34 950 V Jaarverslag en slotwet Ministerie van Buitenlandse Zaken 2017

Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 juni 2018

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 16 mei 2018 van de Algemene Rekenkamer inzake aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2017 bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken 2017 (V) (Kamerstuk 34 950 V, nr. 2).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra

De griffier van de commissie, Van Toor

1

Hoe beziet u de suggestie van de Algemene Rekenkamer (ARK) om de EU-afdrachten te begroten en te verantwoorden via begrotingshoofdstuk IX Financiën, aangezien met betrekking tot de EU-afdrachten de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de Minister van Financiën en Buitenlandse Zaken diffuus is en niet aansluit op de begrotingsverantwoordelijkheid?

Antwoord:

Het kabinet heeft besloten om de EU-afdrachten te blijven begroten via het begrotingshoofdstuk V Buitenlandse Zaken, net zoals voorgaande kabinetten. Gegeven de nauwe verwevenheid van taken op het gebied van de EU begroting wordt op dit niveau nauw samengewerkt en zijn duidelijke werkafspraken gemaakt tussen beide ministeries.

2

Uit het onderzoek van de ARK is gebleken dat de informatiebeveiliging niet op elke post op orde is. Zijn er specifieke posten waarvan dit is gebleken of geldt dit generiek voor alle posten?

Antwoord:

Uit beveiligingsoverwegingen worden geen uitspraken gedaan over beveiliging bij specifieke posten of delen van het departement.

3

Welk deel van het ministerie is nog gehuisvest in het oude gebouw?

Antwoord:

Medio mei 2018 zijn alle medewerkers van BZ niet meer gehuisvest in het oude gebouw aan de Bezuidenhoutseweg.

4

Op welke wijze bent u van plan de huisvestingsproblemen voor alle medewerkers als gevolg van de verhuizing naar de Rijnstraat op te lossen? Op welke termijn zal dit plaatsvinden?

Antwoord:

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in het kader van het Rijkshuisvestingsstelsel verantwoordelijk voor de huisvesting van de departementen. BZ stuurt binnen de gegeven kaders op de tevredenheid van de medewerkers met de huisvesting met gebruikmaking van belevings- en medewerkerstevredenheidsonderzoek. Daarbij wordt nadrukkelijk ook gekeken naar de nu in het pand gehanteerde werkplekmix. Thans is een aantal medewerkers (circa 250 fte, oplopend naar circa 400 fte in het eerste kwartaal van 2020) niet in het pand Rijnstraat 8 gehuisvest, maar in twee andere panden in de regio Den Haag en Rijswijk. Het streven is om op termijn alle medewerkers van het departement weer samen op 1 locatie te huisvesten.

5

Welke risico’s vloeien voort uit het door de ARK geconstateerde feit dat de Baseline Informatievoorziening Rijksdienst 2017 vertraagd is, met het oog op de dreiging van statelijke actoren?

Antwoord:

BZ onderkent de dreiging van statelijke actoren in het eigen departementale informatiebeveiligingsbeleid (Baseline informatiebeveiliging BZ). Daarmee is BZ niet afhankelijk van de ontwikkelingen met betrekking tot de Rijksbrede BIR 2017.

6

Hoe komt het dat de totstandkoming van de Baseline Informatievoorziening Rijksdienst 2017, waarin de dreiging van statelijke actoren een plek zou moeten krijgen, vertraging heeft opgelopen?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 5. De Rijksbrede BIR 2017 wordt opgesteld onder verantwoordelijkheid van BZK.

7

Wat gaat u doen om op centraal niveau inzicht te verkrijgen bij de naleving van informatiebeveiliging, tekortkomingen van kritieke systemen en de status van verbeterplannen bij directies en posten?

Antwoord:

Naast de reeds ingerichte verantwoordingsmethodiek via het jaarplan voor de directies, zal via de controllerslijn de benodigde informatie ten aanzien van de posten worden verzameld om de stand van zaken centraal te monitoren, conform de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer. De CISO (Chief Information Security Officer) is verantwoordelijk voor het centrale overzicht.

8

Gaat u prioriteit geven aan het actualiseren van het informatiebeveiligingsbeleid van 2011? Zo ja, hoe?

Antwoord:

Ja, het informatiebeveiligingsbeleid van 2011 is in 2018 geactualiseerd.

9

Klopt de constatering van de ARK dat het beleid met betrekking tot informatiebeveiliging uit 2011 dateert? Welke directe risico’s vloeien hieruit voort?

Antwoord:

BZ doet uit beveiligingsoverwegingen geen uitspraken over specifieke risico’s.

10

Op welke wijze verbetert u de informatiebeveiliging van de posten? Hoe wordt dit gemonitord?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 7.

11

Waarom is het beeld rondom de informatiebeveiliging, zoals de ARK stelt, op belangrijke onderdelen niet gewijzigd? Wat heeft u het afgelopen jaar gedaan om dit te verbeteren? Waarom leidt dit niet tot resultaat?

Antwoord:

BZ heeft het afgelopen jaar veel stappen gezet om de centrale sturing rondom informatiebeveiliging te verbeteren. Dit heeft geleid tot de formele aanstelling van een CISO en oprichting van het security-center per 1 januari 2018.

12

Bent u het eens dat – gezien de snel veranderende realiteit rondom informatiebeveiliging en cybersecurity – het beleid uit 2011 spoedig van actualisatie voorzien zou moeten worden? Waarom wel of waarom niet? Wanneer bent u voornemens dit beleid te actualiseren?

Antwoord:

Ja. Zie antwoord vraag 8.

13

Wat zijn de risico’s van het door de ARK geconstateerde feit dat de vastgoedportefeuille van de Minister van Buitenlandse Zaken in het buitenland niet valt onder het Rijkshuisvestingsstelsel van het RVB?

Antwoord:

BZ heeft een gespecialiseerd team dat de buitenlandse vastgoedportefeuille beheert. Risico management is daar vast onderdeel van.

14

Kunt u verklaren waarom het aantal panden in het buitenland (1.220) is gestegen en hiermee gelijk als in 2012, terwijl daarbinnen de verhouding eigendom-huur wel gewijzigd is ten opzichte van 2012?

Antwoord:

Een aantal ontwikkelingen in de afgelopen jaren hebben geleid tot een (tijdelijke) stijging van het aantal (huur)panden, waaronder de intensivering van het postennet naar aanleiding van de Moties Sjoerdsma en Van Ojik, alsook bijvoorbeeld de verhoogde bezetting ten behoeve van de Nederlandse zetel in de VN Veiligheidsraad.

15

Waarom heeft u de volmacht om bijvoorbeeld panden zelfstandig te kunnen verkopen niet kunnen overleggen aan de ARK?

Antwoord (vraag 15 en 24):

BZ is door BZK gemandateerd om panden in het buitenland te (ver)kopen op basis van de tussen Financiën en BZ gemaakte «middelenafspraak inzake de verkoop van roerende en onroerende zaken in het buitenland» d.d. 26 februari 1997 en zoals bevestigd in de Regeling onroerende zaken Rijk 2017 en het Besluit taak RVB 2017. Op basis van deze afspraken is BZ bevoegd om panden in het buitenland zelfstandig te kunnen verkopen.

16

Deelt u de analyse dat beter kan worden gestuurd op de realisatie van doelen in het huisvestingsplan met betere managementinformatie?

Antwoord:

Ja. In 2017 zijn verdere maatregelen genomen om de managementinformatie te verbeteren. Door de verbeterde managementinformatie te koppelen aan de doelen in het Masterplan wordt beter gestuurd.

17

Deelt u de vrees dat bezuinigen op onderhoud in de toekomst nadelig kan uitvallen? Zo ja, wat gaat u doen om dat te voorkomen?

Antwoord:

Door middel van het vastgestelde onderhoudsbeleid in 2017 werkt BZ aan een huisvestingsportefeuille die minder onderhoud vergt en duurzamer is.

18

Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat de tekortkomingen in het financiële systeem woorden opgelost?

Antwoord:

Op basis van het convenant tussen de Ministeries van IenW en BZ inzake het medegebruik van SAP, zie ik in overleg erop toe dat IenW de tekortkomingen in de beveiliging van het financiële systeem zo snel mogelijk oplost.

19

Klopt het dat het gemiddeld aantal bezoeken aan gedetineerden in het buitenland per jaar in zowel zorglanden als niet-zorglanden sinds de beleidswijziging 2015 is afgenomen? Zo ja, hoe verklaart u dit?

Antwoord:

Met de invoering van meer maatwerk per 2015 ging de bezoekfrequentie voor medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de niet-zorglanden van twee keer per jaar naar één keer per detentie; in de zorglanden ging de bezoekfrequentie van twee keer per jaar naar maximaal vier keer per jaar. Onder meer door de verlaagde bezoekfrequentie in de niet-zorglanden (in deze landen bevindt zich de grote meerderheid van de Nederlandse gedetineerden) is het logisch dat het aantal bezoeken in 2017 lager is dan in 2014.

Daarnaast is er sinds 2014 sprake van een wereldwijd afnemend totaal aantal Nederlandse gedetineerden. Wat de oorzaken zijn voor deze daling, is niet volledig bekend. Dat kunnen verschillende oorzaken zijn, zoals kortere detentieduur. Maar wat wel duidelijk is: minder gedetineerden betekent minder bezoeken.

Mede gelet op bovenstaande kan uit de ontwikkeling van het aantal bezoeken door medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van minder zorg voor gedetineerden in zorglanden. Dit verband kan niet rechtstreeks worden gelegd. Het Ministerie van Buitenlandse zaken beoogt met name gedetineerden in zorglanden passende begeleiding te bieden. Dat betekent zeker niet per definitie meer bezoeken. Deze gedetineerdenbegeleiding bestaat uit verschillende onderdelen. Het afleggen van bezoeken is slechts een onderdeel van het pakket aan consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland.

20

Klopt het dat het uw voorganger op 12 juni 2017 aangaf dat het aantal bezoeken aan gedetineerden in zorglanden is gestegen? Waarom komt de ARK tot een andere conclusie?

Antwoord:

In de zorglanden ging de bezoekfrequentie voor medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van twee keer per jaar naar maximaal vier keer per jaar. Hieraan refereerde mijn voorganger. Het betreft hier een verhoogd maximum die de mogelijkheid biedt gedetineerden in zorglanden vaker dan voorheen te bezoeken. Het betreft dus geen verplicht aantal bezoeken.

De gedetineerdenpopulatie in het buitenland alsook de aard en de samenstelling ervan veranderen continu. Sinds 2014 is er sprake van een afnemend totaal aantal Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Deze afname heeft, naast verschillende andere factoren, effect op het aantal bezoeken. Het bezoek in de zorglanden is, zoals ook de Algemene Rekenkamer vaststelt, redelijk constant gebleven.

21

Kunt u toelichten waarom de bezoeken aan gedetineerden in het buitenland weliswaar gedaald zijn, maar dat deze volgens u wel van «hogere kwaliteit» zijn? Op welke wijze zijn deze bezoeken van hogere kwaliteit?

Antwoord:

Het BZ-beleidsdoel in 2015 was de invoering van meer maatwerk aan gedetineerden. Het maatwerk houdt in dat sinds 2015 instrumenten gedifferentieerder worden ingezet en dat de inzet meer is aangepast aan de situatie waarin de gedetineerde zich bevindt. Hiertoe introduceerde BZ in 2015 onder andere een onderscheid in zorglanden (niet adequate detentieomstandigheden) en niet-zorglanden (adequate detentieomstandigheden). Vanaf 2015 geldt een basispakket voor gedetineerden in de niet-zorglanden (waaronder een lagere bezoeknorm) en een aanvullend maatwerkpakket in de zorglanden (met onder meer de mogelijkheid van meer bezoeken en de inzet van meer instrumenten).

De gedetineerdenbegeleiding, en dus ook de (frequentie van de) bezoeken, zijn sinds 2015 in de zorglanden aldus meer aangepast aan de situatie waarin de gedetineerde zich bevindt. Dit maatwerk kan inhouden dat focus wordt gelegd op de andere elementen van de gedetineerdenbegeleiding dan bezoeken. Andere elementen van gedetineerdenbegeleiding zijn onder meer de contacten met lokale autoriteiten over hun verantwoordelijkheid voor de Nederlandse gedetineerden, subsidies aan andere Nederlandse organisaties die gedetineerden begeleiden (op het gebied van resocialisatie, maatschappelijke, sociale en geestelijke zorg en juridisch advies), informatieverschaffing aan Nederlandse gedetineerden en aan hun contactpersonen, een noodbudget voor noodzakelijke medische zorg voor zieke gedetineerden en een maandelijkse gift van 30 euro aan gedetineerden in zorglanden. Deze instrumenten worden zo gericht mogelijk ingezet. Zo kan maatwerk bijvoorbeeld ook andere vormen van contact dan een fysiek bezoek inhouden. Ten aanzien van de bezoeken geldt dat bezoeken zo goed mogelijk worden voorbereid om zo begeleiding te bieden die meer is ingericht op de individuele situatie van de gedetineerde.

22

Hoe verklaart u scherpe daling van het aantal bezoeken in niet-zorglanden?

Antwoord:

Zie ook mijn antwoord op vraag 19. Met de invoering van meer maatwerk per 2015 ging de bezoekfrequentie in de niet-zorglanden van twee keer per jaar naar één keer per detentie. Onder meer door deze verlaagde bezoekfrequentie in de niet-zorglanden (in deze landen bevindt zich de grote meerderheid van de Nederlandse gedetineerden) is het logisch dat het aantal bezoeken onder het nieuwe beleid in de niet-zorglanden lager is.

Daarnaast is er sinds 2014 sprake van een wereldwijd afnemend totaal aantal Nederlandse gedetineerden. Wat de oorzaken zijn voor deze daling, is niet volledig bekend. Dat kunnen verschillende oorzaken zijn, zoals kortere detentieduur. Maar wat wel duidelijk is: minder gedetineerden betekent minder bezoeken.

23

Klopt het dat u met uw collega-minister van Justitie en Veiligheid in gesprek bent over de door de ARK geconstateerde problematiek met betrekking tot de werking van de WOTS en de WETS? Zo ja, kunt u toelichten hoe deze gesprekken verlopen en op welke termijn de Kamer verbeteringen in deze regelingen tegemoet kan zien?

Antwoord:

De uitvoering van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen behoren tot het domein van mijn ambtsgenoot van Justitie en Veiligheid. Vanuit mijn eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheid bevorder ik mijn consulaire verantwoordelijkheid vanzelfsprekend een zo goed mogelijke oplossing van eventuele problematiek bij de praktische uitvoering van deze wetten, zoals bijvoorbeeld het optimaliseren van de aanvraagprocedure voor strafoverdracht.

24

Waarom bent u niet overtuigd van de noodzaak van een volmacht voor het verrichten van transacties met betrekking tot onroerende zaken in het buitenland, ondanks het advies van de ARK dit wel te doen? Wat zijn de uitkomsten van uw gesprekken met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 15.

25

Welke andere vormen van consulaire bijstand verleent Nederland aan gedetineerden in het buitenland, anders dan bezoeken?

Antwoord:

Zie ook mijn antwoord op vraag 21. Andere elementen van gedetineerdenbegeleiding zijn onder meer de contacten met lokale autoriteiten over hun verantwoordelijkheid voor de Nederlandse gedetineerden, subsidies aan andere Nederlandse organisaties die gedetineerden begeleiden (op het gebied van resocialisatie, maatschappelijke, sociale en geestelijke zorg en juridisch advies), informatieverschaffing aan Nederlandse gedetineerden en aan hun contactpersonen, een noodbudget voor noodzakelijke medische zorg voor zieke gedetineerden en een maandelijkse gift van 30 euro aan gedetineerden in zorglanden.

26

Waarom ziet u de door de ARK geconstateerde problematiek rondom de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) enkel als het domein van uw ambtsgenoot op J&V, terwijl dit een verantwoordelijkheid voor uw beide ministeries is? Bent u bereid met uw ambtsgenoot op J&V hierover in overleg te treden met het oog op de door de ARK geconstateerde tekortkomingen? Waarom wel of waarom niet?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 23.

27

Kunt u inzicht geven in uw stelling dat gedetineerdenbegeleiding «meer inhoudt dan alleen bezoeken»? Waarom bent u hierdoor van mening dat de gedetineerdenbegeleiding ondanks de beleidswijziging in 2015 wel toereikend is?

Antwoord:

Zie ook mijn antwoorden op de vragen 19 en 21. De gedetineerdenbegeleiding is sinds 2015 in de zorglanden meer aangepast aan de situatie waarin de gedetineerde zich bevindt. De verschillende elementen van de gedetineerdenbegeleiding worden zo gericht mogelijk met inachtneming van de individuele situatie van de gedetineerde in een zorgland ingezet.

Daarbij gaat bijzondere aandacht uit naar kwetsbare gedetineerden. Teneinde deze groep beter te signaleren is een checklist ontwikkeld die medewerkers als leidraad hanteren bij hun eerste bezoek aan een gedetineerde. Daarnaast zijn met subsidieontvanger Reclassering Nederland afspraken gemaakt over specifieke aandacht voor het aspect kwetsbaarheid bij de bezoeken die de vrijwilligers van deze organisatie aan gedetineerden afleggen. Op basis van de rapportages van deze bezoeken kan het ministerie indien nodig gerichte actie ondernemen.

Naar boven