De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de
volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van antwoord, waarin onder meer hun vragen
zijn beantwoord. Deze beantwoording geeft enige verheldering, maar leidt op onderdelen
nog tot nadere vragen. De leden van de fracties van D66, SP, PvdA en 50PLUS sluiten zich graag bij de vragen van de VVD-fractieleden aan.
2. Aanwijzen van essentiële diensten
De VVD-fractieleden hebben enkele vragen over de aanwijzing van de zogenaamde aanbieders
van essentiële diensten (hierna: AED’s). De regering geeft aan dat zorgaanbieders
vooralsnog niet als AED worden aangewezen.2 Tegelijkertijd is in artikel 4, eerste lid, van het wetsvoorstel de Minister voor
Medische Zorg aangewezen als bevoegde autoriteit voor de gezondheidszorg. De regering
geeft in de memorie van antwoord als verklaring hiervoor dat op dit moment zorgaanbieders
nog niet onder de categorie van AED vallen, maar dat in de toekomst mogelijk anders
kan zijn.3 De aanwijzing van zorgaanbieders kan middels wijziging van het Besluit beveiliging
netwerk- en informatiesystemen. Voor de aanwijzing van een bevoegde autoriteit moet
echter de wet worden aangepast. Welke overwegingen hebben voor de regering een rol
gespeeld bij het vooralsnog niet aanwijzen van zorgaanbieders als AED, zeker nu de
gezondheidszorg in bijlage II bij de NIB-richtlijn4 als sector met potentiële AED’s wordt genoemd? En waarom heeft de regering gekozen
voor het instrument van lagere wetgeving (een AMvB) aan de ene kant als het gaat om
de aanwijzing van een AED, en voor het instrument van formele wetgeving aan de andere
kant als het gaat om de aanwijzing van een bevoegde autoriteit? Waarom heeft zij niet
gekozen voor formele wetgeving als het gaat om zowel het aanwijzen van AED’s als bevoegde
autoriteiten? Graag een reactie.
3. Rechtsbescherming
De regering schrijft in de memorie van antwoord dat zij ervan uitgaat dat tegen de
beslissing tot openbaarmaking van gegevens van een aanbieder bestuursrechtelijke rechtsbescherming
openstaat.5 Weet zij dat niet zeker, zo vragen de VVD-fractieleden. En waarom weet zij dat niet zeker? Aan welke andere vormen van rechtsbescherming
dan bestuursrechtelijke denkt de regering als zij twijfelt of de aanbieder bestuursrechtelijke
rechtsbescherming geniet? Graag een reactie.
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien de reactie van de
regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Duthler
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren