34 984 Wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU 2017, L 137/22)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 22 mei 2019

1. Inleiding

Graag zeg ik de leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid dank voor het uitbrengen van het voorlopig verslag. Er zijn vragen gesteld door de leden van de GroenLinks-fractie. Ik heb hier met belangstelling kennis van genomen en beantwoord deze vragen hieronder.

2. Het criterium «geringe twijfel»

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het criterium geringe twijfel in de praktijk wordt gehanteerd en of actief onderzoek naar (social media) uitingen in het openbaar een routineonderdeel is van een antecedentenonderzoek door de korpschef. Het weigeren, dan wel intrekken, van een verlof voor een wapen is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Wapens en munitie vormen immers een potentieel ernstige bedreiging voor deze veiligheid als zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd bij de afweging die moet worden gemaakt op grond van artikel 7 van de Wet wapens en munitie (Wwm). Dit artikel bepaalt (kortgezegd) dat wapenverloven worden geweigerd of ingetrokken indien er reden is om te vrezen dat het wapen de aanvrager niet kan worden toevertrouwd of dat er van het wapen misbruik zal worden gemaakt. Dit is criterium is uitgewerkt in de Circulaire wapens en munitie.1 Daarin is bepaald dat geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het bezit van een wapen door de betreffende persoon voldoende reden is om een verlof niet te verlenen, respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat deze twijfel wel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering. Om zich over mogelijke risico’s een oordeel te kunnen vormen doet de korpschef onderzoek naar de aanvrager van een wapenverlof. Dat gebeurt door middel van een antecedentenonderzoek, maar ook door bevraging van door de aanvrager opgegeven referenten. Daarnaast worden ook huisbezoeken afgelegd voor een zogeheten kluiscontrole (controle of het wapen conform de regels wordt opgeslagen). Het antecedentenonderzoek richt zich in eerste instantie op justitiële en strafvorderlijke gegevens, maar kan ook openbare bronnen betreffen.

Op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie of een onderscheid wordt gemaakt bij de verwerking van persoonsgegevens tijdens een actief onderzoek naar uitlatingen en opvattingen in verhouding tot gegevens die bekend worden tijdens kluisinspectie, referentenbevraging of antecedentenonderzoek, antwoord ik dat de korpschef bij de uitoefening van zijn bevoegdheden onder de Wwm steeds verschillende persoonsgegevens verwerkt. Voor zover daarbij bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt, vereist de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een wettelijke grondslag. Hierin voorziet artikel 44 van de Wwm. Bij alle verwerkingen dient de korpschef zich aan de AVG te houden. Ik hecht er aan hier nogmaals te benadrukken dat een aanvrager van een wapenverlof niet wordt gevraagd naar zijn ras, religie of politieke opvattingen. Dit is immers (uiteraard) niet relevant voor vergunningverlening. Wel is het relevant als blijkt dat de aanvrager contacten heeft met een beweging die in verband gebracht wordt met geweldgebruik. Uitlatingen op social media die in die richting wijzen moeten daarom in het antecedentenonderzoek kunnen worden betrokken, ook als daaruit betrokkenheid bij een bepaalde politieke of religieuze beweging blijkt. De korpschef dient zijn beslissing om een wapenverlof te weigeren of in te trekken altijd te motiveren. In hoeverre een passieve uitlating op social media, zoals retweeten of het volgen van een extremistisch kanaal, leidt tot een negatieve beslissing hangt altijd af van de omstandigheden van het geval. De korpschef moet tot het oordeel komen dat een aanvrager het wapen veilig kan worden toevertrouwd. Als er reden is om daar aan te twijfelen is dat reden tot afwijzing van de aanvraag. De hier aan het woord zijnde leden vragen naar het risico van onbewuste vooroordelen in dit verband. Naar mijn oordeel is dat risico er niet, zo antwoord ik deze leden. De beslissing moet immers voldoen aan alle eisen van de Algemene wet bestuursrecht, waaronder die van een deugdelijke motivering (artikel 3:46) en het uitvoeren van de taak zonder vooringenomenheid (artikel 2:4). Dat er grensgevallen zijn waarin het niet per se overduidelijk is hoe uitspraken en gedragingen moeten worden geïnterpreteerd, zoals de hier aan het woord zijnde leden opmerken, is natuurlijk juist. Vanwege het risico dat wapenbezit met zich brengt zal daarbij wel steeds worden gekozen voor de «veilige kant». Bij geringe twijfel wordt geen verlof verleend. Aan dat uitgangspunt verandert dit wetsvoorstel niets. De evaluatie van artikel 44 Wwm op grond van het aangenomen amendement-Den Boer en Buitenweg moet, zo stelt de toelichting bij het amendement, zien op de effecten van artikel 44 en op een zodanige wijze plaatsvinden dat daarvoor géén verdergaande verwerking van bijzondere persoonsgegevens nodig is dan noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag van een wapenverlof. Het begrip geringe twijfel vindt zijn oorsprong in artikel 7 van de Wwm, dat de gronden bevat voor weigering van een wapenverlof, en maakt geen onderdeel uit van de evaluatie.

3. Gegevensuitwisseling tussen lidstaten

De verplichte uitwisseling van gegevens tussen lidstaten van de Europese Unie over de weigering om een verlof te verlenen op grond van veiligheidsoverwegingen of in verband met de betrouwbaarheid van de aanvrager, vindt plaats via een door de EU zelf, op basis van een verordening van de Commissie, in te richten systeem. Dit systeem is nog niet gereed, maar de contouren zijn wel duidelijk. De informatie in het systeem biedt geen inzicht in de motivering van de weigering; enkel dat er een weigering was. Hierbij worden geen bijzondere persoonsgegevens verstrekt. Ook worden er geen gegevens over andere personen dan de aanvrager in het systeem opgenomen. Er kan op basis van het systeem tevens geen verband worden gelegd tussen een aanvrager van een wapenverlof in Nederland en andere individuen die in dat systeem zijn opgenomen. Andere EU-staten zijn net als Nederland gehouden aan de AVG bij de uitvoering van hun verplichtingen onder de Vuurwapenrichtlijn. Ook geldt voor alle lidstaten dat zij wapenvergunningen alleen mogen verstrekken als dat geen gevaar oplevert voor de veiligheid. Welke weging daarbij precies wordt gemaakt is aan de lidstaten zelf. Het is niet zo dat, zoals de leden van de GroenLinks-fractie lijken te vrezen, het afwegingskader van een andere lidstaat bepalend wordt voor Nederlandse aanvragen voor een wapenverlof. Het systeem is er op gericht elkaar te informeren over het feit dat aan een verlofaanvrager in een andere EU-lidstaat op enig moment een verlof is geweigerd. Dat kan een nuttig signaal zijn en biedt extra veiligheid. De weigering in een andere lidstaat kan echter nooit op zichzelf een reden zijn om de verlofaanvraag te weigeren. De korpschef dient zich op grond van eigen onderzoek een oordeel te vormen over de vraag of het wapen kan worden toevertrouwd en dient een eventuele weigering te onderbouwen. Als een eerdere weigering bij de korpschef bekend is, kan hij hier bij de aanvrager uiteraard wel navraag doen. Wat deze over de weigering in een andere lidstaat meedeelt (of niet meedeelt) wordt vervolgens bij de behandeling van de aanvraag door de korpschef betrokken, waarbij zoals gezegd bij geringe twijfel geen wapenverlof wordt verleend.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Circulaire wapens en munitie, Staatscourant 2018, nr. 32201, p. 28–30.

Naar boven