De memorie van antwoord heeft de commissies aanleiding gegeven tot het maken van de
volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie danken de regering voor de beantwoording van de door de VVD-fractie gestelde
vragen. Toch hebben zij nog enkele nadere vragen, waar de leden van de commissies
zich bij aansluiten.
In de memorie van antwoord, bladzijde 1 punt 2 vervolging Eerste Kamerleden, eerste
volzin schrijft de Minister: «In antwoord op de daartoe strekkende vraag van de leden van de VVD-fractie merk ik
op, dat de procedure voor de vervolging en berechting van ambtsmisdrijven van leden
van de Eerste Kamer geheel dezelfde is als die van leden van de Tweede Kamer en dat
de leden van de Eerste Kamer dus geen andere positie innemen.»
De leden van de commissies betwijfelen of dit juist is.
Immers de opdracht tot vervolging van een lid van de Staten-Generaal wordt gegeven
bij KB of bij besluit van de Tweede Kamer. Aan de Eerste Kamer komt een dergelijke
bevoegdheid niet toe. Wat is hiervan de motivering?
Het is niet uitgesloten dat een besluit betreffende vervolging van een collega-lid
van de Tweede Kamer anders beoordeeld wordt door de Tweede Kamerleden dan een besluit
betreffende vervolging van een lid van de Eerste Kamer. Immers, er bevindt zich in
meerdere opzichten enige afstand tussen de Eerste Kamer en de Tweede Kamer. Op welke
wijze dit verschil in positie tot uitdrukking komt in de besluitvorming valt niet
met zekerheid te zeggen. Maar het verschil is er.
Hoe beoordeelt de regering deze verschillende posities van de Eerste Kamer ten opzichte
van de Tweede Kamer?
De leden vragen zich af waarom er niet voor gekozen wordt het besluit tot vervolging
van een lid van de Eerste Kamer te leggen in handen van de Eerste Kamer, of voor een
alternatief waarbij het besluit tot vervolging van Eerste Kamerleden wordt genomen
door de Tweede Kamer en het besluit tot vervolging van Tweede Kamerleden door de Eerste
Kamer. Mogelijk zijn er nog andere varianten die meer tegemoet komen aan eigentijdse
eisen van evenwichtigheid, transparantie en het vermijden van de schijn van vooringenomenheid.
Wil de regering haar opvattingen hierover geven?
De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid en voor Binnenlandse
Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning zien uw
reactie met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Duthler
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van
Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Engels
De griffier voor dit verslag, Van Dooren