34 985 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet (Aanvullingswet natuur Omgevingswet)

Nr. 19 AMENDEMENT VAN HET LID BISSCHOP

Ontvangen 26 juni 2019

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel 1.1, onderdeel AG, komt het voorgestelde artikel 16.53c, eerste lid, te luiden:

  • 1. Voor een plan of een project als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn maakt het bestuursorgaan dat het plan vaststelt, de aanvrager van de betrokken omgevingsvergunning, of het bevoegd gezag voor het projectbesluit een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van die richtlijn, van de gevolgen voor de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied.

II

In artikel 1.1, onderdeel AT, onderdeel 1, wordt in subonderdeel b in de alfabetische rangschikking een onderdeel ingevoegd, luidende:

natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied:

de volgens de habitatrichtlijn bepalende kenmerken van een Natura 2000-gebied die verband houden met de aanwezigheid van een natuurlijke habitat of soort waarvan het doel van instandhouding ervan ertoe heeft geleid dat dit specifieke gebied op de lijst van gebieden van communautair belang is opgenomen;.

Toelichting

De indiener constateert dat in de Nederlandse praktijk bij de toetsing van projecten en plannen volgens artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn1 (paragraaf 2.3 van de Wet natuurbescherming) alle Natura 2000 habitats en soorten die in een Natura 2000-gebied (niet verwaarloosbaar) voorkomen tot de natuurlijke kenmerken van een gebied gerekend worden. Dat betekent dat in de praktijk weinig verschil in gewicht gemaakt wordt tussen enerzijds de habitats en soorten in een bepaald gebied die ervoor zorgden dat dit gebied geselecteerd en aangewezen werd als Natura 2000-gebied en anderzijds de Natura 2000 habitats en soorten die ook (niet verwaarloosbaar) in een gebied voorkomen, maar waarbij het relatieve belang veel kleiner is. Dat betekent voor bijvoorbeeld Natura 2000-gebied Oosterschelde dat niet alleen habitattypes die over een oppervlakte van honderden of duizenden hectaren voorkomen (H1160, H1310A, H1330A, H1330B) als natuurlijke kenmerken gerekend worden, maar ook het voorkomen van het habitattype veenmosrietland met een oppervlakte van slechts 0,17 hectare (ha). Dat betekent dat het voor de toetsing van projecten of plannen die zorgen voor extra depositie in dit opzicht niet veel uitmaakt of zij nabij het veenmosrietland in het Oosterschelde gebied (0,17 ha) gelegen zijn of nabij bijvoorbeeld het veenmosrietland in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse plassen (192 ha).

De indiener is van mening dat het voorgaande geen recht doet aan de wijze waarop het begrip «natuurlijke kenmerken» volgens Europese jurisprudentie geïnterpreteerd moet worden. De indiener verwijst hiervoor naar onder meer het Sweetman-arrest (C-258/11) van het Europese Hof van Justitie. In deze zaak lag onder meer de (prejudiciële) vraag voor wanneer sprake is van aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied. Het arrest wijst erop dat het bij natuurlijke kenmerken van een gebied gaat om de bepalende kenmerken van het betrokken gebied die verband houden met de aanwezigheid van habitats en soorten waarvan het doel van instandhouding ervan ertoe heeft geleid dat dit gebied op de lijst van gebieden van communautair belang is opgenomen (rechtsoverweging 39). Daarmee geeft het arrest aan dat het bij de natuurlijke kenmerken niet gaat om alle Natura 2000 habitats en soorten die in een gebied (niet verwaarloosbaar) aanwezig zijn.

De indiener wil in het verlengde hiervan wijzen op het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied Oosterschelde. In de toelichting op dit besluit wordt aangegeven dat de habitattypen H1160, H1310A, H1330A en H1330B die in dit gebied over een grote oppervlakte voorkomen en relatief van substantieel belang zijn, de habitattypen zijn waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet. Daarbij is al rekening gehouden met de extra gebieden die voor verschillende habitattypen nodig waren voor een betere landelijke dekking en spreiding. Het habitattype veenmosrietland (H7140B) wordt, gelet op het zeer kleine oppervlak en het lage relatieve belang, niet genoemd. Het doel van instandhouding van dit habitattype in dit gebied was kennelijk niet de reden dat dit gebied op de lijst van gebieden van communautair belang opgenomen is. Het voorkomen van dit habitattype kan derhalve niet tot de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Oosterschelde gerekend worden.

Om de onduidelijkheid die er kennelijk is over de wijze waarop het begrip natuurlijke kenmerken geïnterpreteerd moet worden, stelt de indiener voor om een definiëring ervan op te nemen in het wetsvoorstel. De gekozen begripsbepaling voor «natuurlijke kenmerken» sluit aan op de wijze waarop in de Europese jurisprudentie het begrip natuurlijke kenmerken uitgelegd wordt. Aan de bepaling met betrekking tot de passende beoordeling is toegevoegd dat het moet gaan om een beoordeling van de gevolgen voor de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied, zodat op wetsniveau het begrip «natuurlijke kenmerken» verduidelijkt kan worden in lijn met de Europese jurisprudentie. Inhoudelijk is deze bepaling niet gewijzigd.

Bisschop


X Noot
1

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206).

Naar boven