Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 34962 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 34962 nr. B |
Vastgesteld 10 september 2018
De leden van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad2 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 5 juli 20183, in reactie op de brief van de commissie van 29 mei 2018. De leden van de GroenLinks-fractie hebben de Minister op 16 juli 2018 nog aanvullende vragen gesteld. De leden van de fracties van D66, SP en PvdA hebben zich bij deze vragen aangesloten.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 7 september 2018 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel/JBZ-raad, Van Dooren
Aan de Minister van Buitenlandse Zaken
Den Haag, 16 juli 2018
De leden van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 5 juli 20184, in reactie op de brief van de commissie van 29 mei 2018. De leden van de GroenLinks-fractie hebben naar aanleiding hiervan nog aanvullende vragen. De leden van de fracties van D66, SP en PvdA sluiten zich bij deze vragen aan.
De leden van de GroenLinks-fractie danken u voor de beantwoording van hun vragen over het voorstel voor een verordening tot wijziging van de visumcode.5 Deze leden verzoeken graag om een nadere onderbouwing waarom Nederland er niet op inzet dat het systeem van vertegenwoordiging geen betrekking heeft op de bezwaar- en beroepsprocedure, gelet op de grote praktische obstakels die door dit systeem worden veroorzaakt voor aanvrager en referent.
In Nederland hebben rechters, de Nationale ombudsman en wetenschappers al diverse malen gewezen op de procedurele belemmeringen waarmee aanvragers en hun referenten geconfronteerd worden bij de behandeling van hun visumaanvraag door een buitenlandse ambassade.6 Hoewel u in uw brief stelt dat dit systeem soms in het voordeel kan werken van de aanvrager vanwege de taal, blijken voor visumaanvragers in het kader van de visumprocedure juist de banden en connecties met het land van hun bestemming de meeste betekenis te hebben: vanwege de familie die ze willen bezoeken of contacten met de (vereiste) referenten en/of rechtshulpverleners. Bij weigering van een visum door een andere lidstaat dan het land van bestemming, kunnen aanvragers problemen ondervinden door het voorgeschreven gebruik van een vreemde taal en het vinden van rechtshulp. Hierdoor wordt de toegang tot informatie inzake de toepasselijke bezwaar- en beroepstermijnen, bestaande griffiekosten of andere procedurele voorwaarden bemoeilijkt. Bovendien wordt de toegang tot effectieve rechtsbescherming gehinderd door de gebrekkige motivering van weigeringsbesluiten en door de grote procedurele verschillen in EU-lidstaten met betrekking tot het beroep tegen een visumweigering. Bovendien vereist een onderzoek naar de inwilliging van een visumaanvraag kennis van het land van bestemming en van de situatie van referent aldaar.
De Nationale ombudsman heeft al in 2013 en 2014 gewezen op de praktische problemen die visumaanvragers ondervinden als hun visumaanvraag op basis van visumvertegenwoordiging
wordt afgewezen. In een aan u gerichte «zorgenbrief» wees de Ombudsman op de praktijk dat zelfs in landen waar wel een Nederlandse vertegenwoordiging aanwezig is, «Nederlandse aanvragers of hun vrienden of familieleden worden onderworpen aan procedures in een voor hen vreemde taal volgens andere dan de Nederlandse regels en -bij afwijzing – voor rechterlijke instanties in andere landen (bijv. Frankrijk of Zwitserland).»7
In een individueel besluit concludeerde de Nationale ombudsman in 2015 tot schending van het beginsel van fair play.8 Het betrof de weigering van een visum aan de Bengaalse echtgenote van een Nederlander door de Zweedse ambassade te Dhaka. De weigering was in het Engels opgesteld, maar de beslissing op bezwaar werd in het Zweeds medegedeeld. Door deze praktijk moeten volgens de Ombudsman de meeste Nederlanders het besluit laten vertalen om te begrijpen waarom het bezwaar gegrond of ongegrond is verklaard en om te beoordelen of een beroep nodig of zinvol is. De Nationale ombudsman acht het procederen volgens Zweeds recht zonder hiervoor een juridisch deskundige in te schakelen een praktisch onmogelijke opgave. Door deze feitelijke drempels worden burgers belemmerd in hun procedurele mogelijkheden, aldus de Ombudsman.
De verwijzing door de Nederlandse autoriteiten naar de vertegenwoordigende lidstaat bevreemdt de leden van de fractie van GroenLinks des te meer, nu u in uw hoedanigheid van vertegenwoordigende lidstaat aanvragers wel doorverwijst naar de eigen autoriteiten9, nota bene met een beroep op artikel 32, derde lid, van de Visumcode.10 Kunt u deze schijnbaar inconsistente werkwijze verklaren?
De rechtbank Den Haag heeft in een prejudiciële procedure aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gevraagd of de beslissing van Nederland om een beroep tegen de afwijzing van een visumaanvraag niet te behandelen in overeenstemming is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.11 In de onderliggende zaak hadden eisers en referenten gesteld dat er geen sprake is van een effectieve rechtsbescherming, omdat zij moeten procederen in een voor hen vreemd land waarmee zij geen band hebben en waarvan zij de taal niet spreken. Bovendien zouden zij in Zwitserland niet worden gehoord en zouden zij, in vergelijking met het Nederlandse recht, minder of geen recht hebben op gefinancierde rechtsbijstand en kosteloos procederen. In feite wijzen eisers en referente daarmee op de spanning tussen de systematiek van de Visumcode en de praktische werkelijkheid die de feitelijke toegang tot de rechter belemmert.
De verwijzende rechter refereert aan het arrest Koushkaki12, waarin het Hof van Justitie benadrukte dat de beoordeling van de individuele situatie van de visumaanvrager om te bepalen of zijn aanvraag niet afstuit op een weigeringsgrond, complexe evaluaties impliceert, gebaseerd op met name de persoon van de aanvrager, zijn integratie in het land waarin hij woont, zijn politieke, sociale en economische situatie, alsmede de eventuele bedreiging die de komst van die aanvrager zou vormen voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten (punten 56–59). Ook in het Visa Handboek13 staat dat bij de afwijzing van visumaanvragen nationale overwegingen een rol mogen spelen.
De verwijzende rechter wijst erop dat de band van de referent met Nederland voordelen biedt om in Nederland te procederen, gezien de mogelijkheden voor contact en overleg met de rechtsbijstandverlener, de taal waarin wordt geprocedeerd, de hoogte en vrijstellingsmogelijkheden voor leges- en griffierechten en de mogelijkheid voor gefinancierde rechtsbijstand. Verplicht procederen in een ander land daarentegen, brengt aanzienlijke hindernissen mee. Ook is het de vraag of een buitenlandse rechter wel effectief kan oordelen over de Nederlandse belangen die hebben meegespeeld bij de weigering van een visumaanvraag. In de betreffende zaak had het Zwitserse Bundesverfassungsgericht geoordeeld dat artikel 47 van het Handvest op de procedure van eisers in Zwitserland niet van toepassing is, terwijl dat artikel in Nederlandse beroepsprocedures wel geldt.
Om die redenen heeft de rechtbank gevraagd of een uitleg van artikel 8, vierde lid, en artikel 32, tweede lid, van de Visumcode, in overeenstemming met het recht op een effectieve rechtsbescherming als bedoeld in artikel 47 van het Handvest. Vervolgens heeft de rechtbank gevraagd of voor het antwoord daarop relevant is dat de in het buitenland geboden rechtsgang waarborgt dat de aanvrager het recht heeft om te worden gehoord en te procederen in een taal van één van de Lidstaten, dat de hoogte van leges of griffierechten voor bezwaar- en beroepsprocedures voor de aanvrager niet onevenredig zijn en dat de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp aanwezig is. Daarbij heeft de rechtbank tevens gevraagd of het relevant is dat een Zwitserse rechter voldoende zicht heeft op de Nederlandse situatie om effectief rechtsbescherming te kunnen bieden.
De rapporten van de Nationale ombudsman en de in de verwijzingsuitspraken opgenomen vragen aan het Hof van Justitie laten zien dat er ernstige twijfels zijn over de effectieve rechtsbescherming van visumaanvragers bij het systeem van vertegenwoordiging. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of u onderkent dat deze praktische problemen een belemmering kunnen vormen voor de toegang tot een effectief rechtsmiddel, en of u om deze redenen bereid bent om alsnog de wijziging van de Visumcode aan te grijpen voor het waarborgen van een rechtsingang in eigen land. Het wijzigingsvoorstel vormt een verslechtering ten opzichte van de huidige Visum Verordening, die tenminste voorziet in bemoeienis van de vertegenwoordigde lidstaat bij een voornemen tot afwijzing. Bent u bereid om te beijveren dat de Visum Verordening ondubbelzinnig regelt dat bezwaar en beroep tegen een negatieve beslissing kan worden ingediend bij de vertegenwoordigde lidstaat? Zo nee, waarom niet? Is het juist dat de Raad heeft besloten om de voorgestelde garantie van een daadwerkelijk rechtsmiddel in artikel 32 te schrappen? Zo ja waarom, en wat is de positie van Nederland hierbij? Bent u bereid zich ervoor in te zetten deze garantie alsnog te laten opnemen in artikel 32 lid 3?
Verder wijzen deze leden erop dat artikel 32, derde lid, van de Visumcode bepaalt dat slechts aanvragers van een visum in beroep kunnen gaan tegen hun visumweigering. Ook het wijzigingsvoorstel voorziet niet in uitbreiding van de groep beroepsgerechtigden naar de referent. Zoals ook door de rechtbank in bovengenoemde verwijzingsuitspraak is overwogen, heeft een referent in de visumprocedure een bijzondere positie. Die individu heeft een persoonlijk belang bij de komst van eisers naar Nederland, en vaak is er sprake van een verwevenheid tussen eiser en referent, met name als er sprake is van een familierechtelijke betrekking en de visumaanvraag een verzoek betreft om verblijf bij referent. Als contactpersoon kan de referent door de autoriteiten om informatie worden gevraagd en bovendien fungeert de referent als garantsteller. Vanwege deze redenen achtte rechtbank referent als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Ook ten aanzien van «Machtiging tot Voorlopig Verblijf-aanvragen heeft Nederland de procedurele positie van de referent gelijk gesteld met die van de aanvrager. Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat ook in artikel 32, derde lid, van de Visumcode wordt opgenomen dat referenten ook in beroep kunnen gaan tegen de visumweigering?
De leden van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.
De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, R.G.J. Dercksen
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 september 2018
Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de antwoorden aan op de aanvullende schriftelijke vragen gesteld door de leden van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-raad over de commissiemededeling en het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening tot wijziging van de Visumcode. Deze vragen werden ingezonden op 16 juli 2018 met kenmerk 163136.02u.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
1.
De rapporten van de Nationale ombudsman en de in de verwijzingsuitspraken opgenomen vragen aan het Hof van Justitie laten zien dat er ernstige twijfels zijn over de effectieve rechtsbescherming van visumaanvragers bij het systeem van vertegenwoordiging. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of u onderkent dat deze praktische problemen een belemmering kunnen vormen voor de toegang tot een effectief rechtsmiddel, en of u om deze redenen bereid bent om alsnog de wijziging van de Visumcode aan te grijpen voor het waarborgen van een rechtsingang in eigen land. Het wijzigingsvoorstel vormt een verslechtering ten opzicht van de huidige Visum Verordening, die tenminste voorziet in bemoeienis van de vertegenwoordigde lidstaat bij een voornemen tot afwijzing. Bent u bereid om te beijveren dat de Visum Verordening ondubbelzinnig regelt dat bezwaar en beroep tegen een negatieve beslissing kan worden ingediend bij de vertegenwoordigde lidstaat? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Met mijn reactie van 5 juli jl. op uw brief van 29 mei 2018 informeerde ik u reeds over de gangbare praktijk bij Schengenvisumvertegenwoordiging. Lidstaten (ook Nederland) baseren de bilaterale vertegenwoordigingsregelingen in de regel op «volledige Schengenvisumvertegenwoordiging», inclusief het nemen van weigeringsbeslissingen, overeenkomstig artikel 8, vierde lid, onder d van de Visumcode. Dit is een bewuste keuze met het oog op een efficiënt, effectief en gestroomlijnd visumverleningsproces, ook in geval van vertegenwoordiging van een andere Schengenlidstaat.
Het gegeven dat de Visumcode sinds 2011 expliciet voorziet in waarborgen voor een behoorlijke rechtsgang voor aanvragers, zoals destijds beoogd door de EU-landen, maakt «volledige Schengenvisumvertegenwoordiging» mogelijk.
Met het arrest El Hassani (C-403/16) van 13 december 2017, werd bevestigd dat lidstaten bij Schengenvisumaanvragen gehouden zijn, op grond van artikel 32 lid 3 van de Visumcode, een effectief beroepsmiddel te bieden in de zin van artikel 13 EVRM en artikel 47 van het Handvest.
In het voorstel van de Europese Commissie tot wijziging van de Visumcode is de mogelijkheid om de weigeringsbeslissing te laten nemen door de vertegenwoordigde lidstaat (artikel 8, tweede lid van de Visumcode) in dit licht dan ook geschrapt.
De verschillen in nationale beroepsprocedures van de EU-lidstaten (bijvoorbeeld ten aanzien van de taal of verschillen in de procedurekosten), ook bij visumzaken, kunnen door visumaanvragers en Nederlandse burgers (referenten) soms worden ervaren als complicerende factoren.
Daar de Visumcode zich expliciet richt op de visumaanvrager, ook bij de waarborgen voor een behoorlijk rechtsgang, kunnen de verschillen in nationale beroepsprocedures, zoals ik eerder aangaf, ook een voordeel met zich meebrengen. Daar waar Nederland in een Franstalig land in Afrika door Frankrijk wordt vertegenwoordigd, heeft de aanvrager bij een negatieve beslissing het voordeel van procederen in de Franse taal. Daarnaast is het ook zo dat veel visumaanvragers met als reisdoel Nederland, niet beschikken over een referent (bijvoorbeeld toeristen). Bij een weigeringsbeslissing op hun visumaanvraag zullen zij ook moeten procederen in een taal die hij/zij niet machtig is (namelijk de Nederlandse), in Nederland en volgens Nederlands recht.
Met in achtneming van de voorziene waarborgen bij visumvertegenwoordiging, ben ik van mening dat de verschillen in de nationale beroepsprocedures bij visumzaken een effectieve rechtsbescherming niet in de weg staan.
De vraag of een uitleg van artikel 8, vierde lid, onder d en artikel 32, derde lid van de Visumcode, die inhoudt dat de aanvragers het beroep tegen de weigering om aan hen een visum te verlenen uitsluitend in de vertegenwoordigende lidstaat kunnen instellen, in overeenstemming is met het recht op effectieve rechtsbescherming als bedoeld in artikel 47, is onderwerp van genoemde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. Ik wil niet op de uitkomsten van die procedure vooruitlopen. Uiteraard zal Nederland de uitspraak van het Hof van Justitie in deze zaak respecteren.
2.
De verwijzing door de Nederlandse autoriteiten naar de vertegenwoordigende lidstaat bevreemdt de leden van de fractie van GroenLinks, nu u in uw hoedanigheid van vertegenwoordigende lidstaat met een beroep op artikel 21, derde lid, van de Visumcode14, aanvragers wel doorverwijst naar de eigen autoriteiten15. Kunt u deze schijnbaar inconsistente werkwijze verklaren?
Antwoord:
De raadpleging die in het kader van de door de leden van de fractie van Groen Links aangehaalde rechtszaak heeft plaatsgevonden, heeft plaatsgevonden in het kader van artikel 22 van de Visumcode16. Sommige Schengenlanden hebben ten aanzien van bepaalde categorieën vreemdelingen aangeven dat zij voorafgaand aan visumverlening geraadpleegd dienen te worden in de vorm van toezending van de aanvraaggegevens. Deze raadpleging kan plaatsvinden bij zowel aanvragen die niet in het kader van vertegenwoordiging worden gedaan, als bij aanvragen die wel in het kader van vertegenwoordiging wordt gedaan. Het vertegenwoordigingsvraagstuk staat hier los van.
3.
Is het juist dat de Raad heeft besloten om de voorgestelde garantie van een daadwerkelijk rechtsmiddel in artikel 32 te schrappen? Zo ja waarom, en wat is de positie van Nederland hierbij? Bent u bereid zich ervoor in te zetten deze garantie alsnog te laten opnemen in artikel 32 lid 3?
Antwoord:
In de raadspositie voor de wijziging van de Visumcode is opgenomen dat visumaanvragers bij een weigering recht hebben om in beroep te gaan. Dit staat ook in de huidige Visumcode. In het Commissievoorstel voor de wijziging van de Visumcode was hieraan toegevoegd dat een effectief rechterlijk beroep moet worden gegarandeerd. Dit is in de Raadspositie inderdaad geschrapt, omdat dit een overbodige toevoeging is. Lidstaten zijn gehouden een effectief beroepsmiddel te bieden in de zin van artikel 13 EVRM en artikel 47 van het Handvest. Dit is bevestigd in het arrest El Hassani (C-403/16) van 13 december 2017.
4.
Verder wijzen deze leden erop dat artikel 32, derde lid, van de Visumcode bepaalt dat slechts aanvragers van een visum in beroep kunnen gaan tegen hun visumweigering. Ook het wijzigingsvoorstel voorziet niet in uitbreiding van de groep beroepsgerechtigden naar de referent. Zoals ook door de rechtbank in bovengenoemde verwijzingsuitspraak is overwogen, heeft een referent in de visumprocedure een bijzondere positie. Die individu heeft een persoonlijk belang bij de komst van eisers naar Nederland, en vaak is er sprake van een verwevenheid tussen eiser en referent, met name als er sprake is van een familierechtelijke betrekking en de visumaanvraag een verzoek betreft om verblijf bij referent. Als contactpersoon kan de referent door de autoriteiten om informatie worden gevraagd en bovendien fungeert de referent als garantsteller. Vanwege deze redenen achtte rechtbank referent als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Ook ten aanzien van «Machtiging tot Voorlopig Verblijf-aanvragen heeft Nederland de procedurele positie van de referent gelijk gesteld met die van de aanvrager. Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat ook in artikel 32, derde lid, van de Visumcode wordt opgenomen dat referenten ook in beroep kunnen gaan tegen de visumweigering?
Antwoord:
Ten aanzien van «Machtiging tot Voorlopig Verblijf-aanvragen» (MVV) is enkel de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing, en niet de Visumcode. De positie van de referent in MVV aanvragen is derhalve niet relevant voor de herziening van de Visumcode.
Voor visumzaken geldt het volgende. De rechtbank Den Haag17 heeft overwogen dat in de Visumcode niet geregeld is dat een referent beroep tegen de afwijzing kan indienen. Daarom wordt sindsdien aangenomen dat referenten in zaken waarop de Visumcode van toepassing is, geen zelfstandig recht hebben om een rechtsmiddel in te dienen. Van referenten wordt daarom altijd een schriftelijke machtiging, ondertekend door de visumaanvrager, gevraagd. Indien zij hiertoe gemachtigd zijn door de aanvrager, kunnen zij wel rechtsmiddelen tegen een weigering instellen. De vraag of de Visumcode eraan in de weg staat dat een referent zelfstandig een rechtsmiddel kan aanwenden tegen een beslissing, is onderwerp van genoemde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. Ik wil niet op de uitkomsten van die procedure vooruitlopen. Zoals aangegeven zal de uitkomst van die zaak door Nederland worden gerespecteerd.
Samenstelling:
Engels (D66), Nagel (50plus), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Ten Hoeve (OSF), Schaap (VVD), Strik (GL) (vice-voorzitter), Knip (VVD, Faber-van de Klashorst (PVV), Schouwenaar (VVD), Gerkens (SP), Bredenoord (D66), Dercksen (PVV) (voorzitter), D.J.H. van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Knapen (CDA), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Wezel (SP), Bikker (CU), Overbeek (SP), Van Zandbrink (PvdA),), Fiers (PvdA).
Zie E. Brouwer, «Uitspraak uitgelicht. Gebrekkige rechtsbescherming bij visum-weigering op basis van vertegenwoordiging», Asiel & Migrantenrecht 2016, nr. 4; E. Brouwer, «Wanneer een staat een visum weigert namens een andere staat. Vertegenwoordigingsafspraken in het EU-visumbeleid en het recht op effectieve rechtsbescherming», SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht, 2015 nr 4; G. Westendorp, «Mag een beroep tegen weigering van een Schengenvisum bij de Franse IND worden ingediend in de Engelse taal?» Asiel & Migrantenrecht 2014 nr. 7.
Jaarverslag van de Nationale ombudsman over 2014, Kamerstukken II, 2014/2015, 34 167, nr. 2, p. 9.
«Hoe goed is jouw Zweeds? Beginsel van Fair Play», besluit van 1 september 2015, zaak nr. 2015/128, AB 2015/400, m.nt. Stolk.
Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode).
Rechtbank Den Haag, zp. Utrecht, 30 november 2017, zaak nrs. AWB 16/24120, AWB 16/28901 en AWB 16/29920, ECLI:NL:RBDHA:2017:14187, SEW 2018, afl. 2, p. 62.
Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 in de zaak Koushkaki tegen Duitsland (C-84/12).
Besluit van de Europese Commissie van 19 maart 2010 tot vaststelling van een handleiding voor de behandeling van visumaanvragen en de wijziging van afgegeven visa (C(2010)1620).
Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode).
In artikel 22, eerste lid, van de Visumcode staat dat een lidstaat van de centrale autoriteiten van andere lidstaten kan verlangen dat deze zijn centrale autoriteiten raadplegen bij het onderzoeken van aanvragen van onderdanen van bepaalde derde landen of specifieke categorieën onderdanen van die landen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34962-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.