34 950 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2017

Nr. 7 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 juni 2018

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 24 mei 2018 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van 7 juni 2018 zijn ze door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

Adjunct griffier van de commissie, Arends

1

Kan de Minister de uitgavenmutaties van artikel 95 apparaatskosten nader toelichten?

Bij Slotwet worden alle budgetten naar realisatiestand gemuteerd. De apparaatskosten kennen een verdeling in 6 instrumenten. Alhoewel OCW stuurt op deze instrumenten is bij Slotwet gebleken dat de realisatie iets anders is geweest dan de begroting. De twee grootste uitgavenmutaties worden voornamelijk veroorzaakt door enerzijds een incidentele ontvangst van het RijksVastgoedBedrijf (€ 7,3 miljoen) en anderzijds een mutatie voor de extra inzet ten behoeve van de overgang naar een nieuwe ICT-werkplek voor het ministerie.

2

Wat is de oorzaak dat er 21,1 miljoen euro meer aan garanties is verleend dan begroot op het gebied van artikel 3: Voortgezet onderwijs?

Het Ministerie van OCW staat garant voor leningen die door middel van schatkistbankieren worden verstrekt. Deze garantieverplichtingen worden in de begroting niet geraamd, omdat vooraf niet vast te stellen is hoeveel instellingen een dergelijke lening zullen aangaan. Dit verklaart het verschil tussen begroting en realisatie

3

Wat is de oorzaak dat er 44,8 miljoen euro meer aan garanties is verleend dan begroot op het gebied van artikel 6: Hoger Onderwijs?

Het Ministerie van OCW staat garant voor leningen die door middel van schatkistbankieren worden verstrekt. Deze garantieverplichtingen worden in de begroting niet geraamd, omdat vooraf niet vast te stellen is hoeveel instellingen een dergelijke lening zullen aangaan. Dit verklaart het verschil tussen begroting en realisatie.

4

Wat is de oorzaak van de verlaging van 10,6 miljoen euro op de uitgaven en de verplichtingen bij artikel 9: Arbeidsmarkt en personeelsbeleid?

Er is minder uitgegeven dan was begroot op de volgende posten: de uitgaven voor de regeling tegemoetkoming studiekosten zijn lager, doordat er minder beurzen zijn aangevraagd dan dat er budget beschikbaar is. Op de lerarenbeurs is minder uitgegeven dan begroot. De kosten voor de opleidingsscholen zijn lager dan begroot, omdat niet het maximum aantal studenten is bereikt.

5

Wat is de oorzaak dat de omzetting van een gift van basisbeurzen, aanvullende beurzen en reisvoorzieningen 18,7 miljoen euro hoger uit zijn gevallen dan geraamd?

Omzettingen van prestatiebeurs in gift vinden plaats nadat een student een diploma behaald heeft. In 2017 werd voor circa € 2 miljard euro aan toegekende prestatiebeurzen omgezet in gift. Het gerealiseerde bedrag aan omzettingen week iets af van wat was geraamd. De oorzaak van een hoger bedrag aan omzettingen is mogelijk een iets hoger aantal behaalde diploma’s.

6

Kunt u de in totaal 41,5 miljoen euro aan niet-relevante uitgaven op het gebied van artikel 11: Studiefinanciering verder definiëren?

De mutatie bestaat voor € 29,4 miljoen uit lagere uitgaven aan de rentedragende lening. Dit betreft voornamelijk lagere uitgaven aan het levenlanglerenkrediet welke ook onder deze post valt. Daarnaast zijn de niet-relevante omzettingen van prestatiebeurzen € 20,1 miljoen lager. Wanneer een prestatiebeurs wordt omgezet in een gift, verschuift de uitgave van niet-relevant naar relevant en heeft daarmee een negatief effect op de niet-relevante uitgaven. De toekenningen van prestatiebeurzen zijn met € 7,4 miljoen omhoog bijgesteld, met name als gevolg van een iets hoger gerealiseerd bedrag aan toegekende reisvoorzieningen. Tot slot is het collegegeldkrediet met € 0,6 miljoen omhoog bijgesteld.

7

Wat is de oorzaak dat de niet-relevante ontvangsten op de hoofdsom met 21,6 miljoen euro lager zijn uitgevallen dan geraamd bij artikel 11: Studiefinanciering?

De raming komt tot stand door onder andere een trend uit het verleden door te trekken. Het doortrekken van deze trend heeft geresulteerd in iets hogere verwachte ontvangsten dan de werkelijke ontvangsten. Waarschijnlijk heeft dit te maken met hogere extra aflossingen in het verleden toen het mogelijk werd om met iDEAL extra af te lossen bovenop het normale termijnbedrag.

Naar boven