34 998 EU-voorstellen: Meerjarig Financieel Kader voor 2021–20271

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 juli 2018

De vaste commissies voor Europese Zaken2 en voor Financiën3 hebben op 15 mei 2018 de voorstellen van de Europese Commissie voor een volgend Meerjarig Financieel Kader, voor 2021–2027, in behandeling genomen.4 De op 1 juni 2018 ontvangen kabinetsappreciatie is op 5 juni betrokken in de procedure. Naar aanleiding van de kabinetsappreciatie is op 22 juni 2018 een brief gestuurd aan de Minister van Buitenlandse Zaken.

De Minister heeft op 17 juli 2018 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR EUROPESE ZAKEN EN VOOR FINANCIËN

Aan de Minister van Buitenlandse Zaken

Den Haag, 22 juni 2018

De vaste commissies voor Europese Zaken en voor Financiën hebben op 15 mei 2018 de voorstellen van de Europese Commissie voor een volgend Meerjarig Financieel Kader, voor 2021–2027, in behandeling genomen.5 De op 1 juni 2018 ontvangen kabinetsappreciatie is op 5 juni betrokken in de procedure. Naar aanleiding van de kabinetsappreciatie leven bij de leden van de fracties van D66, van de ChristenUnie en van de Partij van de Arbeid nog enkele vragen en opmerkingen.

Inleiding

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Commissievoorstellen. Gelet op het feit dat de voorstellen worden aangevuld met een groot aantal deelakkoorden en uitwerkingsvoorstellen – waaronder het Eigen Middelen Besluit (EMB), het Interinstitutioneel Akkoord, het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Cohesiebeleid – en de nationale en Europese discussie over de voorstellen zich in een parlementaire beginfase bevindt, geven deze leden er in dit kader de voorrang aan hun vragen op de kabinetsappreciatie van 1 juni 2018 te concentreren. Nadere reflectie zal plaatsvinden op basis van de individuele (ca. 40) BNC-fiches. Op hoofdlijnen kunnen deze leden zich in de kabinetsappreciatie vinden, maar een aantal kernissues resteert. De leden van de fractie van D66 sluiten zich bij deze bevinden aan.

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben kennisgenomen van de mededeling van de Europese Commissie over het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK), dat per 1 januari 2021 moet ingaan, alsook van de voorlopige reactie van het kabinet zoals verwoord in de brief aan de Eerste Kamer d.d. 1 juni 2018. Deze leden hebben over genoemde brief nog een aantal vragen.

Hoogte meerjarenbegroting

Het kabinet gaat uit van het adagium dat een kleinere EU (door het vertrek van het Verenigd Koninkrijk) om een neerwaartse bijstelling van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) vraagt. Een lager budget derhalve. Bedoelt het kabinet, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie dit adagium in nominale zin? Of gaat het alleen om een reële vermindering, gecorrigeerd voor een verhoging van het BNI en inflatie? Indien dit laatste het geval is, op welke bandbreedte qua budgetmaximum komt het kabinet dan ruwweg uit? En hoe verhoudt in nominale en reële termen de ontwikkeling van het MFK zich met de ontwikkeling van de nationale begrotingen van de lidstaten? De leden van de fractie van D66 sluiten zich bij deze vragen aan.

EU-afdrachten

De Nederlandse regering zet in op het in stand houden van kortingen voor nettobetalers. In het geval van de Nederlandse bijdrage komt dat neer op circa € 1,5 miljard. Kan het kabinet nog eens toelichten wat de redelijkheid van dit standpunt is en hoe dit zich verhoudt tot de nieuwe grensoverschrijdende EU-aanpak van migratie, klimaat en veiligheid? Bij dit laatste gaat het immers om collectieve goederen die zich naar hun aard niet laten terugbrengen tot opbrengsten voor individuele landen. Hoe pakt de rekensom hier uit? Is de redenering correct, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie, dat voor deze verhoogde gezamenlijke financiële inspanning, de Lidstaten individueel minder hoeven te investeren in deze nieuwe opgaven? Een redenering die EU-Commissaris Oettinger bij herhaling heeft verdedigd. Is een soortgelijke redenering toepasbaar op de sterk verhoogde R&D-uitgaven in het kader van het nieuwe MFK? Deze leden horen graag wat de bredere visie van het kabinet op dit punt is. Ook horen de leden graag wat het huidige palet aan meningen is binnen de Lidstaten over de door de Commissie voorgestelde nieuwe lumpsumpkorting en de boogde uitfasering (tot 2026) ervan. Wat gaat de inzet van de Nederlandse regering in deze kwestie worden? Ook gelet op het feit dat ons land extra hard door de Brexit wordt geraakt. Uit de eerste rekensom van het kabinet blijkt dat door de uitfasering van de nieuwe lumpsumpkorting de Nederlandse afdrachten toenemen van ca. € 1,25 miljard in 2021 en ca. € 2,5 tot € 3 miljard structureel in 2026. Hoe zullen deze verhoogde afdrachten, ook al vallen ze wellicht wat gunstiger uit in de onderhandelingsfase, binnen de Nederlandse begroting worden opgevangen? Deze zijn immers niet opgenomen in het basispad dat onder de startnota van dit kabinet ligt. De leden van de fractie van D66 sluiten zich bij deze vragen aan.

De raming in de Rijksbegroting van de afdrachten aan de EU-begroting na 2020 is gebaseerd op de bepalingen uit het huidige MFK en het Eigen Middelen Besluit. In dit basispad wordt een jaarlijks vastleggingenplafond van 1,03 procent BNI van de EU28 en voortzetting van de Nederlandse kortingen verondersteld. Ook is geen voorschot genomen op de uittreding van het Verenigd Koninkrijk. Als gevolg groeit het betalingenplafond voor de EU-begroting, en daarvan afgeleid de Nederlandse afdracht, in de huidige werkwijze jaarlijks mee met de omvang van de Europese economie. Het kabinet geeft in zijn brief aan dat, wanneer de aannames worden doorgetrokken naar 2027, de Nederlandse afdrachten in het basispad reeds van 8,3 miljard euro in 2021 tot ongeveer 10 miljard euro in 2027 zullen stijgen. De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid vragen of het kabinet kan aangeven wat dit bedrag zal zijn, op basis van hetgeen de Europese Commissie thans heeft voorgesteld voor het MFK, wanneer wel rekening wordt gehouden met uittreding van het Verenigd Koninkrijk, het volledig wegvallen van de Nederlandse kortingen en de introductie van de lumpsumkorting.

Modernisering begroting

Het kabinet stelt, met de Europese Commissie, dat de nieuwe begroting «ambitieus gemoderniseerd» dient te worden, maar dat de voorliggende voorstellen hier nog niet aan voldoen. Waar moeten, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie, extra stappen worden gezet? Welke wissels staan wel en welke wissels staan niet in de juiste richting? Als de begroting niet omhoog mag, welke verschuivingen in de begrotingsposten doen dan volgens het kabinet recht aan dit uitgangspunt van ambitieuze modernisering? En hoe verhoudt zich deze inzet tot de inzet van de andere lidstaten? De leden van de fractie van D66 sluiten zich bij deze vragen aan.

Toegevoegde waarde van Europees beleid

Het kabinet spreekt in de appreciatie bij herhaling van de noodzaak van toegevoegde waarde van Europees beleid. En terecht in de ogen van de leden van de fractie van de ChristenUnie. Als we het nieuwe MFK als richtsnoer hanteren, op welke beleidsterreinen blijft deze meerwaarde dan achterwege, zo vragen deze leden, en waar moet een inhaalslag gemaakt worden? Ook wat betreft de hoogte en verdeling van de begrotingsposten. De leden van de fractie van D66 sluiten zich bij deze vragen aan.

Het kabinet geeft aan de voorstellen van de Europese Commissie te willen beoordelen op toegevoegde waarde. De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid ondersteunen die inzet, vermits ook consequent wordt bezien of interventies op Europees niveau mogelijk effectiever en efficiënter zijn dan op nationaal niveau. Is het kabinet bereid een stijging van het budgettair kader te ondersteunen indien er sprake is van voldoende toegevoegde waarde?

Eigen middelen

De Europese Commissie wil de eigen middelen verhogen tot ruwweg 12% van de EU-inkomsten (ofwel € 22 miljard jaarlijks). De precieze uitwerking hiervan moet nog volgen. In het kader van het mondeling overleg over de Fiscale Beleidsagenda van de Staatssecretaris van Financiën, d.d. 5 juni 2018, is hier reeds kort over gesproken. De leden van de fractie van de ChristenUnie onderschrijven de filosofie van het kabinet dat het innen van eigen middelen niet moet leiden tot een stijging van de lastendruk van burgers en bedrijven. Terughoudendheid is geboden, nationale soevereiniteit is het uitgangspunt. Met het kabinet wachten de leden de nadere voorstellen af. Terecht stelt het kabinet dat steeds zal moeten worden afgewogen of de eigen inkomsten in mindering op de afdracht van lidstaten moeten worden gebracht. Welk beoordelingskader, zo vragen deze leden, denkt het kabinet te hanteren om deze afweging te maken?

EU-uitgaven versus bijdrage aan EU-budget

De leden van de fractie van D66 plaatsen vraagtekens bij het realiteitsgehalte van het streven van het kabinet om enerzijds op voorhand geen hogere eigen lidstaatbijdrage te willen, een debat dat door de uitfasering van de Nederlandse korting extra gecompliceerd wordt, maar anderzijds daadwerkelijk urgente grensoverschrijdende doelen (klimaat, migratie, geopolitieke uitdagingen) die beter op EU-niveau gedaan kunnen worden, daar voortaan ook echt te gaan beleggen. Deze leden willen het kabinet in het licht van het maatschappelijk draagvlak voor de eventuele uitkomsten van deze onderhandelingen ook uitnodigen om inzichtelijk te maken wat de stelling van de Minister-President (in zijn speech van 13 juni voor het Europees Parlement) «less is more» in dit verband concreet betekent.

Ten behoeve van deze afweging zouden zij graag inzichtelijk krijgen welke geschatte toegevoegde waarde van de huidige respectievelijke categorieën EU-uitgaven aan de Nederlandse burger kunnen worden toegerekend en ook geaggregeerd aan ons land, opdat de discussie over nationale netto -afdracht en bruto ontvangst/toegevoegde waarde voor de Nederlandse burger beter onderbouwd kan worden. Zij verwijzen in dit verband ook naar de brief van het Interprovinciaal Overleg (IPO) gericht aan het kabinet, d.d. 8 juni 2018, die deze leden hier incorporeren in hun betoog en verzoeken het kabinet hierop te reageren.6

Deze leden plaatsen in dit verband ook kanttekeningen bij de analogie-redenering met de nationale politiek die doorklinkt in de kabinetsstukken, inhoudende dat op EU budget-niveau eerst bezuinigingen op andere uitgaven vooraf dienen te gaan aan nieuwe budgetverplichtingen en tegelijkertijd ook het totaalbudget dient te verminderen vanwege de Brexit-verwachting. Dat klinkt aansprekend maar dit kan naar de inschatting van de leden van de fractie van D66 niet worden gecombineerd met de eerdere stelling dat er op sommige terreinen meer dient te worden gedaan, tenzij de stelling is »more with less budget». Waaruit blijkt dat de efficiency-ruimte zo groot is dat indien dit uitgangspunt door de EU zou worden overgenomen zulks niet tot onaanvaardbare knelpunten gaat leiden? Zo ja, waarop (op welke studie, onderbouwing, analyse etc.) is dat uitgangspunt dan gebaseerd en kunnen deze documenten met deze leden worden gedeeld?

De leden van de fractie van D66 zijn uiteraard voor een efficiënte en beheersbare financiële huishouding op EU -niveau, maar is bij de analogie met de nationale begroting niet een kanttekening op zijn plaats: de opbouw, het aantal uitgaven categorieën, allocatie en beheersing van het totale budget van de nationale staatshuishoudens is significant anders dan van de EU. Gaarne een reflectie op het door het kabinet verwachte ombuigingspotentieel dat deze aanname logenstraft en een toelichting dat die ombuiging wel degelijk uitvoerbaar zou zijn zonder gewenste kerntaken aan te tasten. Nu deze leden de gedachte dat extra taken budgetneutraal kunnen worden gedaan zonder de bijdrage van het VK en dus uitsluitend gevonden zouden kunnen worden in bezuinigingen op het budget, weinig realistisch achten, resteert een mogelijke dekking in verschuivingen tussen de lidstaatbijdragen. Welke incentives heeft het kabinet in voorbereiding om het voor de grotere/welvarender lidstaten die aan het kortste eind trekken bij een succesvolle her-allocatie van MFK-middelen, bijvoorbeeld bij het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (denk aan o.a Polen en Frankrijk), toch over te halen meer te gaan bijdragen aan het EU-budget? Acht het kabinet het in dat licht uitgesloten dat er dekking wordt gevonden in een uitbreiding van het potentieel voor eigen middelen van de EU en zo ja, wat zijn de grondslagen die bespreekbaar zijn?

Onderzoek & Innovatie

De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen vast dat de uitgaven aan onderzoek & innovatie circa € 100 miljard belopen. Deze leden vragen het kabinet te bewilligen dat ook nieuwe (MKB) bedrijven, startups en scaleups, nadrukkelijk in beeld zijn om een volwaardige rol te spelen in de innovatieambities van de Europese Commissie. Niet alleen in woord, maar ook in daad. De gelden moeten niet alleen terecht komen bij bestaande, grotere spelers en stakeholders. Nieuwe economische en sociale dynamiek komt juist van nieuwe bedrijven. Dat geldt ook voor het voorgestelde InvestEU. De leden van de fractie van D66 sluiten zich hierbij aan.

Cohesiebeleid

De Europese Commissie stelt bezuinigingen voor op het cohesiebeleid. De Nederlandse regering zegt «meer ruimte voor bezuinigingen» te zien. Kan het kabinet aangeven in welke orde van grootte gedacht wordt en binnen welke sectoren, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Daarnaast stelt de Commissie subsidies meer te willen koppelen aan rechtsstatelijke criteria, het opvolgen van hervormingsaanwijzigingen in het kader van het Europees Semester en andere indicatoren (waaronder jeugdwerkloosheid, opname migranten). Is deze lijst wat het kabinet betreft dekkend? Kunnen deze criteria voldoende operationeel worden gemaakt? Het komt de leden voor dat «strafkortingen» alleen effect zullen hebben indien ze betrekkelijk stevig zijn. Wat is het oordeel van het kabinet hierover? Hoe redelijk vindt het kabinet überhaupt het werken met strafkortingen?

Voorts stelt het kabinet dat een sterkere focus van het cohesiebeleid op de minst welvarende lidstaten geboden is. Dat lijkt de leden van de fractie van de ChristenUnie een goed uitgangspunt. De cohesiegelden moet vooral worden ingezet voor de echt achterblijvende en daardoor kwetsbare regio’s in Europa. Waar grote groepen van de bevolking niet delen in welvaartsstijging en jongeren de regio verlaten. Nu komen de gelden nog te vaak in regio’s terecht die dit niet echt nodig hebben. Dat leidt ook tot verkeerde beeldvorming. Kan het kabinet dit kabinetsuitgangspunt nader uitwerken? Wat betekent deze positiebepaling in termen van proportionele toekenning van cohesiegelden? Welke interne budgetverschuiving doet recht aan dit uitgangspunt? Is de consequentie dat de meest welvarende lidstaten niet langer in aanmerking komen voor regionale cohesiegelden? En hoe verhoudt zich deze inzet tot de inzet van de zuidelijke en oostelijke lidstaten van de EU?

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)

De GLB-begrotingspost wordt neerwaarts bijgesteld naar € 365 miljard. Er wordt een sterkere koppeling gelegd tussen steun aan boeren en moderniseringsdoelstellingen als klimaat, natuur en innovatie. De leden van de fractie van de ChristenUnie zien dit met het kabinet als een welkome ontwikkeling. Wel stellen ze de vraag wat hier nu precies de relatie moet zijn tussen nationaal beleid (ook ons land zet immers in op deze doelstellingen) en Europees beleid. Is het een kwestie van «hoe meer nationale en hoe meer Europese middelen, des te beter»? Is het een kwestie van taakverdeling? Is het een anomalie? Kan het kabinet deze relatie nader duiden? Het gaat hier om de grootste uitgavenpost van het MFK en de leden zouden een sterkere stellingname van het kabinet waarderen, zowel wat betreft hoogte als ook allocatie van de GLB-middelen.

De leden van de fractie van D66 onderschrijven de keuze van een bijstelling van het GLB, maar zouden de hoogte ervan nader onderbouwd willen zien en zijn voorshands niet overtuigd dat de omvang van deze her-allocatie toereikend is (zie de hierboven gemaakte opmerkingen).

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid stellen vast dat het kabinet aangeeft teleurgesteld te zijn over de (onverkort grote) omvang die het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid in het MFK inneemt. Kan het kabinet aangeven waarom dit zo’n grote begrotingspost is en waarom het zo moeilijk is om deze naar beneden te brengen? Is het kabinet bekend met een langetermijnstrategie vanuit de Europese Unie om dit wel te gaan doen, vragen deze leden.

Koppeling subsidies aan opname migranten

Voor migratie- en grensbeheer wordt in het kader van het nieuwe MFK een kleine € 35 miljard vrijgemaakt. Het kabinet zet in op het koppelen van EU-subsidies aan opname van migranten; de Commissie stelt voor deze koppeling primair voor de ESI-fondsen te laten gelden. Graag horen de leden van de fractie van de ChristenUnie hoe de meningen over het Commissie-standpunt binnen de Lidstaten verdeeld zijn. Tekent zich een meerderheid af? Is daarin een patroon te herkennen? De leden van de fractie van D66 sluiten zich bij deze vragen aan.

Veiligheid en defensie en externe relaties

Het MFK laat een intensivering zien van de middelen voor veiligheid en defensie, o.a. via een Europees Defensiefonds (EDF), een European Peace Facility (EPF) en uitbreiding van het Internal Security Fund (o.a. t.b.v. cybersecurity). De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de kabinetsappreciatie positief op deze punten is. Deze leden hebben behoefte aan een nadere reflectie van het kabinet op wat de relatie met het defensiebeleid van de NAVO is, ook als het gaat om de (nog steeds) achterblijvende nationale (financiële) defensie-inspanningen van landen als Nederland.

Het kabinet, zo blijkt, kan zich inhoudelijk vinden in het samenvoegen van de activiteiten die vallen onder extern beheer van de EU (waaronder nabuurschap, ontwikkelingssamenwerking en internationale samenwerking). Het gaat om circa 10% (€ 123 miljard) van het nieuwe MFK. Het kabinet stelt evenwel vraagtekens bij de hoogte van dit budget. De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken om een nadere uitleg van dit standpunt.

Acht het kabinet, zo vragen de leden van de fractie van D66 een verhoging van dit bedrag bespreekbaar in het licht van de internationale uitdagingen waar Europa zich in dit tijdsgewricht voor gesteld ziet (de opstelling van de Verenigde Staten in het bijzonder)?

Administratieve uitgaven van de EU

De kabinetsappreciatie zegt, anders dan de Commissie, meer ruimte te zien voor bezuiniging op de administratieve uitgaven van de EU. Deze stellingname wordt niet verder uitgewerkt. Graag ontvangen de leden van de fractie van de ChristenUnie een toelichting. Is, in dit kader, de veronderstelling van de leden correct dat het kabinet niet wil bezuinigen op de uitgaven van de Europese instellingen?

Tijdspad besluitvorming MFK

Aansluitend een vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie over de planning van de besluitvorming van het nieuwe MFK. De Commissie koerst op finale afronding van de besluitvorming voor de komende verkiezing van het Europees Parlement, mei 2019. Deelt het kabinet deze ambitie of wil het meer tijd nemen?

Relatie MFK tot scenario’s over de toekomst van de EU

Tot slot blijven de leden van de fractie van de ChristenUnie het jammer vinden dat het MFK-voorstel van de Europese Commissie niet het resultaat is van een brede en afgewogen discussie over de kerntaken en meerwaarde van de Unie. Het debat over de scenario’s, zoals de Commissie die eerder publiceerde, is nauwelijks gevoerd. Sterker, de discussie hierover is doodgebloed; in Nederland maar ook in de andere lidstaten. Scenario’s over de toekomst van de EU lijken geen rol meer te spelen. Dat blijft in de ogen van de leden van de fractie van de ChristenUnie een gemiste kans. Juist een nieuwe begroting had de uitkomst moeten zijn van een dergelijke discussie.

De commissies zien graag de beantwoording van de vragen binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Een gelijkluidende brief is aangeboden aan de Minister van Financiën.

Voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, E.B. van Apeldoorn

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, F.H.G. de Grave

BRIEF VAN DE MNISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juli 2018

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van de ChristenUnie, D66 en de Partij van de Arbeid over de kabinetsappreciatie van de Commissievoorstellen voor het EU Meerjarig Financieel Kader 2021–27 (MFK). Wij danken de fracties voor de vragen, waarop wij de volgende antwoorden aanbieden. Een afschrift van deze antwoorden zal aan de Tweede Kamer worden gestuurd.

Uitgavenplafond en afdrachten

Allereerst de omvang van de EU Meerjarenbegroting en de Nederlandse afdrachten, waarover de drie fracties vragen stelden, zowel voor wat betreft de aannames achter de gewenste bezuinigingen en de relatie tussen de gewenste omvang van het MFK en economische groei. De Europese Commissie stelt een MFK voor met een omvang van 1,11% van het bruto nationaal inkomen (bni) van de EU27 (1.279 miljoen euro) – het Verenigd Koninkrijk uitgesloten. Dit is inclusief het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF, 0,03% bni) dat niet in het huidige MFK is opgenomen. In vergelijking met de omvang van het huidige MFK7 – 1,00% van het bni EU28 excl. het EOF (1.087 miljoen euro) – stelt de Commissie een aanzienlijke nominale stijging voor van de omvang van het MFK. In reëele termen blijft de omvang ongeveer gelijk aan het huidige MFK (dat evenwel door 28 lidstaten gefinancierd wordt). Buiten de begroting vallen verschillende speciale instrumenten (Noodhulpfonds, Globaliseringsfonds, Solidariteitsfonds en het Flexibiliteitsinstrument) als ook het voorstel voor een European Peace Facility. Als deze worden meegerekend beslaan de door de Europese Commissie voorgestelde uitgaven 1,14% van het BNI van de EU27. Het voorstel voor een Europese stabilisatiefunctie staat ook buiten de begroting en wordt hierin niet meegenomen.

De leden vroegen daarbij naar de potentiële budgettaire effecten voor de Nederlandse afdrachten als gevolg van deze voorstellen. Naast hogergenoemde voorgestelde stijging van de omvang van het volgende MFK, betekent het vertrek van het Verenigd Koninkrijk, dat het volgende MFK moet worden gefinancierd door 27 lidstaten in plaats van 28 lidstaten. Aan de financieringszijde – de jaarlijkse afdrachten van de lidstaten – schaft de Commissie de kortingen op de afdrachten af door deze kortingen in vijf jaar volledig af te bouwen. Daarnaast halveert de Commissie in de gepresenteerde voorstellen de vergoeding voor de inningskosten voor de douaneheffingen (de zogenoemde perceptiekostenvergoeding). Deze voorstellen hebben een opwaarts effect op de Nederlandse afdrachten. Op basis van de eerste inzichten leiden de Commissievoorstellen ten opzichte van het basispad in de Rijksbegroting tot een toename van de Nederlandse afdrachten van circa 1¼ miljard euro in 2021 en structureel (vanaf 2026, na volledige afschaffing van de kortingen) van circa 2½ tot 3 miljard euro.

Het kabinet zet in op het voorkomen van het stijgen van de Nederlandse afdrachten als gevolg van het uittreden van het Verenigd Koninkrijk; Nederland wordt immers hierdoor reeds economisch disproportioneel geraakt. Het kabinet zet daarom in op het corrigeren van de omvang van het volgende MFK voor het vertrek van het Verenigd Koninkrijk, zodat de 27 resterende lidstaten niet extra dienen bij te dragen om het financieringsgat te dekken dat hierdoor wordt veroorzaakt. Daarnaast is het kabinet van mening dat nieuwe Europese prioriteiten in het volgende MFK ingepast moeten worden door een herschikking van middelen. Het kabinet hanteert de bepalingen uit het huidige MFK en EMB als uitgangspunt voor de inzet op de omvang van het volgende MFK. Deze aannames betekenen dat het betalingenplafond voor de EU-begroting, en daarvan afgeleid de Nederlandse afdracht, in de huidige werkwijze jaarlijks meegroeit met de omvang van de Europese economie.

Gevraagd naar de relatie tussen de Nederlandse inzet op het in stand houden van de kortingen en de gewenste aandacht voor nieuwe, grensoverschrijdende prioriteiten het volgende: het kabinet zet in op het voorkomen dat Brexit leidt tot een onevenredig hoge rekening voor andere lidstaten en een stijging van de afdrachten. Een korting op de afdrachten is een middel om de Nederlandse inzet te bereiken. Zoals hierboven toegelicht, wil Nederland via bezuinigingen op bestaand beleid ruimte vrijmaken voor de financiering van nieuwe Europese prioriteiten, naast het opvangen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk. Het kabinet ziet hier voldoende mogelijkheden voor zoals hieronder nader wordt toegelicht. Daarnaast is het kabinet van mening dat de Nederlandse netto betalingspositie in lijn dient te zijn met de netto betalingspositie van lidstaten met een vergelijkbaar welvaartsniveau. Ook voor dat doel is een korting op de afdrachten een middel om de inzet te bereiken.

De Nederlandse inzet op dit punt ziet zodoende niet op de absolute omvang van de netto betalingspositie, maar op de relatieve omvang. Het feit dat verschillende beleidsterreinen een grensoverschrijdend karakter hebben en dat de uitgaven van de EU op dit gebied (zoals migratie, klimaat, veiligheid) deels neerslaan buiten de EU of zich niet terug laten brengen tot opbrengsten voor individuele lidstaten, heeft administratief gezien een negatief effect op de netto betalingspositie van alle lidstaten. Evenwel is het kabinet van mening dat met name investeringen in migratie, klimaat, veiligheid en innovatie op Europees niveau toegevoegde waarde kunnen creëren. Om deze reden is het wenselijk dat dergelijke uitgaven in zekere mate op Europees niveau worden gedaan. Tegelijkertijd moet ook onder ogen worden gezien dat de toegevoegde waarde van een deel van de Europese uitgaven naar de mening van het kabinet ter discussie staat.

Daarnaast werd gevraagd naar de inzet van het kabinet en van andere lidstaten ten aanzien van de beoogde uitfasering van de lumpsumkorting. De voorgestelde uitfasering van de nieuwe korting is geen oplossing voor het onderliggende probleem van een onevenredige lastenverdeling. De verschillende lidstaten die in het huidige MFK een korting ontvangen, pleiten net als Nederland voor evenredige en rechtvaardige lastenverdeling. Een korting kan daartoe een middel zijn. De gevolgen voor de afdrachten van het MFK 2021–2027 zullen na het bereiken van een akkoord hierover worden verwerkt in de begroting voor de desbetreffende jaren.

Modernisering EU-begroting

De ChristenUnie en D66 fracties vroegen naar de stappen die nodig zijn om tot een ambitieus gemoderniseerde begroting te komen en hoe de inzet van het kabinet op dit vlak zich verhoudt met die van andere lidstaten. Voor het kabinet betekent modernisering van de EU-begroting zowel meer nadruk op nieuwe prioriteiten binnen het MFK (waarvoor de benodigde financiële ruimte dient te worden gevonden in onder andere het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het cohesiebeleid) als een grondige hervorming van bestaande fondsen en programma’s. In dit licht verwelkomt het kabinet de sterke reflectie in de voorstellen van de Europese Commissie van nieuwe Europese prioriteiten zoals onderzoek en innovatie, veiligheid, migratie en klimaat. Het kabinet stelt dat in hun huidige vorm het GLB en het Cohesiebeleid modernisering en vereenvoudiging behoeven. De voorstellen van de Europese Commissie bieden weliswaar een eerste aanzet tot modernisering, maar het kabinet hecht aan substantiëlere modernisering van deze terreinen. De inzet om de EU-begroting te moderniseren wordt door de lidstaten breed gedeeld. Lidstaten verschillen echter wel van inzicht over de precieze vormgeving en invulling daarvan. Met name ten aanzien van het GLB en het cohesiebeleid zijn de standpunten sterk verdeeld.

In de discussie over modernisering speelt, zoals ook uw Kamer onderkent, de discussie over Europese Toegevoegde Waarde een rol. De fracties van de ChristenUnie, D66 en de PvdA vragen of het kabinet bereid is een stijging van de begroting of specifieke begrotingsposten te ondersteunen indien er sprake is van voldoende toegevoegde waarde.

Het kabinet vindt dat in hun huidige vorm het GLB en het Cohesiebeleid modernisering en vereenvoudiging behoeven en ziet bezuinigingen op die terreinen als noodzakelijk. Het kabinet toetst ook de toegevoegde waarde van de andere Commissievoorstellen. Voor het kabinet moet de uitwerking van de door de Commissie beoogde modernisering van de EU-begroting aanzienlijk ambitieuzer zodat Europese toegevoegde waarde wordt geoptimaliseerd en tegelijkertijd meer bezuinigingen gevonden kunnen worden binnen het bestaande kader. Daarbij is een stijging van het uitgavenplafond nodig noch wenselijk, maar kan wel een relatieve verschuiving binnen de begroting bijdragen aan modernisering.

Eigen middelen

De ChristenUnie fractie onderschrijft in haar vragen de terughoudend die het kabinet betracht bij het beoordelen van eventuele nieuwe Eigen Middelen voor de EU-begroting en vraagt naar het beoordelingskader dat het kabinet hierbij hanteert.

In het nieuwe MFK stelt de Commissie een mandje aan nieuwe eigen middelen voor. De Commissie geeft aan dat de bestaande BNI-afdracht daarmee de oorspronkelijk bedoelde rol als sluitstuk van de afdrachten kan vervullen. Dat houdt in dat de BNI-afdracht het gat opvult tussen de overige inkomsten op de EU-begroting en de totale betalingsverplichtingen. Inkomsten uit de nieuwe eigen middelen komen daarmee in mindering op de BNI-afdracht die lidstaten doen. Naar mening van het kabinet vervult de BNI-afdracht ook in het huidige MFK naar behoren de rol van sluitstuk van afdrachten en is het bovendien transparant, eenvoudig en rechtvaardig. Nederland staat terughoudend ten opzicht van de voorgestelde nieuwe eigen middelen. Nationale bevoegdheden op het gebied van belastingen moeten gewaarborgd blijven en een extra lastendruk voor burgers en bedrijven moet worden vermeden

Naast de nieuwe eigen middelen, stelt de Commissie verschillende veranderingen voor met betrekking tot de overige inkomsten van de EU, zoals bijvoorbeeld het surplus, de boete-inkomsten, bijdragen van derden en inkomsten gegenereerd door agentschappen of EU-instellingen. De voorstellen van de Commissie op dit punt behoeven verduidelijking. De Commissie licht bijvoorbeeld niet toe hoe deze overige inkomsten in de begroting zullen worden verwerkt. De mogelijkheid bestaat deze inkomsten te oormerken voor specifieke doeleinden. In dit geval komen deze inkomsten niet in mindering op de afdrachten van lidstaten. Het oormerken van inkomsten maakt het MFK waarschijnlijk minder transparant. Daarnaast maakt dit het moeilijker voor lidstaten om controle te hebben op de uitgaven van de Unie. Tot slot wordt het risico gelopen dat de EU-begroting hiermee ongemerkt in omvang toeneemt. Om deze redenen is het kabinet van mening dat de «overige inkomsten» als reguliere inkomsten geboekt moeten worden – en daarmee in mindering zouden moeten komen op de BNI-afdracht – en dat deze niet als geoormerkte inkomsten de Unie mogen toekomen.

EU-uitgaven versus bijdrage aan EU-budget

De D66 fractie vroeg naar het realiteitsgehalte van het streven van het kabinet om enerzijds op voorhand geen hogere eigen lidstaatbijdrage te willen, maar anderzijds daadwerkelijk urgente grensoverschrijdende doelen meer aandacht te geven. In dat licht werd ook gevraagd naar de betekenis van de stelling van de Minister-President (in zijn speech van 13 juni voor het Europees Parlement) «less is more». Daarnaast werd gevraagd om aan te tonen dat de efficiency-ruimte voldoende groot is om met deze inzet niet op knelpunten binnen gewenste kerntaken uit te komen.

De kabinetsinzet, zoals hierboven reeds toegelicht evenals in de kamerbrief van 1 juni jl., is om via bezuinigingen op bestaand beleid versterkte of nieuwe Europese prioriteiten te financieren, als ook de financiële gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te vangen. Voorkomen moet worden dat Brexit leidt tot een onevenredig hoge rekening voor andere lidstaten en een stijging van de afdrachten. In dit licht moet ook de speech van de Minister-President worden bezien. Het krachtenveld, en daarmee de steun voor de Nederlandse inzet, zal duidelijker zichtbaar worden als de werkelijke onderhandelingen dit najaar van start gaan.

Nederland steunt een substantiële bezuiniging op het cohesiebeleid en het GLB. Deze vormen samen ongeveer 59% van het totale MFK. Zo zou het cohesiebeleid sterker gericht moeten worden op de minst welvarende lidstaten. Het cohesiebeleid lijkt de beste resultaten op te kunnen leveren in de minst ontwikkelde regio’s. Binnen het GLB kan de steun aan boeren beter en meer gekoppeld worden aan prestaties voor maatschappelijke doelen. Dat betekent dat inkomensondersteuning die niet bijdraagt aan maatschappelijke doelen, moet verminderen. Daarbij wijst het kabinet op onderzoek dat laat zien dat inkomensondersteuning op dit moment onvoldoende gericht is.8 De gepresenteerde voorstellen van de Europese Commissie beogen deze tekortkomingen te adresseren en Nederland zal zich inzetten om middelen uit het GLB zo gericht mogelijk in te zetten ten behoeve van maatschappelijke doelen zoals klimaat, milieu, natuur, landschap en dierenwelzijn en voor innovatie.

Gevraagd werd ook welke geschatte toegevoegde waarde van de huidige respectievelijke categorieën EU-uitgaven aan de Nederlandse burger kunnen worden toegerekend en geaggregeerd aan Nederland, opdat de discussie over nationale netto afdracht en bruto ontvangst / toegevoegde waarde voor de Nederlandse burger beter onderbouwd kan worden. In dit verband werd ook verwezen naar de brief van het Interprovinciaal Overleg (IPO) gericht aan het kabinet, d.d. 8 juni 2018, en werd het kabinet verzocht hierop te reageren.9

Tabel 1 geeft de Nederlandse ontvangsten uit de EU-begroting in 2016 weer. Ook geeft de tabel weer hoeveel procent van het budget voor elk beleidsterrein Nederland ontvangt. Afgezet tegen het Nederlandse BNI-aandeel op basis waarvan Nederland bijdraagt aan de EU-begroting, is Nederland alleen voor onderzoek en innovatie netto-ontvanger. Op de andere beleidsterreinen draagt Nederland netto bij. Het budget voor veiligheidsbeleid laat hierbij een enigszins vertekend beeld zien omdat hierbij ook budgetten voor de in Nederland gevestigde agentschappen Europol en Eurojust worden meegerekend. Zou hiervoor worden gecorrigeerd dan is Nederland ook op deze begrotingscategorie netto betaler. Het kabinet heeft de brief van het IPO ontvangen en zal hier spoedig op reageren.

Tabel 1: Nederlandse ontvangsten EU-begroting 2016 (in miljarden euro)
 

Ontvangsten

in % budget

Onderzoek en innovatie

1,0

6,8%

Cohesiebeleid

0,1

0,3%

Landbouwbeleid

0,9

1,6%

Veiligheidsbeleid

0,2

7,8%

Buitenlandbeleid

0,0

0,0%

Administratie

0,1

1,3%

Totaal

2,3

 

BNI-aandeel Nederland

 

4,6%

Onderzoek & Innovatie

De fracties van ChristenUnie en D66 vragen het kabinet te bewilligen dat ook nieuwe (MKB) bedrijven, start-ups en scale-ups, nadrukkelijk in beeld zijn om een volwaardige rol te spelen in de innovatieambities van de Europese Commissie en te voorkomen dat gelden alleen terecht komen bij bestaande, grotere spelers en stakeholders.

Uit recente cijfers over de Nederlandse deelname aan het lopende kaderprogramma (Horizon 2020) volgt een positief beeld wat betreft het MKB. Van het bedrag dat door de Europese Commissie aan Nederlandse belanghebbenden is toegekend, ruim € 2,4 miljard, gaat 28% naar bedrijven. Van dit deel gaat circa 66% naar het MKB. Uit de interim- evaluatie van Horizon 2020 blijkt bovendien dat 51% van de deelnemende partijen aan het programma nieuwkomers betreft. Het MKB, en ook nieuwe MKB-bedrijven, is goed betrokken bij het kaderprogramma.

Het voorgestelde volgende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, Horizon Europe, kent een omvang van € 97,6 miljard, waarvan € 3,5 miljard via InvestEU wordt vastgelegd. Horizon Europe bouwt grotendeels voort op Horizon 2020 maar bevat volgens het voorstel van de Europese Commissie ook enkele nieuwe elementen, zoals de Europese Innovatieraad (EIC). De Europese Commissie heeft de ambitie dat Europa koploper wordt in disruptieve en markt-creërende innovatie via de EIC. Dit betekent dat juist ook bij dit nieuwe onderdeel het mkb, start-ups en scale-ups een belangrijke doelgroep vormen. Mede daarom is de verwachting dat het Nederlandse MKB, start-ups en scale-ups ook onder Horizon Europe goed toegang zullen hebben tot het programma. De eerste signalen zijn positief. Bij een EIC pilot onder het lopende kaderprogramma (gestart in 2017) hebben Nederlandse MKB bedrijven en start-ups goed kunnen deelnemen en zijn diverse projectvoorstellen gehonoreerd.

Cohesiebeleid

In reactie op de door de Commissie voorgestelde bezuinigingen, vroeg de ChristenUnie fractie om meer details over de gewenste conditionaliteiten en de ruimte die het kabinet ziet voor aanvullende besparingen.

Het kabinet is voorstander van het versterken van de koppeling tussen de ESI-fondsen en het Europees Semester, alsmede van een koppeling tussen de ontvangst van EU-gelden en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen. Inspanningen op het terrein van migratie dienen ook meegewogen te worden bij de toekenning van onder meer ESI-fondsen. Het kabinet zal per onderwerp beoordelen of het leggen van een koppeling met de ESI-fondsen wenselijk, proportioneel, effectief en handhaafbaar is.

Het kabinet is van mening dat er naast het opleggen van financiële correcties, ook andere effectieve prikkels bestaan om lidstaten tot actie aan te zetten. Het kabinet deelt de mening van de leden van de ChristenUnie fractie dat in het geval gekozen wordt voor een financiële correctie, deze inderdaad voldoende groot moet zijn om een effectieve prikkel te vormen.

Ten aanzien van de focus van het cohesiebeleid werd gevraagd het kabinetsstandpunt nader toe te lichten, inclusief de consequenties voor welvarende lidstaten als Nederland. Binnen het cohesiebeleid moet wat het kabinet betreft sterker de nadruk liggen op de minst ontwikkelde lidstaten; daar is de potentiële toegevoegde waarde van het beleid het hoogst. Het kabinet constateert dat de Commissie vooral op minder ontwikkelde lidstaten wil bezuinigen. Meer ontwikkelde lidstaten worden relatief ontzien. Zuidelijke en oostelijke lidstaten willen ook dat de focus op minder ontwikkelde lidstaten moet liggen, maar willen bezuinigingen op het cohesiebeleid zoveel mogelijk voorkomen.

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

De ChristenUnie fractie vroeg naar de relatie tussen nationaal beleid en Europees beleid. D66 vroeg om een nadere onderbouwing van de gewenste bijstelling van het GLB en de PvdA om een toelichting waarom het zo lastig is het GLB naar beneden bij te stellen. De omvang van het GLB-budget is in sterke mate bepaald door de historische omvang van de steun aan boeren. De Commissie stelt een daling van het budget voor van circa 5% en zet tevens in op een herverdeling van middelen tussen lidstaten (externe convergentie). Technisch gezien komt deze herverdeling voor veel lidstaten neer op een aanvullende nominale bezuiniging ten opzichte van 2020 (het laatste jaar van het huidige MFK). De hectaresteun voor landen waar deze lager is dan 90% van het Europese gemiddelde, wordt verhoogd. Daarbij wordt het verschil met de 90% van het Europese gemiddelde voor die landen gehalveerd.

Voor wat betreft het Commissievoorstel voor het MFK en het aandeel van het GLB daarin verwijs ik u in algemene zin naar de Kamerbrief van 1 juni jl., waarin het kabinet pleit voor substantiële bezuinigingen binnen traditionele beleidsterreinen zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het cohesiebeleid. Deze inzet past binnen het Regeerakkoord, waarin het kabinet stelt dat het GLB minder moet worden gericht op inkomensondersteuning (waaraan het grootste deel van het GLB-budget wordt besteed) en meer op innovatie, duurzaamheid, voedselzekerheid en voedselveiligheid. Modernisering en vereenvoudiging van het GLB moeten een neerwaartse bijstelling van het MFK mede mogelijk maken. De nadruk op publieke diensten en doelstellingen krijgt steun van verschillende lidstaten en wordt ook door de Commissie genoemd. Echter, veel andere lidstaten tonen weinig bereidheid om substantieel op de directe inkomenssteun te bezuinigen.

Het GLB maakt reeds sinds lange tijd een aanzienlijk deel uit van de Europese uitgaven. In het voorstel voor het toekomstig MFK wordt de ingezette trend om de omvang van het GLB als percentage van de Europese begroting te laten afnemen, doorgezet.

Migratie

Voor migratie- en grensbeheer wordt in het kader van het nieuwe MFK ongeveer € 35 miljard vrijgemaakt. Gevraagd door de fracties van ChristenUnie en D66 naar de meningen binnen de Raad over het Commissievoorstel om een koppeling te leggen tussen EU-subsidies en de opname van migranten te leggen, geldt dat de onderhandelingen over de Commissievoorstellen zich nog in een verkennende en informerende fase bevinden, waarin lidstaten werken aan het analyseren van (mogelijke implicaties van) de voorstellen en het formaliseren van hun standpunten. Uit de eerste reacties op de voorstellen blijkt dat de standpunten ten aanzien van de koppeling tussen ESI-fondsen en de opname van migranten sterk zijn verdeeld. Dit onderwerp is evenwel niet los te zien van de overige elementen die het voorstel bevat. Mede daarom is het is nu nog te vroeg om uitspraken te doen over een eventuele meerderheid hiervoor binnen de Raad. De kabinetspositie is vervat in het BNC-fiche over de Verordening voor de gemeenschappelijke bepalingen voor de ESI-fondsen (kenmerk 2018Z13884 d.d. 10 juli 2018).

Veiligheid, defensie en extern beleid

In reactie op vragen van de ChristenUnie en D66 fracties of het kabinet een verhoging van de uitgaven aan veiligheid, defensie en extern beleid bespreekbaar acht, geldt dat het kabinet het belang onderkent van een krachtig en eensgezind Europa, in het licht van de internationale uitdagingen waarvoor de EU zich gesteld ziet. In dit kader moet ook worden gekeken naar de financiële middelen die beschikbaar zijn voor de externe inzet van de EU. Het samenvoegen van de beschikbare instrumenten vergroot beleidscoherentie, efficiëntie, flexibiliteit en transparantie. Voor wat betreft de verhoging van het budget is het kabinet van mening dat de nominale verhoging van 30% van het budget voor het externe beleid nog onvoldoende inhoudelijk is onderbouwd door de Commissie. Mede in het licht van de algemene inzet voor het MFK – een kleinere EU vraagt ook om een kleiner budget – kan het kabinet hier dan ook niet op voorhand mee instemmen.

Administratieve uitgaven van de EU

Leden van de ChristenUnie fractie vroegen om een nadere uitwerking van het kabinetsstandpunt dat er meer ruimte is voor bezuiniging op administratieve uitgaven van de EU. De administratieve kosten/bedrijfsvoeringkosten van de EU bedragen circa 6% van het totale EU-budget. Dit betreft voornamelijk personeelskosten. In het voorstel van de Commissie voor het toekomstige MFK stijgen de administratieve uitgaven. De inzet van Nederland is het handhaven van het huidige uitgavenniveau. Om deze doelstelling te bereiken zijn maatregelen nodig. Het vaststellen van een plafond geeft de instellingen en agentschappen de ruimte om op eigen wijze invulling te geven aan de administratieve lasten. Bijvoorbeeld in de vorm van een (personele) taakstelling of verlaging van de materiële uitgaven. Op termijn zou hervorming van de EU-pensioenregeling overwogen kunnen worden als mogelijkheid voor kostenreductie. Vast staat dat op lange termijn de pensioenuitgaven gaan stijgen en deze uitgaven bij ongewijzigd beleid een steeds groter beslag zullen leggen op de administratieve uitgaven.

Tijdspad besluitvorming MFK

Gevraagd door de ChristenUnie fractie of het kabinet de ambitie van de Europese Commissie deelt om voor de komende verkiezing van het Europees Parlement (mei 2019) tot afronding van de besluitvorming over het nieuwe MFK te komen, geldt dat voor het kabinet de inhoud en een gebalanceerde uitkomst van de onderhandelingen leidend zijn, niet de snelheid van het onderhandelingsproces. Op dit moment bevinden de onderhandelingen zich nog in de technisch-verkennende fase.

Tot slot noemt de ChristenUnie fractie de discussie over de scenario’s voor de toekomst van de EU. Zoals uiteengezet in onder andere De Staat van de Europese Unie 2018 (kamerstuk 34 841-1 d.d. 27 november 2017), wil het kabinet het debat over de kerntaken en meerwaarde van de Unie bevorderen. De onderhandelingen over het nieuwe MFK bieden hiervoor eveneens aanknopingspunten.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra


X Noot
1

Het COM-document is als bijlage bij dit verslag gevoegd.

X Noot
2

Samenstelling Europese Zaken:

Kox (SP), Duthler (VVD), Ten Hoeve (OSF), Van Kappen (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Strik (GL), Backer (D66), Faber-van de Klashorst (PVV), Martens (CDA), Postema (PvdA),(vice-voorzitter), Vlietstra (PvdA), Van Beek (PVV), Van Apeldoorn (SP) (voorzitter), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Knapen (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Schaper (D66), Stienen (D66), Van de Ven (VVD), Overbeek (SP),Sini (PvdA), Baay-Timmerman (50PLUS)

X Noot
3

Samenstelling Financiën:

Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD), Backer (D66), Ester (CU), De Grave (VVD) (voorzitter), vac. (CDA) (vice-voorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Beek (PVV), Van Apeldoorn (SP), N.J.J. van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Prast (D66), Van Rij (CDA) (vice-voorzitter), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), vac. (PvdA), Reuten (SP)

X Noot
4

Zie voor de behandeling van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027 de themapagina op Europapoort: https://www.eerstekamer.nl/eu/thema/het_meerjarig_financieel_kader_2.

X Noot
5

Zie voor de behandeling van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027 de themapagina op Europapoort: https://www.eerstekamer.nl/eu/thema/het_meerjarig_financieel_kader_2.

X Noot
6

Brief inzake Meerjarig Financieel Kader (MFK) van de EU voor de periode 2021 – 2027, gericht aan de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Financiën, van 8 juni 2018, met kenmerk VP 08469/20180.

X Noot
7

De Raad heeft in 2013 ingestemd met een MFK voor de periode 2014–2020 van 1,00% van het EU28 bni. Als gevolg de correctie van de definitie van het bni komt het plafond inmiddels overeen met 1,03% bni EU28. Inclusief het EOF is dit circa 1,06% bni EU28 (1.116 miljoen euro).

X Noot
9

Brief inzake Meerjarig Financieel Kader (MFK) van de EU voor de periode 2021 – 2027, gericht aan de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Financiën, van 8 juni 2018, met kenmerk VP 08469/20180.

Naar boven