Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2022
In het debat over de Aanvullingswet natuur Omgevingswet van 30 juni 2020 heeft het
lid Van Dijk (SGP) vragen gesteld over de bejaagbaarheid van de grauwe gans. In navolging
van de toezegging van mijn ambtsvoorganger zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
In deze brief ga ik in op de huidige situatie rond de bejaagbaarheid van de grauwe
gans in Nederland. Ik heb ambitie op het realiseren van kwalitatief hoogwaardige en
robuuste natuur. Hier is ook robuust natuurbeheer voor nodig. Een van de aspecten
van robuust beheer is het reguleren van populaties. Ik zie dat de huidige hoge aantallen
ganzen in veel gebieden overbelasting veroorzaken. Zo berokkenen ze onder andere schade
aan natuur en landbouw. Ik herken en deel de zorg over die schade. De provincies zijn
verantwoordelijk voor natuurbeheer en dus ook voor populatiebeheer, waaronder dat
van ganzen. Ik ga daarom met de provincies in gesprek over de mogelijkheden om het
beheer te intensiveren. Daarin wil ik ook verkennen welke acties ik kan ondernemen
om provincies te ondersteunen. Het bejaagbaar maken van de grauwe gans en de voor-
en nadelen ervan is één van de bespreekpunten.
Huidige situatie
De grauwe gans valt onder het beschermingsregime van de Europese Vogelrichtlijn. De
Vogelrichtlijn is geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Vogelrichtlijn
en de Wnb kennen de mogelijkheid tot benuttingsjacht en de mogelijkheid tot een ontheffing
voor het verjagen of doden van soorten ten behoeve van bepaalde belangen. In Nederland
wordt de grauwe gans met name beheerd voor het voorkomen van schade aan landbouwgewassen,
bescherming van flora en fauna en in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer.
Bij beheer ten behoeve van deze belangen gelden specifieke criteria en dient er een
ontheffing of vrijstelling te worden verleend (art. 3.3 en art. 3.17 Wnb).
In Nederland staat de grauwe gans niet op de wildlijst (art 3.20 Wnb), waarmee deze
soort niet vrij bejaagbaar is. In andere Europese landen is de grauwe gans wél vrij
bejaagbaar. Anders dan bij onze buurlanden heeft Nederland te maken met de unieke
situatie van een groeiende populatie grauwe ganzen die niet alleen in Nederland broedt,
maar ook in Nederland overwintert. In het winterseizoen mengen trekkende grauwe ganzen
uit het noorden zich met de Nederlandse overblijvende ganzen voordat deze verder reizen
naar het zuiden.
Tegelijk is de grauwe ganzenpopulatie die jaarrond in Nederland aanwezig is groot.
Nederland ontvangt daarnaast een deel van het jaar ook grauwe ganzen die onderdeel
uitmaken van een trekkende populatie. Deze populatie is meer kwetsbaar doordat deze
als gevolg van de trek in meerdere landen wordt bejaagd. Deze balans neem ik mee in
het gesprek over de mogelijkheden voor het intensiveren van het beheer en de afweging
of deze op de wildlijst moet worden geplaatst.
Daarbij is van belang dat Nederland ondertekenaar is van het Afrikaans-Euraziatisch
Watervogelverdrag (AEWA) waarbinnen een Europees Ganzenplatform is opgezet. De provincies
zijn lid van het ganzenplatform en actief betrokken. Het platform is opgericht om
met de betrokken landen afspraken te maken over bescherming en beheer van ganzen langs
de trekroutes. Dit gebeurt op basis van een vastgesteld beheerplan dat op dit moment
wordt uitgewerkt in een werkplan. Voor Nederland is het bij de uitwerking van dit
werkplan belangrijk hoe omgegaan moet worden met het verschil in beheer tussen de
in Nederland verblijvende en de trekkende populatie in de periode dat deze populaties
beide in Nederland zijn. Ook de landen waar nu sprake is van benuttingsjacht moeten
zich straks houden aan de afspraken die voor de trekkende populaties ganzen worden
gemaakt in het kader van AEWA.
Een andere belangrijke ontwikkeling is recent onderzoek naar de staat van instandhouding
van alle soorten op de wildlijst. Recentelijk heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd
over de uitkomsten van dit onderzoek.
Vervolgproces
Zoals gezegd ga ik graag met provincies en relevante stakeholders in gesprek om de
mogelijkheden voor het intensiveren van het beheer te bespreken. Daarin wil ik ook
verkennen hoe het Ministerie van LNV kan bijdragen.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink