelegenheid gesteld een adviesaanvraag te formuleren.

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt aan de Kamer voor om de Onderwijsraad over het volgende onderwerp advies te vragen, onder vermelding van de hieronder genoemde aandachtspunten.

Verschillen tussen jongens en meisjes in het onderwijs

Context: In het onderwijs presteren jongens over de gehele linie slechter dan meisjes, en het is niet duidelijk waardoor dat komt.

Nog maar enkele decennia geleden behaalden meisjes structureel lagere opleidingsniveaus dan jongens. Meisjes hebben die achterstand echter ingehaald. Sterker, onderzoeksresultaten laten consistent zien dat meisjes beter presteren dan jongens. Uit CBS-data blijkt dat jongens halverwege de middelbare school vaker dan meisjes op een lager dan eerder geadviseerd schoolniveau terechtkomen (24 procent van de jongens versus 15 procent van de meisjes). Ook blijken meisjes vaker dan jongens op een hoger schoolniveau uit te komen dan de basisschool hun had geadviseerd (iets meer dan 30 procent van de meisjes «stijgt.» Voor de jongens is dat percentage rond de 20 procent). Meisjes behalen voor een groot deel van de vakken hogere cijfers, blijven minder vaak zitten, stromen vaker onvertraagd door naar hun examen en zijn inmiddels ook in de meerderheid op hogescholen en universiteiten (daar is 55% van de studenten inmiddels vrouw), alwaar zij minder vaak uitvallen en vaker onvertraagd hun studie doorlopen. Deze meisjesvoorsprong is geen typisch Nederlands fenomeen; ook in andere Europese landen en de Verenigde Staten doet het verschijnsel zich voor. Er worden verscheidene redenen aangevoerd voor deze «meisjesvoorsprong». Een van de verklaringen die wordt genoemd is dat het huidige onderwijs te zeer is gericht op meisjes en «meisjesgedrag». Meisjes zouden bevoordeeld worden doordat het huidige onderwijs veel nadruk legt op sociaal wenselijk gedrag, op samenwerking (in plaats van competitie), op «talig» leren, op zelfsturend leren, op nauwkeurigheid en op executieve functies. Jongens zouden meer sturing nodig hebben dan meisjes, en meer behoefte hebben aan fysieke activiteit. Het onderwijs komt daar nauwelijks aan tegemoet. In verschillende andere landen is het gebruikelijk om in pedagogische en didactische aanpak meer onderscheid te maken tussen jongens en meisjes. In de Angelsaksische landen en in IJsland wordt bijvoorbeeld meer geëxperimenteerd met verschillende manieren van leren en zijn er zelfs verschillende lesmethodes voor jongens en meisjes.

Hoewel er weinig onderzoek is waaruit blijkt dat jongens en meisjes werkelijk gebaat zijn bij een verschillende aanpak, is er wel een studie die laat zien dat jongeren in het mbo, hbo en wo vaardigheden nodig hebben die ze nog niet hebben ontwikkeld. Het gaat om motivatie, keuzegedrag, planning en prioritering. Die vaardigheden bepalen voor een belangrijk deel het studiesucces. Jongens lopen achter op meisjes als het gaat om de ontwikkeling van die vaardigheden. Dat heeft onder meer te maken met de rijping van de hersenen. De onderzoekers geven overigens ook aan dat de verschillen bínnen de meisjesgroep en binnen de jongensgroep kleiner zijn dan tussen de twee groepen.2

Een ontwikkeling die vaak in verband wordt gebracht met de minder goede prestaties van jongens in het onderwijs is de «feminisering van het onderwijs». Het aantal mannelijke leerkrachten is, zeker in het po maar ook in het vo, sterk teruggelopen3. Leraar is van een mannenberoep een vrouwenberoep geworden. Deze ontwikkeling wordt in de media veelal negatief geduid, en genoemd als verklaring voor het lagere welzijn en de lagere prestaties van jongens in het onderwijs. Door het gebrek aan meesters op school zou het jongens ontbreken aan mannelijke rolmodellen. Ook zou typisch jongensgedrag door vrouwelijke leraren minder worden begrepen en getolereerd dan door mannelijke leraren. Jongens zouden door hun vrouwelijke leraren vaker lastig gevonden worden en vaker worden gediagnosticeerd met bijvoorbeeld ADHD en dyslexie.

Hoewel breed gedragen, worden bovenstaande verklaringen voor het achterblijven van jongens in het onderwijs niet gestaafd door onderzoek.4 Als er al een positief effect lijkt te zijn van meer mannen voor de klas, geldt dat effect voor zowel jongens als meisjes.5

In 2016 werd een initiatiefnota ingediend waarin werd voorgesteld maatregelen te nemen om meer «kerels voor de klas» te krijgen6. De achterliggende reden was niet dat jongens minder goed presteerden dan meisjes, maar dat het voor jongens en meisjes, leraren zelf en schoolteams goed zou zijn om meer diversiteit in de lerarenkamer te bewerkstelligen.

Aan de raad wordt verzocht zich in een verkenning te buigen over de verschillen tussen meisjes en jongens in het onderwijs. Is sprake van belangrijke verschillen en waar doen die zich voor? Moeten de verschillen als problematisch worden geduid, en waarom dan? Is sprake van achterstelling van een bepaalde groep, of zijn de verschillen een reflectie van iets anders? Welke factoren binnen het onderwijs zijn aan te wijzen die de verschillen verklaren en als er iets aan gedaan moet worden, wat zou dat dan zijn? Is het een taak van de overheid om te proberen verschillen tussen jongens en meisjes te doen afnemen, en als dat zo is, welke mogelijke beleidsmaatregelen komen daarvoor dan in aanmerking?


X Noot
1

Conform besluit in OCW-procedurevergadering d.d. 21 juni 2018.

X Noot
2

Belfi, B., M. Levels en R. van der Velden (red.) (2015) De jongens tegen de meisjes. Een onderzoek naar verklaringen voor verschillen in studiesucces van jongens en meisjes in mbo, ho en wo. ROA, CHEPS, Centrum Brein en Leren.

X Noot
3

AD-dossier over daling mannen in het leraarsvak.

X Noot
4

M. Timmerman, H. van Essen, Pedagogiek Vol. 1 (2004) 57.

X Noot
5

M. Sinclair and K. McGrath, Int. Journal of Innovation, Creativity and Change, Vol. 1 Nr. 2 (2013) p. 142–158.

X Noot
6

Kamerstuk 34 587, nr. 2.

Naar boven