34 899 (R2102) Verdrag inzake luchtdiensten tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de regering van de Staat Qatar; Colombo, 6 december 2017

A/ nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 7 maart 2018.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Minister van Curaçao te kennen worden gegeven uiterlijk op 6 april 2018.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 februari 2018

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 6 december 2017 te Colombo tot stand gekomen Verdrag inzake luchtdiensten tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de regering van de Staat Qatar (Trb. 2018, nr. 6).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Curaçao gevraagd.

Aan de Gouverneur van Curaçao is verzocht hogergenoemde stukken op 9 maart 2018 over te leggen aan de Staten van Curaçao.

De Gevolmachtigde Minister van Curaçao is van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A.M. Kaag

TOELICHTENDE NOTA

I. Inleiding

Het Verdrag inzake luchtdiensten tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de regering van de Staat Qatar (hierna: het verdrag) is het resultaat van besprekingen tussen de luchtvaartautoriteiten van Curaçao en Qatar. De onderhandelingen vonden plaats tijdens de ICAO Air Services Negotiation Event (ICAN) 2015 te Antalya, Turkije. Aanleiding voor die besprekingen was de wens van de twee partijen om de luchtvaartrelatie tussen Curaçao en Qatar in een verdrag te regelen om daarmee handel, toerisme en investeringen te bevorderen. Hoewel in het verdrag de regeringen als partijen worden genoemd, zal het verdrag gelden tussen de staten.

Het verdrag strekt ertoe de luchtvaartverbindingen tussen Curaçao en Qatar te regelen en valt vanwege de liberale inhoud in de categorie «Open Skies», waarin wordt voorzien in een zo groot mogelijke operationele en commerciële vrijheid voor de luchtvaartmaatschappijen. Voor wat betreft het luchtvervoer tussen Curaçao en Qatar kent het verdrag geen beperking ten aanzien van aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen, capaciteit en frequentie.

Het verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het oordeel van de regering van Curaçao enkele een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan de door de respectieve partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. Het betreft met name bepalingen met betrekking tot commerciële activiteiten (artikel 5), gebruikersheffingen (artikel 6), eerlijke concurrentie (artikel 7), prijzen (artikel 8), douanerechten (artikel 9), belastingheffing (artikel 10), overmaking van gelden (artikel 11), toepassing van wetten (artikel 12) en goedkeuring van schema’s (artikel 15).

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen gebruikelijke, begrippen.

In artikel 2 worden de rechten aangegeven die in het kader van het verdrag worden verleend, te weten het recht van overvlucht en technische landing, alsmede het recht om geregelde luchtdiensten van, naar en via hun wederzijdse grondgebieden te onderhouden in overeenstemming met de routetabel bij het verdrag.

Voor het uitvoeren van de luchtdiensten wordt in artikel 3 de aanwijzing van één of meerdere luchtvaartmaatschappij(en) geregeld. Ook wordt bepaald onder welke voorwaarden de benodigde exploitatievergunningen worden verleend. Artikel 4 geeft de luchtvaartautoriteiten van elke partij het recht om de aan de door de andere partij aangewezen luchtvaartmaatschappijen verstrekte exploitatievergunningen te weigeren, of, tijdelijk of permanent, in te trekken, op te schorten of aan voorwaarden te onderwerpen.

De commerciële bepalingen, opgenomen in artikel 5 (commerciële activiteiten), 6 (gebruikersheffingen), 7 (eerlijke concurrentie), 8 (prijzen), 9 (douanerechten), 10 (belastingheffing), 11 (overmaking van gelden) en 15 (goedkeuring van schema’s) zijn in overeenstemming met de meest gangbare praktijk tussen de geïndustrialiseerde landen voor wat betreft de behandeling van de luchtvaartmaatschappijen in het gastland. Artikel 5 bevat bepalingen over commerciële activiteiten (waaronder verkoop en op de markt brengen van internationale luchtdiensten) inclusief het vestigen van kantoren op het grondgebied van de andere partij. Het tweede en derde lid bevatten bepalingen over het recht dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen hebben in verband met het verblijf van gespecialiseerd personeel op het grondgebied van de andere partij. Op grond van het vierde lid heeft elke aangewezen luchtvaartmaatschappij het recht op het grondgebied van de andere partij zelf haar gronddiensten uit te voeren («self-handling»), of, naar keuze, de gronddiensten of een deel ervan te laten uitvoeren door een agent van een concurrent. Het zevende lid van artikel 5 bevat de mogelijkheid voor verdere commerciële samenwerking tussen de luchtvaartmaatschappijen door middel van het aangaan van zogenaamde code-sharing overeenkomsten. In artikel 6 is bepaald dat de gebruikersheffingen rechtvaardig, redelijk en niet discriminatoir mogen zijn. Artikel 7 bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen op een eerlijke en gelijke wijze dienen te concurreren op de in het verdrag overeengekomen luchtdiensten. Verder bepaalt artikel 7 dat er geen beperkingen opgelegd mogen worden ten aanzien van capaciteit, frequentie of verkeer. Artikel 8 bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen de prijzen zelfstandig kunnen vaststellen.

Artikel 9 bevat een bepaling over vrijstelling van douanerechten, accijnzen, inspectiekosten en andere nationale rechten en lasten die elk van de partijen, op basis van wederkerigheid, kan verlenen aan de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) van de andere partij voor zover dat is toegestaan door haar nationale wetgeving.

De vrijstelling van belastingen met betrekking tot bepaalde diensten en voorzieningen is geregeld in artikel 10 van het verdrag.

Verder hebben de aangewezen luchtvaartmaatschappijen op grond van artikel 11 het recht om inkomsten met betrekking tot hun activiteit als luchtvervoerder om te wisselen en over te maken.

In artikel 12 wordt bepaald dat het vliegen met en de exploitatie van de luchtvaartuigen van de door de ene partij aangewezen luchtvaartmaatschappijen dient te voldoen aan de wetten en voorschriften van de andere partij ten aanzien van de binnenkomst op, het verblijf op en het vertrek uit het grondgebied van deze partij.

In het eerste lid van artikel 13 wordt bepaald dat geldende bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en vergunningen uitgegeven door de ene partij en die nog niet verlopen zijn, zullen worden erkend door de andere partij, mits deze voldoen aan de minimale eisen van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1959, 45). Op grond van het derde lid, behoudt elke partij het recht om bewijzen van bevoegdheid en vergunningen die door de andere partij aan haar eigen onderdanen zijn toegekend te weigeren, in te trekken, te schorsen of hieraan voorwaarden te verbinden.

De bepalingen over de luchtvaartveiligheid en luchtvaartbeveiliging zijn neergelegd in de leden twee tot en met zeven van artikel 13 en in artikel 14. Hierin zijn een procedure en een aanpak geregeld indien Curaçao of Qatar twijfels heeft over de wijze waarop de veiligheids- en beveiligingsstandaard door de andere partij wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede twijfel kan overleg plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, bieden het derde lid van artikel 13 en het zevende lid van artikel 14 de mogelijkheid om de vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebied in te trekken, op te schorten, te beperken of aan voorwaarden te onderwerpen. Verder wordt verwezen naar de door de Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart (ICAO) vastgestelde veiligheids- en beveiligingsstandaarden, die voor zover van toepassing bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen tussen Curaçao en Qatar in acht moeten worden genomen.

De aangewezen luchtvaartmaatschappijen moeten ingevolge artikel 15, voorafgaand aan de uitvoering van de overeengekomen luchtdiensten, vluchtschema’s ter goedkeuring indienen bij de luchtvaartautoriteiten van de andere partij.

Het verdrag bevat verder de op luchtvaartgebied gebruikelijke bepalingen. Zo bevat artikel 17 een bepaling over overleg en artikel 18 een bepaling over de regeling van geschillen. Verder bevat het verdrag bepalingen over de wijziging van het verdrag (artikel 19), over de beëindiging van het verdrag (artikel 21), over de registratie van het verdrag bij de ICAO (artikel 22) en over de inwerkingtreding van het verdrag (artikel 24).

Bijlage

De bijlage bij het verdrag, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormt, bevat de routetabel die de overeengekomen diensten specificeert voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide partijen. In de routetabel wordt bepaald dat er gevlogen kan worden van, naar en via elkaars grondgebied zonder beperkingen in tussenliggende en verder gelegen punten.

De bijlage bij het verdrag is, voor zover het de routetabel betreft, aan te merken als uitvoerend van aard. Verdragen tot wijziging van dit deel van de bijlage behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

III. Koninkrijkspositie

Het verdrag zal ingevolge artikel 23 voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen voor Curaçao gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A.M. Kaag

Naar boven