34 924 EU-voorstel: Verordening oprichting Europese Arbeidsautoriteit COM (2018) 131

Nr. 4 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 mei 2018

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 6 april 2018 over het Fiche: Verordening oprichting Europese Arbeidsautoriteit (Kamerstuk 34 924, nr. 3).

De vragen en opmerkingen zijn op 1 mei 2018 aan Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 14 mei 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Rog

De adjunct-griffier van de commissie, Kraaijenoord

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Algemeen

2

     

II

Vragen en opmerkingen over de Nederlandse inzet in de Europese onderhandelingen

2

     

III

Gewenste informatie-afspraken over de voortgang van de Europese onderhandelingen over een Europese Arbeidsautoriteit

8

     

IV

Reactie van de bewindspersonen

9

I Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het EU-voorstel voor een verordening tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit en bijbehorend fiche. Zij hebben hierover nog de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen bij dit schriftelijk overleg.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het EU-voorstel voor een verordening tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit COM (2018) 131. Zij hebben hierover nog de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het EU-voorstel voor een verordening tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit COM (2018) 131. Zij hebben hierover nog de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het EU-voorstel voor een verordening tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit COM (2018) 131. Zij hebben hierover nog de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van het EU-voorstel voor een verordening tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit COM (2018) 131. Zij hebben hierover nog de volgende vragen en opmerkingen.

II Vragen en opmerkingen over de Nederlandse inzet in de Europese onderhandelingen

Hoewel de leden van de VVD-fractie terughoudend zijn als het gaat om overkoepelende Europese aanpakken, hebben we op dit onderwerp meermaals, in het belang van een goedlopende en eerlijke interne markt, gepleit voor betere grensoverschrijdende samenwerking tussen inspecties. Niet alleen steeds meer bedrijven, maar ook steeds meer Nederlanders verdienen hun brood over de grens. En ook andersom maken we in Nederland dankbaar gebruik van arbeidskrachten uit andere Europese landen. Duidelijke regels daarbij zijn noodzakelijk, maar werken niet als adequate handhaving ontbreekt. Door beperkte samenwerking tussen landen en inspecties ontstaat ruimte voor ontduiking van premies, onderbetaling en ontwijking van arbeidsvoorwaarden. Verschillen in prioriteit en de opvatting van wet- en regelgeving kunnen nu leiden tot grote verschillen tussen lidstaten. Een intensievere en structurelere manier van samenwerking tussen inspecties, zoals de Europese Commissie nu voorstelt, helpt bij fraude op sociaal gebied. Om te borgen dat de regels die we met elkaar vaststellen ook worden gehandhaafd zien de leden van de VVD-fractie, op onderdelen, de toegevoegde waarde van het voorstel. Wel hebben de leden enkele twijfels, met name over de breedte en focus van het takenpakket, als ook een aantal zorgen, met name over de daadwerkelijke verbetering van de beoogde handhaving en de eventuele regeldruk die uit dit voorstel voortvloeit.

Zoals bekend hechten de leden van de VVD-fractie zeer aan de bestaande competentieverdeling tussen de lidstaten en de EU-instellingen op het gebied van de «sociale dimensie». Sociaal- en arbeidsmarktbeleid is primair een nationale competentie. Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat buiten kijf staat dat lidstaten in het kader van inspectie en handhaving zelf in de lead zijn, er geen nieuwe rechten of verplichtingen voor personen en bedrijven moeten worden geïntroduceerd, de Europese Arbeidsautoriteit geen zelfstandige inspectiebevoegdheid mag hebben en er, behalve informatievoorziening en zachte bemiddeling, ook geen harde arbitragemogelijkheden mogen worden geïntroduceerd? Gezien de, door Europese Commissie gebruikte terminologie «autoriteit», wordt er een supranationale bevoegdheid gesuggereerd. De Europese Commissie geeft in haar voorstel ook aan meerdere opties met verdergaande overdracht van taken en bevoegdheden te hebben overwogen. Kan de Minister inzicht geven in deze overwegingen, die uiteindelijk tot dit voorstel met verwarrende benaming hebben geleid? Hoe duidt de Minister deze overwegingen? In het meest verregaande scenario dat de Europese Commissie vorig jaar naar voren bracht met haar discussienota over de Sociale Dimensie, wordt een competentieverschuiving van lidstaten naar Europa mogelijk geacht. Kan de Minister ingaan op het mogelijke risico dat de Europese Commissie nu dit voorstel introduceert, maar op een later moment nog doorschakelt naar een andere bevoegdheidsverdeling op het vlak van handhaving en inspectie? Kan de Minister ook inzicht geven in de opvattingen van de diverse lidstaten over deze arbeidsautoriteit? Hoe ziet het krachtenveld eruit? Op specifiek welke taken is vanuit de verschillende lidstaten de meeste discussie? En hoe kijken lidstaten naar zowel de breedte van het takenpakket als de verdeling van bevoegdheden tussen lidstaten en de Europese arbeidsautoriteit?

Zoals gezegd, zien de leden van de VVD-fractie voordelen in het coördineren van taken die nu binnen Europa door verschillende instellingen worden georganiseerd. Specifiek ondersteunen de leden het coördineren en ondersteunen van onderling afgestemde, gezamenlijke inspecties. Specifiek taak «c» uit hoofdstuk II van de verordening, ondersteunen van samenwerking tussen lidstaten bij de grensoverschrijdende handhaving van de Europese regels en het faciliteren van gezamenlijke inspecties is een taak die de Europese Unie past. Daarbij is, wat de leden van de VVD-fractie betreft, subsidiariteit niet in het geding, mits het plaatsvindt op verzoek van lidstaat of lidstaten. Kan de Minister deze rolopvatting bevestigen? En kan de Minister nader ingaan op hoe we, gegeven die rolopvatting, zo optimaal mogelijk borgen dat lidstaten elkaar ook daadwerkelijk vinden in een gezamenlijke handhaving, elkaar daar ook effectief op aanspreken en er daarmee geen extra bevoegdheden nodig zijn voor een grensoverschrijdende aanpak? Zo kan de Europese Arbeidsautoriteit inspecties suggereren en niet afdwingen, maar moeten lidstaten die hier niet op ingaan wel een schriftelijke melding geven. Verwacht de Minister dat vanuit dit instrumentarium voldoende druk zal uitgaan? En wat zijn, in dat licht, de consequenties voor de manier van werken van onze eigen inspectie? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor de regeldruk? Is de Minister bereid een eigen impactanalyse te maken? Kan de Minister daarnaast een overzicht geven van reeds bewezen succesvolle samenwerkingsverbanden tussen inspectie-autoriteiten van Nederland en andere landen? En ziet de Minister in dit kader voor Nederland ook een voortrekkersrol om grensoverschrijdende samenwerking naar een hoger plan te tillen (zonder overdracht van bevoegdheden)?

De leden van de VVD-fractie constateren dat het takenpakket dusdanig breed is, dat zowel de effectiviteit, als de elementen die verder gaan dan de grensoverschrijdende handhaving, ook de subsidiariteit (op den duur) wel in het geding kan brengen. Kan de Minister hierop ingaan? Zo moedigen de leden van de VVD-fractie het kabinet graag aan focus te kiezen in de discussie binnen de Europese Unie. Is de Minister het eens dat er, zeker in de beginfase van de Europese Arbeidsautoriteit, sprake van risico is van vooral goede bedoelingen en weinig echte focus? Is de Minister bereid in te zetten op een beperkter pakket aan taken? En deelt de Minister de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat de focus van de Europese Arbeidsautoriteit met name zou moeten liggen op die taken die het meest relevant zijn voor het bevorderen van samenwerking rond handhaving, te weten kerntaken twee en drie en daarmee de taken «b», «c», «d», «g» uit hoofdstuk II van de verordening? Kan de Minister nader ingaan op welke prioritering hij hanteert in de verschillende genoemde taken uit het voorstel? En tot slot, is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de Europese Arbeidsautoriteit een puur uitvoerende taak moet hebben en niet moet leiden tot een nieuwe politiek orgaan met dito rol in het Europese debat over de sociale dimensie en eventuele nieuwe wet- en regelgeving?

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat Nederland een soeverein land moet zijn en zelf moet gaan over haar eigen arbeidsmarktbeleid. Het sociale domein behoort primair bij de lidstaten te liggen. De Europese Commissie heeft zich dan ook niet te bemoeien met het Nederlandse arbeidsmarktbeleid en de leden van de PVV-fractie wijzen een Europese Arbeidsmarktautoriteit met klem af. Deze leden verzoeken de Minister zich niet ondergeschikt aan de Europese Commissie op te stellen, zich soeverein op te stellen en de Europese Arbeidsautoriteit af te wijzen en derhalve iedere vorm van bemoeienis en invloed op het Nederlandse beleid niet te accepteren.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat de taken van de Europese Arbeidsautoriteit gestroomlijnder moeten zijn dan in het voorliggende Commissievoorstel en dat het Europees Portaal voor Beroepsmobiliteit (EURES) geen onderdeel zou moeten gaan uitmaken van de Europese Arbeidsautoriteit. Is de Minister bereid dat tot de inzet van Nederland te maken? Deze leden vragen verder of de Minister de analyse deelt dat teveel taken de slagvaardigheid van de Europese Arbeidsautoriteit niet ten goede komt en dat de doelen van de Europese Arbeidsautoriteit moeten worden teruggebracht tot doel twee en drie: samenwerking tussen lidstaten (inclusief gezamenlijke inspecties) en bemiddelen bij geschillen tussen nationale autoriteiten. Is de Minister bereid dat tot de inzet van Nederland te maken?

De leden van de CDA-fractie vragen verder of de Minister het eens is dat de bevoegdheid om betrouwbaarheid van documenten voor grensoverschrijdende activiteiten te controleren en, indien nodig, deze documenten in te trekken, zou moeten liggen bij autoriteiten in zowel het verzendende als het ontvangende land. Moeten nationale instanties aan de Europese Arbeidsautoriteit kunnen rapporteren wanneer lidstaten Europese regels onvoldoende naleven? En moeten nationale autoriteiten verplicht worden om gevraagde informatie te verstrekken? Is de Minister bereid dat tot de inzet van het kabinet te maken? Zou de Minister verder in het kader van dit voorstel willen pleiten voor niet-vrijwillige deelname aan gezamenlijke inspecties en een Europese Arbeidsautoriteit die in voorkomende gevallen nationale instanties hiertoe moet kunnen verplichten?

De leden van de D66-fractie staan positief ten opzichte van het voorstel voor oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit. Inspecties worden nu geconfronteerd met ingewikkelde vormen van ontduiking of selectieve toepassing van wet- en regelgeving. Door echt meer samen te werken en met een gecoördineerde aanpak te komen, kan de Europese Arbeidsautoriteit zorgen voor eerlijke arbeidsmobiliteit binnen de interne markt.

De leden van de D66-fractie zouden wel graag zien dat de Europese Arbeidsautoriteit duidelijk mandaat krijgt en dat het de Nederlandse inzet is om het mandaat zoals in het voorstel is beschreven, wordt gehandhaafd of zelfs op een aantal punten wordt uitgebreid. De leden van de D66-fractie zien een grote rol voor de Autoriteit in het bevorderen van het vrije verkeer van personen en diensten, juist door het bevorderen van toegang voor individuele burgers en werkgevers tot informatie over hun rechten, plichten en relevante diensten.

De leden van de D66-fractie staan ook positief tegenover voorstellen om de Europese Arbeidsautoriteit verder adviesrecht te geven als er tegenstrijdigheden worden geconstateerd in de Europese en/of de nationale wetgeving. Als het gaat om de mogelijkheid om zelf inspecties te initiëren zouden de leden van de D66-fractie graag zien dat het mandaat van de Europese Arbeidsautoriteit verder wordt versterkt. Het slagen van de Europese Arbeidsautoriteit hangt af van de medewerking van de nationale instellingen. Er zou geen situatie moeten kunnen ontstaan dat doordat lidstaten structureel niet deelnemen aan de activiteiten van de Europese Arbeidsautoriteit, de effectiviteit ervan achterblijft. De leden van de D66-fractie zien dit graag terug bij de inzet van Nederland in de onderhandelingen.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat er een gelijk speelveld zou moeten zijn op de Europese arbeidsmarkt. Met het oog daarop vragen zij de Minister of er, naast het principeakkoord over de detacheringsrichtlijn, andere akkoorden in de maak zijn of voorgesteld worden door het Nederlandse kabinet over delen van de Europese arbeidsmarkt die zijn uitgesloten van de detacheringsrichtlijn, zoals de vervoerssector. Zij vragen tevens of het kabinet voornemens is om andere voorstellen te doen om concurrentie op arbeidsvoorwaarden tussen lidstaten te bestrijden. Zij vragen de Minister in hoeverre de richtlijn voor transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden van toepassing is op grensoverschrijdende uitzending en payrolling. Zij vragen hoe de richtlijn samenhangt met de op te richten Europese Arbeidsautoriteit en of de Arbeidsautoriteit bijvoorbeeld kan aanspreken op overtredingen van deze richtlijn. Daarnaast vragen de leden of de te introduceren Europese Arbeidsautoriteit ook een rol zou kunnen hebben in het initiëren van en adviseren van nieuwe wet- en regelgeving, zoals de detacheringsrichtlijn.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Minister op welke vlakken de Nederlandse arbeidsinspectie momenteel problemen ervaart met het controleren op Europese wet- en regelgeving en op welke manier een Europese Arbeidsmarktautoriteit een uitkomst kan bieden voor deze problemen. In een brief die de FNV op 20 april 2018 aan de commissie voor Sociale Zaken Werkgelegenheid heeft gestuurd, schreef de vakbond: «Nu stopt de handhaving aan de grens, terwijl onder het vrij verkeer van diensten malafide bedrijven zich niets van diezelfde grenzen hoeven aan te trekken.» De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Minister of hij dit beeld herkent.

In een andere brief, ontvangen door de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 23 april 2018, schreef de CNV: «Lidstaten zouden in het kader van deze Verordening aangemoedigd moeten worden om maximaal te investeren in de kwaliteit en capaciteit van hun eigen inspectiediensten.» De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Minister in hoeverre enige problemen bij het controleren op wet- en regelgeving aangaande grensoverschrijdende arbeidsconstructies verholpen zouden kunnen worden door een investering in de Nederlandse arbeidsinspectie. Zij vragen tevens of er problemen met grensoverschrijdende arbeidsconstructies momenteel niet of slecht worden aangepakt door falende inspecties in andere inspecties in andere landen. De voornoemde leden willen daarbij vragen of de beoogde omvang van de Europese Arbeidsautoriteit genoeg is om tussen alle lidstaten samenwerkingen te kunnen faciliteren.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar aanleiding van de opmerking van de Minister in het fiche of de mogelijkheden van de Europese Arbeidsautoriteit niet te beperkt zijn. Zij vragen welke stappen de Europese Arbeidsautoriteit in het huidige voorstel kan nemen als er lidstaten zijn die niet willen samenwerken. De leden willen weten of één land een bilaterale samenwerking, geïnitieerd door de Europese Arbeidsautoriteit, kan tegenhouden. In vervolg daarop vragen zij of de Minister verdere rechten van de Europese Arbeidsautoriteit ondersteunt zoals controlebezoeken door de arbeidsautoriteit, een meldoptie voor vakbonden of andere instrumenten.

De leden van de PvdA-fractie zien dat samenwerking op Europees niveau om grensoverschrijdende fraude, schijnconstructies en malafide bedrijven aan te pakken noodzakelijk is. Op dit moment stopt handhaving vaak bij de grens, terwijl onder het vrij verkeer van diensten malafide bedrijven zich niets van diezelfde grenzen hoeven aan te trekken. De leden van de PvdA-fractie vinden een daadkrachtige Europese Arbeidsinspectie, naast alle nationale inspecties daarom van groot belang. Het huidige voorstel voor een Europese Arbeidsautoriteit is wat betreft de leden van de PvdA-fractie te vrijblijvend. Daarom zien de leden van PvdA-fractie graag de volgende bevoegdheden bij de Europese Arbeidsautoriteit terug komen:

  • de Europese Arbeidsautoriteit dient op eigen initiatief «factfinding» missies in lidstaten te kunnen uitvoeren om zo aan accurate informatie te kunnen komen;

  • vakbonden moeten te allen tijde misstanden bij de Europese Arbeidsautoriteit kunnen melden, waarna onderzoek door de Europese Arbeidsautoriteit plaatsvindt. Het voorgestelde stakeholdersoverleg met sociale partners dat twee keer per jaar wordt georganiseerd is hierbij onvoldoende;

  • lidstaten en de Europese Commissie moeten in openbaarheid kunnen reageren op de uitgevoerde onderzoeken;

  • De Europese Arbeidsautoriteit dient intensief te kunnen samenwerken met andere EU-instituties, zoals Europol;

  • Europese bedrijven die al eerder in de fout zijn gegaan met fraude of sociale dumping, moeten op een publieke lijst komen te staan. Dit heeft een afschrikwekkend effect, zorgt voor transparantie en ondersteunt de handhaving.

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag per bevoegdheid of de Minister deze in zijn inzet meeneemt. Verder horen de leden van PvdA-fractie graag hoe de Minister aankijkt tegen de vrijwilligheid van lidstaten om deel te nemen aan inspecties. Is de Minister bereid om hierin een steviger standpunt in te nemen, waarbij deelname aan inspecties niet op basis van vrijwilligheid is, maar dat de Europese Arbeidsautoriteit nationale instanties hier onderbouwt toe kan verplichten?

De Europese Arbeidsautoriteit kan een waardevolle en noodzakelijke bijdrage leveren aan het beschermen van werknemersrechten, het borgen van socialezekerheidsstelsels en het creëren van een eerlijk speelveld op Europese arbeidsmarkten. Om te voorkomen dat de Europese Arbeidsautoriteit een vrijblijvend platform wordt moet Nederland inzetten op een sterk mandaat voor de Europese Arbeidsautoriteit, waarbij haar onderzoeken misstanden openbaren, en waarop de Europese Commissie en de lidstaten moeten reageren. Het voorstel van de Europese Commissie biedt een eerste aanzet voor een effectieve Europese Arbeidsautoriteit, maar kan volgens de leden van de PvdA-fractie de geschapen verwachtingen nog niet waarmaken.

De leden van de 50PLUS-fractie willen vooraf herhalen dat zij – in tegenstelling tot de Minister – niet overtuigd zijn, dat de doelstellingen van de Europese Arbeidsautoriteit niet afdoende op het niveau van afzonderlijke lidstaten bereikt kunnen worden. Ook zijn zij niet overtuigd dat het voorstel proportioneel is, en geen nieuwe verplichtingen voor lidstaten kan gaan inhouden, en slechts voortbouwt op bestaande structuren, immers: er wordt een geheel nieuwe «autoriteit» gecreëerd. De leden van de 50PLUS-fractie stáán voor bevordering van «eerlijke arbeidsmobiliteit», het uitbannen van fraude, de hoofddoelstelling van de Europese Arbeidsautoriteit. Wat hen betreft moet het ook blijven bij die hoofddoelstelling voor de Europese Autoriteit. De leden van de 50PLUS-fractie onderschrijven het doel van de Nederlandse inzet om afgesproken Europese regels effectief te willen handhaven, het nationale primaat hierbij, en de noodzaak van goede grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van handhaving. Deze leden beoordelen de Europese Arbeidsautoriteit op de toegevoegde waarde ten opzichte van bestaande Europese structuren, de taken, bevoegdheden, structuur en ophanging van de Europese Arbeidsautoriteit. Zij benadrukken dat het sociaal beleid onvoorwaardelijk een nationale competentie moet blijven. De Europese Arbeidsautoriteit mag niet leiden tot een inperking. Deelt de Minister die mening, en zo ja, hoe wil hij zich hier voor gaan inzetten?

Net als de Minister zijn de leden van de 50PLUS-fractie kritisch over de benaming «autoriteit». Dit suggereert een soort «supranationaliteit». Zij vinden – samenvattend – dat de nieuwe instelling alleen ondersteunend moet zijn aan nationale instellingen, bij grensoverschrijdende activiteiten. Haar rol moet beperkt blijven tot informatievoorziening, niet dwingende coördinatie bij grensoverschrijdende handhaving, en het ondernemen van gezamenlijke actie uitsluitend op verzoek van lidstaten. De leden van de 50PLUS-fractie vinden voorts dat de Europese Arbeidsautoriteit zich in ieder geval niet als een soort arbeidsbureau moet gaan bezighouden met het verstrekken van informatie aan werkenden en bedrijven om arbeidsmobiliteit te vergroten. Deelt de Minister deze mening, en zo ja, hoe gaat hij zich inzetten om een dergelijke rol voor de Europese Arbeidsautoriteit te voorkómen?

De leden van de 50PLUS-fractie willen verduidelijkt hebben wat de Minister bedoelt met de opmerking in het betreffende fiche, dat er «voldoende aandacht (moet) komen voor verschillen in het functioneren van de nationale instellingen». Zij willen kortom géén enkele inperking of inmenging in het autonome functioneren van nationale instellingen. Ook willen zij dat onder alle omstandigheden lidstaten zélf bepalen hoe zij inspecties uitvoeren, en zelf bepalen hoe, en met wie zij inspecties uitvoeren. Staat de Minister daar ook voor? En zo ja, hoe gaat hij dit bevorderen?

Wat betreft bemiddeling bij geschillen tussen lidstaten hechten de leden van 50PLUS aan «zachte, adviserende bemiddeling op verzoek van lidstaten». Zij willen géén harde arbitrage, en bindende uitspraken van de Europese Arbeidsautoriteit. Welke garanties bestaan daarvoor? Ook willen zij verduidelijkt zien, hoe de bemiddelingsfunctie van de Europese Arbeidsautoriteit zich verhoudt tot de rol van het Europese Hof van Justitie bij geschillen over interpretatie en/of toepassing van Europees recht. Zij vragen hoever de bemiddeling van de Europese Arbeidsautoriteit gaat, en staan in principe kritisch tegenover bemiddeling voor de Europese Arbeidsautoriteit op eigen initiatief. Kan deze bevoegdheid nader toegelicht worden? De leden vragen het kabinet aan te dringen op waarborgen, dat de Europese Arbeidsautoriteit een vrijwillig samenwerkingsverband blijft en niet een Europese Arbeidsinspectie wordt of kan worden. Zij hebben juist een voorkeur voor versterking van de nationale inspecties. Hoe gaat de Minister zich dáár voor inzetten? Ook willen zij graag weten hoe de Minister gaat bevorderen dat werkgevers, werknemers, en MKB goed vertegenwoordigd zijn in de organisatie van de Europese Arbeidsautoriteit.

De leden van de 50PLUS-fractie spreken zich dus uit tégen actieve bevordering van vrij verkeer van personen en diensten door de Europese Arbeidsautoriteit. Zij vernemen graag hoe de Minister tegen deze beoogde taak aankijkt, en wat hij hieraan gaat doen. Deze leden willen graag weten hoe de Minister zich gaat inzetten voor een compacte Europese Arbeidsautoriteit, en beperking van bureaucratie, administratieve verplichtingen, en dubbelingen met taken van andere bestaande Europese organisaties op het terrein van de arbeidsmarkt, en overige instellingen van de Europese Unie. Hoe denkt de Minister te kunnen bereiken, dat met de Europese Arbeidsautoriteit echt een efficiëntieslag wordt bereikt, en een «vereenvoudiging van het institutionele landschap». Op dit punt zijn deze leden verre van overtuigd. Het stelt de leden van de 50PLUS-fractie niet gerust, dat de financiële consequenties van de Europese Arbeidsautoriteit (inclusief personele consequenties) voor de rijksoverheid en/of decentrale overheden zich op dit moment niet goed in laten schatten. Is er totaal geen inschatting te maken van de nationale financiële consequenties? Zo nee, waarom niet? Is er ook geen indicatieve schatting te geven? Graag een toelichting. Ook zijn deze leden benieuwd waarop de aanname van het kabinet is gebaseerd, dat «geen effecten op administratieve lasten» worden voorzien. Ook hier graag een aanvullende toelichting.

III Gewenste informatie-afspraken over de voortgang van de Europese onderhandelingen over een Europese Arbeidsautoriteit

De vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in haar procedurevergadering van 24 april 2018 een aantal algemene informatieafspraken omtrent de voortgang van de Europese onderhandelingen ten behoeve van een Europese Arbeidsautoriteit vastgesteld die ze bij deze aan u voorlegt (zie bijlage)1. Graag ziet zij uw reactie hierop tegemoet.

Daarnaast hebben een aantal fracties nog enkele specifieke wensen wat betreft de informatievoorziening.

De leden van de VVD-fractie worden naast de algemene periodieke informatieafspraken graag op de hoogte gebracht van specifieke informatie rond onderstaande punten. Daarbij willen de leden van de VVD-fractie de Minister vragen, gezien de snelheid waarmee besluitvorming tot stand kan komen, op deze onderstaande punten in geval van verandering/verschuiving de Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren.

  • In algemene zin de Kamer informeren wanneer sprake is van andere afspraken dan in de verordening nu vastgelegd en specifiek daarop:

    • o de ontwikkelingen rond de genoemde taken, zoals de focus op meer of juist minder taken;

    • o de veranderingen in de balans tussen taken en bevoegdheden tussen autoriteit en lidstaat en ook bij verschuiving van deze balans ten aanzien van het huidige voorstel;

    • o veranderingen ten aanzien van het mandaat en het uitvoerend karakter van de autoriteit, nu gericht op handhaving en niet op beleidsvorming;

    • o mogelijke verschuivingen in de «governance» en taakstelling van de autoriteit

    • o het acteren van Nederland ten aanzien van de rest van het krachtenveld, verschuivingen binnen het krachtenveld en hoe zich dit verhoudt tot de Nederlandse inzet.

Wat de specifieke informatieafspraken betreft zouden de leden van de D66-fractie graag zien dat de wijzigingen in het mandaat van de Europese Arbeidsautoriteit, zowel in positieve als negatieve zin, in de periodieke rapportage wordt opgenomen. Daarnaast verzoeken de leden van de D66-fractie tijdige informatie over een aanstaand akkoord, om het concept te kunnen bestuderen.

De leden van de fractie van GroenLinks verzoeken de Minister om alert te zijn op veranderingen in het voorstel aangaande de verhouding tussen nationale inspecties en de Europese Arbeidsautoriteit. De leden vragen of hij de Kamer tijdig kan informeren over de introductie van bevoegdheden van de Europese Arbeidsautoriteit die verder gaan dan een informerende aard of een faciliterende aard, zoals de mogelijkheid tot het verplichten van samenwerking tussen inspecties van verschillende landen, de mogelijkheid om vanuit de Europese Arbeidsautoriteit controleonderzoeken te verrichten, de mogelijkheid om een zwarte lijst met frauderende bedrijven op te stellen en andere vormen van controle en handhaving die niet in het huidige voorstel zijn opgenomen.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen de Minister de Kamer specifiek tussentijds te informeren, indien zich mogelijk wijzigingen gaan voordoen in de balans tussen de Europese Arbeidsautoriteit en de lidstaten; indien er zich in de onderhandelingen wijzigingen voordoen in het karakter en taken van de Europese Arbeidsautoriteit, en indien zich in de onderhandeling wijzigingen voordoen in budget en bemensing van de Europese Arbeidsautoriteit. De leden van de 50PLUS-fractie vragen de Minister verder de Kamer specifiek tussentijds te informeren indien zich tijdens de onderhandelingen wijzigingen van betekenis voordoen ten aanzien van:

  • Taken en bevoegdheden van de Europese Arbeidsautoriteit die leiden of kunnen leiden tot een (verdere) inperking van bevoegdheden van nationale inspecties en inperking van de autonomie van de lidstaten;

  • Nieuwe (administratieve) verplichtingen voor lidstaten;

  • De beoogde bemiddelende / arbitrage-functie, de voorlichtingsfunctie, en de coördinerende functie van de Arbeidsautoriteit, ten aanzien van inspecties;

IV Reactie van de bewindspersonen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van de VVD, de PVV, het CDA, D66, GroenLinks, de PvdA en 50PLUS naar aanleiding van het fiche over de verordening voor de oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit (hierna: ELA).

In algemene zin mag uit uw inbreng worden afgeleid dat de Kamer, evenals het kabinet, ten principale positief staat ten aanzien van dit initiatief, maar dat er nog wel veel vragen bestaan over de vormgeving, de taakafbakening en de te verwachten effectiviteit van de ELA. Voor zover het in dit stadium al mogelijk is zal worden getracht over deze punten zoveel mogelijk helderheid te scheppen.

Voor de leesbaarheid heb ik gekozen voor clustering van vragen en antwoorden naar onderwerp:

  • I. Competentieverdeling sociaal terrein en naam agentschap

  • II. Takenpakket algemeen

  • III. Takenpakket specifiek:

    • a. Informatievoorziening

    • b. Grensoverschrijdende samenwerking

    • c. Bemiddeling

  • IV. IV. Samenwerking met actoren op sociaal terrein en eerdere succesvolle samenwerking

  • V. V. Krachtenveld

  • VI. VI. Overige vragen

  • VII. VII. Informatieafspraken

I. Competentieverdeling en naam agentschap:

De leden van de fracties van de VVD en 50PLUS vragen naar een mogelijke verschuiving van competenties op sociaal terrein, de autonomie van nationale handhavende instellingen en een mogelijke toekomstige verschuiving van taken. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de lidstaten zoveel mogelijk «in the lead» moeten zijn. De Europese Arbeidsautoriteit moet een puur uitvoerende taak hebben en niet leiden tot een nieuwe politiek orgaan met dito rol in het Europese debat over de sociale dimensie en eventuele nieuwe wet- en regelgeving. De leden van de fractie van 50Plus vragen om waarborgen dat de Europese Arbeidsautoriteit geen Europese Arbeidsinspectie wordt.

Zowel in het voorstel zelf, als ook in de nadere toelichting daarop, geeft de Europese Commissie aan dat zij niet wil tornen aan de bestaande competentieverdeling op sociaal terrein. Er worden met het voorstel geen nieuwe rechten of verplichtingen voor personen en bedrijven geïntroduceerd; de Europese Arbeidsautoriteit zal slechts ondersteunend mogen zijn aan nationale inspanningen. Daaruit vloeit voort dat de ELA geen politiek orgaan wordt met regelgevende bevoegdheden. Het uitgangspunt van het handhaven van de bestaande competentieverdeling wordt breed gedragen onder alle lidstaten (zie ook verder VII, krachtenveld). Het is dan ook niet aan de orde dat de ELA in de toekomst meer bevoegdheden gaat verkrijgen. De ELA wordt dan ook geen Europese Arbeidsinspectie en het kabinet zal er actief op toezien dat dit ook in de toekomst zo zal blijven.

Zowel de leden van de VVD als die van de 50PLUS-fractie zijn kritisch over de benaming van het agentschap als «autoriteit» en vragen hoe tot deze verwarrende benaming is gekomen. Impliceert dit niet toch een competentieverschuiving van lidstaten naar Europa, zo vragen deze leden.

Ook bij het kabinet zorgde de benaming van de ELA in eerste instantie voor verwarring. Wij zien echter in de tekst van de verordening en de uitingen van de Europese Commissie niet terug dat de intentie bestaat om een regelgevende autoriteit op te richten, ook niet in de toekomst. De ELA is een «gewoon» Europees agentschap. Het is zelfs om die reden dat er gekozen is om de regelgevende bevoegdheden van de Administratieve Commissie buiten het werkveld van de Autoriteit te laten. Dit signaal is naar de mening van het kabinet positief. De Europees Commissaris voor Sociale Zaken, mevr. Thyssen, gaf recent in een gesprek met uw Kamer reeds aan dat de keuze voor de benaming zonder toekomstige bijbedoelingen is gemaakt. Wij zien geen reden aan die bewering te twijfelen.

II. Takenpakket algemeen:

De leden van de fracties van VVD en CDA benoemen de breedte van het takenpakket als een mogelijke belemmering om slagvaardig en effectief te kunnen gaan opereren. Moet de focus niet meer liggen op handhaving? Daarbij suggereren deze fracties, en ook die van 50PLUS, dat de informatievoorzieningsfunctie wellicht niet nodig zou zijn.

Het kabinet onderkent dat het voorgestelde takenpakket van de ELA breed is. Zij deelt echter niet de mening dat een beperkter taakveld op dit moment noodzakelijk is. De ELA zal een instelling moeten worden waarvan burgers van alle lidstaten in gelijke mate profijt kunnen hebben. Voor een goede handhaving is het onontbeerlijk dat burgers en bedrijven weten wat in grensoverschrijdende situaties hun rechten en verplichtingen zijn. En voor een goede samenwerking tussen de handhavende diensten is het van belang dat deze bij de uitoefening van hun werkzaamheden uitgaan van een gedeeld begrippenkader. Vanuit die optiek acht het kabinet het juist dat het agentschap zich niet alleen maar focust op één deelterrein van arbeidsmobiliteit (het handhavend deel), maar ook op goede informatievoorziening.

De leden van de D66, GroenLinks en PvdA-fracties vragen of de huidige voorgestelde bevoegdheden wel afdoende zijn om voldoende slagvaardig te worden. Ook de leden van de VVD-fractie zien het risico van vooral goede bedoelingen en weinig echte focus. De leden van de fractie van D66 vragen of het de Nederlandse inzet is dat het mandaat zoals in het voorstel is beschreven, wordt gehandhaafd of zelfs op een aantal punten wordt uitgebreid.

In principe is het kabinet van mening dat het huidige voorstel afdoende mogelijkheden biedt om eerlijke grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit te bevorderen. Het is vanzelfsprekend noodzakelijk dat de verschillende taken van de ELA goed worden vormgegeven, waarbij we willen benadrukken dat het daarbij niet zozeer gaat om bevoegdheden, als wel om het maken van goede afspraken, zowel binnen de ELA, als tussen de ELA en de nationale autoriteiten. De ELA kan de nationale instellingen niet dwingen (en dat soort bevoegdheden willen we ook niet); het gaat erom dat goed wordt samengewerkt. De kern van de werkzaamheden van de ELA – en ook haar toegevoegde waarde – moet in de optiek van het kabinet gelegen zijn in het bieden van een ondersteunende structuur bij de samenwerking tussen de nationale instellingen. Een uitbreiding van het mandaat van de ELA acht het kabinet dan ook niet aan de orde.

De leden van de PvdA-fractie doen een aantal concrete suggesties voor aanvullingen op het takenpakket van de ELA.

  • De Europese Arbeidsautoriteit dient op eigen initiatief «factfinding» missies in lidstaten te kunnen uitvoeren om zo aan accurate informatie te kunnen komen;

    Het kabinet is geen voorstander van deze suggestie. Het zelfstandig initiëren van factfinding missions past niet bij de rol van de ELA. De taak van de ELA is ondersteunend, waarbij de expertise uit de lidstaten moet komen. Informatie kan derhalve via de lidstaten verkregen worden, of andere Europese instellingen die op dat terrein een taak hebben (Eurostat, Eurofound). In dat licht acht het kabinet het wel mogelijk dat meerdere lidstaten de ELA vragen om een dergelijke missie, maar dat zou dan vanuit de wens van de lidstaten moeten komen.

  • Vakbonden moeten te allen tijde misstanden bij de Europese Arbeidsautoriteit kunnen melden, waarna onderzoek door de Europese Arbeidsautoriteit plaatsvindt. Het voorgestelde stakeholdersoverleg met sociale partners dat twee keer per jaar wordt georganiseerd is hierbij onvoldoende;

    Het kabinet staat positief tegenover de rol van sociale partners als melder van misstanden. In eerste instantie zal die melding overigens gedaan moeten worden bij de autoriteiten van die lidstaten, waar misstanden worden geconstateerd; die zijn immers bevoegd daar tegen op te treden. Dat neemt niet weg dat bij grotere grensoverschrijdende fraudegevallen ook de ELA in kennis gesteld kan worden van de geconstateerde feiten. Waar wel voor gewaakt moet worden is dat bij meldingen dubbelingen ontstaan; dat zal in nadere procedure-afspraken tussen de sociale partners en de betrokken instellingen geregeld moeten worden.

  • Lidstaten en de Europese Commissie moeten in openbaarheid kunnen reageren op de uitgevoerde onderzoeken;

    Het spreekt voor zich dat lidstaten en Commissie ook conclusies moeten trekken uit de onderzoeken en resultaten van de ELA (voor zover dit onderzoeken naar algemene fenomenen betreft). Met name wanneer sprake is van veelvoorkomende of nieuwe vormen van misbruik is het gewenst deze goed in kaart te brengen en waar mogelijk openbaar te maken, zodat daarop op gepaste wijze (en een gepast niveau) gereageerd kan worden.

  • De Europese Arbeidsautoriteit dient intensief te kunnen samenwerken met andere EU-instituties, zoals Europol;

    Fraude kent vele verschijningsvormen, en speelt zich vaak af op aangrenzende gebieden. Als er bijvoorbeeld op nationaal terrein strafrechtelijke aspecten spelen worden politie en justitie bij de acties betrokken, en ook op grensoverschrijdend terrein zal dat niet anders zijn. Dit betekent dat in voorkomende gevallen ook Europol bij onderzoeken een rol kan spelen. Maar het is ook goed mogelijk dat bij onderzoek andere misstanden naar voren komen (bijvoorbeeld voedselveiligheid). Dan zullen ook de op dat gebied bevoegde instellingen betrokken kunnen worden (zie ook IV, samenwerking).

  • Europese bedrijven die al eerder in de fout zijn gegaan met fraude of sociale dumping, moeten op een publieke lijst komen te staan. Dit heeft een afschrikwekkend effect, zorgt voor transparantie en ondersteunt de handhaving.

    Deze suggestie wil het kabinet niet overnemen. Het is niet de taak van een ondersteunend Europees agentschap om aan naming en shaming te doen; hoe moet worden omgegaan met bedrijven die zich schuldig maken aan overtredingen is een zaak van de lidstaten.

III. Takenpakken specifiek:

a. Informatievoorziening:

De leden van de CDA- en de 50PLUS-fractie verzoeken om ervoor te pleiten de eerste taak van het toekomstig agentschap, informatievoorziening, niet op te nemen. De leden van de fractie van D66 pleiten daarentegen voor het bevorderen van toegang voor individuele burgers en werkgevers tot informatie over hun rechten, plichten en relevante diensten

Zoals hiervoor al in algemene zin werd opgemerkt is het kabinet van mening dat informatievoorziening aan individuele burgers goed past binnen het mandaat om een fatsoenlijke grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit te bevorderen. Wanneer burgers adequate informatie tot hun beschikking hebben over hun rechten en plichten, maar ook over de voor hen relevante diensten kunnen veel problemen voorkomen worden. Als men bijvoorbeeld weet op welk loon men recht heeft, en hoe zaken als onnodige betalingen voor huisvesting en/of aftrekposten voorkomen kunnen worden, versterkt dat de positie van de betrokken werknemers (en daarmee ook een eerlijker interne markt).

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat de taken van de Europese Arbeidsautoriteit gestroomlijnder moeten zijn dan in het voorliggende Commissievoorstel en dat het Europees Portaal voor Beroepsmobiliteit (EURES) geen onderdeel zou moeten gaan uitmaken van de Europese Arbeidsautoriteit. Is de Minister bereid dat tot de inzet van Nederland te maken?

De activiteiten van de ELA moeten toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de reeds bestaande voorzieningen, en waar mogelijk, daarmee worden samengevoegd. In het kader van het voorgestelde mandaat van de ELA is het kabinet van mening dat het voor de hand ligt dat EURES onderdeel wordt van de ELA. De taakverdeling tussen de ELA en de Europese Commissie rondom dit portaal, zoals nu voorgesteld, is echter nog onduidelijk. Dit moet verder worden verhelderd om ervoor te zorgen dat de Europese coördinatie van het EURES-portaal en -netwerk doeltreffend blijft. Voorts moet ook goed worden gekeken naar de relatie met andere bestaande informatiekanalen en naar het meest efficiënte en doeltreffende niveau (Europees, nationaal, lokaal) waarop informatieverstrekking aan werknemers plaatsvindt.

De leden van de 50PLUS-fractie vinden voorts dat de Europese Arbeidsautoriteit zich in ieder geval niet als een soort arbeidsbureau moet gaan bezighouden met het verstrekken van informatie aan werkenden en bedrijven om arbeidsmobiliteit te vergroten. Deelt de Minister deze mening, en zo ja, hoe gaat hij zich inzetten om een dergelijke rol voor de Europese Arbeidsautoriteit te voorkómen?

De leden van de 50PLUS-fractie spreken zich dus uit tégen actieve bevordering van vrij verkeer van personen en diensten door de Europese Arbeidsautoriteit. Zij vernemen graag hoe de Minister tegen deze beoogde taak aankijkt, en wat hij hieraan gaat doen.

De ELA beoogt de informatievoorziening rond grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit te verbeteren (beschikbaarheid, kwaliteit en bereikbaarheid) in aansluiting op reeds lopende initiatieven. Ook zal de ELA initiatieven bevorderen ter ondersteuning van grensoverschrijdend actieve personen, trainee- en leertrajecten en het bestrijden van belemmeringen voor arbeidsmobiliteit. Wat betreft het verstrekken van deze informatie aan mobiele werkenden in Europa en het coördineren van taken die verschillende instellingen nu reeds ten behoeve van burgers en bedrijven verrichten, ziet het kabinet er duidelijk voordelen in dat deze met de Europese Arbeidsautoriteit onder één vlag worden gebracht. Een eerste vereiste voor het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden in Europa, is dat betrokkenen weten waar zij recht op hebben. Eenduidige informatie hierover is juist in grensoverschrijdende situaties van groot belang. Fatsoenlijk werk in Europa is gebaat bij goed geïnformeerde mobiele werknemers, zowel voor wat betreft hun arbeidsvoorwaarden als hun opgebouwde socialezekerheidsrechten. Een herkenbaar agentschap dat ondersteunend kan optreden naast de bestaande initiatieven zoals EURES (het Europees portaal en netwerk ter bevordering van beroepsmobiliteit), kan hun positie op de arbeidsmarkt versterken en daarmee ook het risico op uitbuiting en verdringing verminderen. Zoals gezegd, moet er wel goed gekeken worden naar de relatie tussen ELA en bestaande informatiekanalen en naar het meest efficiënte en doeltreffende niveau (Europees, nationaal, lokaal) waarop informatieverstrekking aan werknemers plaatsvindt.

b. Grensoverschrijdende samenwerking:

Verschillende leden van uw commissie hebben vragen gesteld over de mate van vrijwilligheid van grensoverschrijdende samenwerking. De leden van de VVD-fractie vragen of de Europese Arbeidsautoriteit geen zelfstandige inspectiebevoegdheid mag hebben en verder op verzoek van lidstaten? Hoe borgen we zo optimaal mogelijk dat lidstaten elkaar ook daadwerkelijk vinden in een gezamenlijke handhaving, zodat geen extra bevoegdheden nodig zijn voor een grensoverschrijdende aanpak? De leden van de fractie van het CDA vragen of gepleit kan worden voor niet-vrijwillige deelname aan gezamenlijke inspecties, en of de Europese Arbeidsautoriteit hier in voorkomende gevallen nationale instanties toe moet kunnen verplichten. De leden van de fractie van GroenLinks vragen in dit verband of één land een bilaterale samenwerking, geïnitieerd door de Europese Arbeidsautoriteit, kan tegenhouden. Ook de leden van PvdA-fractie vernemen graag of wij bereid zijn om hierin een steviger standpunt in te nemen, waarbij deelname aan inspecties niet op basis van vrijwilligheid is, maar door de ELA kan worden verplicht. De leden van de fractie van 50PLUS willen dat onder alle omstandigheden lidstaten zélf bepalen hoe en met wie zij inspecties uitvoeren.

De Verordening bepaalt uitdrukkelijk dat de Arbeidsautoriteit alleen acties onderneemt op basis van verzoeken van één of meer lidstaten en dat de lidstaten niet verplicht zijn daaraan mee te doen. Hiermee wordt gegarandeerd dat de inzet van nationale handhavende instellingen uiteindelijk een primaire bevoegdheid van de lidstaten blijft, ook op het operationele vlak. Het kabinet vindt dat deze insteek ten principale de juiste is, gelet op de competentieverdeling op dit terrein. Anderzijds mag dit er natuurlijk niet toe leiden dat lidstaten nooit gehoor zouden geven aan een verzoek om samen te werken of om bijvoorbeeld bewijs te delen. Het kabinet heeft echter niet de verwachting dat dit vaak zal voorkomen. Een overgroot deel van de lidstaten onderschrijft de onderliggende doelen van het agentschap. Ook nu al vindt samenwerking tussen de lidstaten plaats, zij het veelal op bilaterale basis. Daarnaast zouden wij willen wijzen op het feit dat op andere beleidsterreinen tussen de Europese lidstaten op het operationele vlak intensief wordt samenwerkt, ondanks het feit dat er op politieke gebied (soms zeer principiële) tegenstellingen kunnen bestaan. In de praktijk van de handhaving hebben de autoriteiten van de verschillende lidstaten breed gedeelde belangen (correcte premieafdracht, bescherming van werknemers). Daarbij komt dat in de opzet van de ELA een belangrijke rol is weggelegd voor de nationale liaisons, die gezamenlijk werken aan de onderliggende (gemeenschappelijke) doelen. Al met al bieden deze omstandigheden naar het oordeel van het kabinet voldoende garanties dat de ELA in de praktijk zijn werkzaamheden effectief zal kunnen verrichten.

De leden van de fracties van de VVD en GroenLinks vragen naar de gevolgen van het voorstel op de Nederlandse Inspectie SZW, concreet naar de regeldruk en de vraag of het werk van de Inspectie SZW door het oprichten van de Autoriteit versterkt kan worden. De leden van de fractie van de VVD vragen in dit verband om een eigen impactanalyse te maken.

De Inspectie SZW werkt op dit moment al samen met verschillende lidstaten, maar ziet tegelijkertijd ook dat deze samenwerking nog structuur mist. Zo bestaat er een geautomatiseerd systeem waarmee bewijs kan worden uitgevraagd in een andere lidstaat (Internal Market Information System), maar dit systeem wordt op dit moment nog niet optimaal gebruikt. Dit komt mede omdat inspecteurs zich onvoldoende bewust zijn van de mogelijkheden tot grensoverschrijdende samenwerking, bovenop het feit dat dergelijke samenwerking op dit moment nog teveel tijd in beslag neemt, wat vaak de reguliere werkzaamheden in de weg zit. De ELA en meer specifiek de nationale liaisons zorgen voor een structurele samenwerking. Een belangrijk aspect van deze samenwerking is de ondersteuning van nationale handhavende instellingen ter verbetering van hun effectiviteit. Doordat onder de vlag van de ELA verschillende lidstaten en vormen van expertise bijeen zijn, kan van elkaar geleerd worden en kan het niveau van inspecties in alle lidstaten verbeteren.

Dit voorstel levert naar verwachting geen extra regeldruk op, daar op dit moment al gegevens uitgevraagd kunnen worden door nationale handhavende instellingen van andere lidstaten (zie ook p. 127 van de Impactanalyse van de Europese Commissie). Het kabinet schat zelfs in dat door samenwerking op onderzoek rondom grensoverschrijdende fenomenen het werk van nationale instellingen bevorderd kan worden, daar zij zich meer kunnen focussen op de nationale gevolgen van deze problematiek, inclusief handhaving.

Voor een separate impact analyse ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding. Daarvoor de voorziene belasting van het nationale handhavingsapparaat op dit moment te beperkt.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de betrouwbaarheid van gegevensuitwisseling, en of de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van verstrekte documenten zou moeten liggen bij autoriteiten in zowel het verzendende als het ontvangende land. Moeten lidstaten die de Europese regels onvoldoende naleven verplicht kunnen worden om gevraagde informatie te verstrekken?

De vraag naar de betrouwbaarheid van door lidstaten verstrekte informatie en documenten is een belangrijke kwestie, die echter in dit verband niet aan de orde gesteld kan worden. Als lidstaten niet aan hun (Europeesrechtelijke) verplichtingen voldoen, bestaan er in de regelgeving die aan die verplichtingen ten grondslag liggen (of anders in de bredere Europese regelgeving) de noodzakelijke middelen hen daarvoor ter verantwoording te roepen. De ELA kan hierin vanuit de haar toegekende competenties geen rol spelen, maar bevordert wel dat de gegevensuitwisseling soepel en efficiënt plaatsvindt.

De leden van de 50PLUS-fractie willen verduidelijkt hebben wat wordt bedoeld met de opmerking in het betreffende fiche, dat er «voldoende aandacht (moet) komen voor verschillen in het functioneren van de nationale instellingen». Zij willen géén enkele inperking of inmenging in het autonome functioneren van nationale instellingen

Het kabinet heeft in het fiche aandacht proberen te vragen voor de verschillen tussen nationale handhavende instellingen en arbeidsmarkten. Binnen de EU kunnen die aanzienlijk zijn, maar duidelijk is ook dat de ELA geen aansturende bevoegdheden heeft, of corrigerend zou kunnen optreden. Wel is capaciteitsopbouw van nationale inspecties (op grensoverschrijdende onderwerpen) een taak van de ELA en dat is ook de weg waarlangs naar het oordeel van het kabinet de kwaliteit van inspecties verbeterd kan worden. Alleen door vrijwillige samenwerking en aandacht voor elkaars systemen kan een vruchtbare samenwerking tot stand kan komen. De nationale liaisons bij de ELA kunnen in dat verband een belangrijke rol spelen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Minister op welke vlakken de Nederlandse arbeidsinspectie momenteel problemen ervaart met het controleren op Europese wet- en regelgeving en hoe een Europese Arbeidsmarktautoriteit daarbij uitkomst kan bieden. «Nu stopt de handhaving aan de grens, terwijl onder het vrij verkeer van diensten malafide bedrijven zich niets van diezelfde grenzen hoeven aan te trekken.» De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Minister of hij dit beeld herkent. Tevens vragen zij of de beoogde omvang van de Europese Arbeidsautoriteit genoeg is om tussen alle lidstaten samenwerkingen te kunnen faciliteren.

Dit beeld dat fraude niet ophoudt bij de grens kunnen wij zeker onderschrijven. Zoals ook al in het fiche bij dit voorstel werd aangegeven spelen er bij de bestrijding van grensoverschrijdende vormen van misbruik veel praktische problemen, die veroorzaakt worden door verschillen in wettelijke stelsels en organisatie (en soms ook gewoon taal). De toegevoegde waarde van een ELA is juist dat zij een structuur biedt die behulpzaam is bij het wegnemen van dat type belemmeringen, en zo bestendige samenwerkingsvormen tot stand kan brengen. De ELA moet veel meer een aanjagende functie hebben. Om die reden hoeft de ELA ook niet heel groot van omvang te zijn; het werk moet namelijk gewoon gedaan worden door de nationale inspecties.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen in dit verband nog in hoeverre enige problemen bij het controleren op wet- en regelgeving aangaande grensoverschrijdende arbeidsconstructies verholpen zouden kunnen worden door een investering in de Nederlandse arbeidsinspectie.

In het kader van het regeerakkoord is aan de Inspectie SZW reeds een substantiële uitbreiding van de middelen toegekend (€ 50 mln.). Een deel daarvan is bestemd voor het vergroten van de capaciteit om onderbetaling en andere vormen van arbeidsmarktfraude tegen te gaan. De activiteiten in het kader van de ELA worden hierin automatisch meegenomen.

c. Bemiddeling:

De leden van de VVD en de 50PLUS-fractie vragen naar de reikwijdte en bindende werking van het voorgestelde bemiddelingsmechanisme en de relatie met het Europese Hof van Justitie De leden van de fractie van 50PLUS hechten aan «zachte, adviserende bemiddeling op verzoek van lidstaten». Zij willen geen bindende uitspraken van de Europese Arbeidsautoriteit en staan kritisch tegenover bemiddeling voor de Europese Arbeidsautoriteit op eigen initiatief.

Dit voorstel voorziet er niet in dat lidstaten gedwongen worden deel te nemen aan een bemiddelingsprocedure, maar lidstaten moeten toestemming verlenen om bepaalde vragen van interpretatie en/of toepassing van EU-recht op grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit voor te leggen ter bemiddeling. Het kabinet heeft, zoals het fiche ook al uiteenzet, nog vragen over het karakter van deze bemiddeling. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe deze bemiddeling kan uitpakken en wat bijvoorbeeld de verhouding is met de rol van het Europees Hof van Justitie en die van de Administratieve Commissie. Het kabinet informeert uw kamer graag wanneer meer duidelijkheid ontstaat.

IV. Samenwerking met andere actoren op sociaal terrein

De leden van de fractie van 50PLUS willen weten hoe wij ons gaan inzetten voor een compacte Europese Arbeidsautoriteit, en beperking van bureaucratie, administratieve verplichtingen, en dubbelingen met taken van andere bestaande Europese organisaties. Hoe kan echt een efficiëntieslag wordt bereikt, en een «vereenvoudiging van het institutionele landschap».

Het voorstel zelf geeft ook wat het kabinet betreft onvoldoende helderheid op dit punt. De samenwerkings- en afgrenzingscomponent van het voorstel komt dezer dagen separaat aan de orde in een begeleidende Europese Adviesgroep, waarin ook Nederland vertegenwoordigd is. Deze adviesgroep bestaat uit gedelegeerden van de lidstaten, de bestaande agentschappen op sociaal terrein en sociale partners. Hij zal de Raadswerkgroep moeten adviseren op de afbakening tussen de verschillende agentschappen en aanverwante thema’s om op die wijze dubbelingen te voorkomen. In dat kader zullen wij bevorderen dat op dit wezenlijke onderdeel van het voorstel de noodzakelijke helderheid wordt geschapen.

De fractieleden van de VVD vragen naar een overzicht van reeds bewezen succesvolle samenwerkingsverbanden tussen inspectie-autoriteiten van Nederland en andere landen, en verzoeken het kabinet in dit kader om Nederland ook een voortrekkersrol bij het naar een hoger plan tillen van de grensoverschrijdende samenwerking (zonder overdracht van bevoegdheden).

De samenwerking met de meeste lidstaten beperkt zich op het gebied van inspecties tot op dit moment vooral tot bilaterale acties in individuele casussen. Door de sociale zekerheidsinstellingen wordt in het kader van de uitvoering van Verordening grensoverschrijdende sociale zekerheid (Vo. 2004, 883) al sinds jaar en dag structureel samengewerkt (waarvan ook handhaving een onderdeel kan uitmaken). Een structureel samenwerkingsverband specifiek gericht op handhaving bestaat in Benelux-verband. De ervaringen met Benelux samenwerking laten zien dat de Benelux organisatie als aanjager fungeert voor de operationele samenwerking tussen de landen. Dat is wat het kabinet ook op Europees gebied voor ogen staat, en wij zullen ons ook zeker inspannen om hieraan een substantiële bijdrage te leveren.

V. Krachtenveld

De leden van de VVD-fractie vragen een schets van het krachtenveld en vragen over welke specifieke taken de meeste discussie is. Hoe kijken lidstaten naar zowel de breedte van het takenpakket als de verdeling van bevoegdheden tussen lidstaten en de Europese arbeidsautoriteit?

De eerste signalen van de andere lidstaten liggen in lijn met de Nederlandse opstelling. Het overgrote deel van de lidstaten hebben het onderliggende doel van het initiatief, de aanpak van grensoverschrijdende problematiek, onderschreven. Daarbij benadrukken vrijwel alle lidstaten, net als Nederland, dat de bestaande competentieverdeling in stand gehouden dient te worden. Daarnaast kon een groot aantal lidstaten, ondanks het feit dat vrijwel allen nog in het parlementair proces zitten, aangeven dat er positief tegen het oprichten van een Agentschap wordt aangekeken. Een aantal Lidstaten was nog sceptisch tegenover het oprichten van een apart agentschap, maar beloofde wel constructief mee te denken. Daarbij stelden veel lidstaten vergelijkbare vragen als Nederland, onder andere over de overlap met andere Agentschappen, de verhouding met de Administratieve Commissie en de bemiddelingsrol van de ELA. Ook zijn lidstaten het eens dat de ELA geen groot bureaucratisch geheel zou moeten worden, maar vooral op nationale expertise moet steunen.

VI. Overige vragen

De leden van 50PLUS vragen naar de rol van de sociale partners binnen de ELA en vragen te bevorderen dat werkgevers, werknemers, en MKB goed vertegenwoordigd zijn in de organisatie van de Europese Arbeidsautoriteit.

Het is van groot belang dat sociale partners een rol krijgen binnen de ELA. Ook op nationaal niveau hebben sociale partners vaak directe links en/of een rol bij de handhaving op sociaal terrein. Het huidige voorstel voorziet in de opname van sociale partners binnen de stakeholdersgroep. Dit garandeert een belangrijke rol voor sociale partners bij de signalering van grensoverschrijdende problematiek. Ook op dit punt moet nog nader bezien worden hoe een en ander vorm zou kunnen krijgen. We willen eerst het concrete voorstel van de Commissie over de stakeholdersgroep afwachten. Zoals hiervoor al opgemerkt mag er geen dubbeling van loketten ontstaan. Een Europees loket mag niet ten koste gaan van de effectiviteit van bestaande arrangementen.

Relatie met overige dossiers:

De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de samenhang van dit voorstel met andere lopende Europese dossiers op sociaal gebied, zoals de detacheringsrichtlijn, de maatregelen voor de vervoerssector (mobility package) en de richtlijn voor transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. Kan, zo vragen deze leden, de Arbeidsautoriteit lidstaten bijvoorbeeld aanspreken op overtredingen van deze richtlijn. Ook vragen zij of de ELA ook een rol zou kunnen hebben in het initiëren van en adviseren van nieuwe wet- en regelgeving,.

Er bestaat in die zin geen directe relatie tussen dit richtlijnvoorstel en de andere lopende regelgevende trajecten op sociaal gebied, gelet op het feit dat dit voorstel gaat over de samenwerking tussen de verschillende (nationale) instanties. Vanzelfsprekend zal er echter vanuit de praktijk wel een wisselwerking ontstaan met de regelgevende kant van de handhaving. De ELA rapporteert over zijn activiteiten, ook richting lidstaten en Commissie. Mochten bepaalde regels onvoldoende handhaafbaar blijken, dan kan de Commissie natuurlijk altijd aanpassing voorstellen (die alsdan op hun merites bezien moeten worden). De ELA kan geen lidstaten (of hun instellingen) aanspreken op overtredingen van de deze richtlijn. Dat is niet haar competentie.

Financiële en administratieve lasten:

De leden van de fractie van 50PLUS vragen of er geen (indicatieve) inschatting te maken is van de nationale financiële consequenties? Ook vragen zij waarom er geen effecten op administratieve lasten worden voorzien.

Gelet op het feit dat de ELA slechts op grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit ziet en daarbij steunt op de expertise van lidstaten, zijn er geen financiële gevolgen voor lidstaten. Deze liggen namelijk bij de EU, die zij dient op te lossen in haar budget. Voor Nederland betekent het hoogstens dat één of meer personen vrijgemaakt dienen te worden om te functioneren als nationale liaison bij de ELA. Ook worden geen grote administratieve lasten voorzien, daar de meeste zaken zoals bewijsuitwisseling al belegd zijn, maar nu beter gestructureerd worden binnen de ELA.

VII. Informatieafspraken

Uw kamer heeft een voorstel gedaan voor informatieafspraken, waarbij een aantal fracties ook enkele specifieke voorstellen heeft gedaan. Wij kunnen u de gevraagde informatie verstrekken bij de aanbieding van de geannoteerde agenda van de (informele) Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, zoals reeds op verschillende andere dossiers gebeurt.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven