34 854 Intrekking van de Wet raadgevend referendum

P MOTIE VAN HET LID VAN HATTEM C.S.

Voorgesteld 10 juli 2018

De Kamer, in vergadering bijeen op 10 juli 2018, behandelende de Wet intrekking raadgevend referendum,

constaterende,

  • dat de Minister in de Tweede Kamer heeft gesteld dat zij geen appellabel besluit zal nemen op grond van artikel 6 Wrr over de referendabiliteit van de intrekkingswet vanwege de terugwerkende kracht van de intrekkingswet;1

  • dat in het vonnis2 inzake de rechtszaak van Meer Democratie vs. Staat der Nederlanden (in casu Ministerie van Binnenlandse Zaken) te lezen is dat in deze zaak namens de Minister gesteld is dat er «een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang openstaat bij de bestuursrechter»;3

  • dat in het vonnis tevens wordt bevestigd dat de partijen, dus ook de Staat, met juistheid tot uitgangspunt nemen dat de standpunten van Meer Democratie in een rechtsgang door de Afdeling kunnen worden getoetst;

overwegende,

  • dat de stellingname van de Minister in de rechtszaak dat rechtsgang over een besluit of weigering van een besluit inzake de referendabiliteit met voldoende waarborgen open staat strijdig lijkt te zijn met het standpunt van de Minister in de Tweede Kamer dat vanwege de terugwerkende kracht van de intrekkingswet het nemen van een appellabel referendabiliteitsbesluit niet aan de orde is;

  • dat hierdoor onduidelijkheid ontstaat over de rechtszekerheid;

Roept de Minister op:

om de rechtsgang naar de bestuursrechter open te houden inzake een referendabiliteitsbesluit over de intrekkingswet,

en gaat over tot de orde van de dag.

Van Hattem

Van Beek

T. van Kesteren

Dercksen

Faber

Van Strien

Kok


X Noot
1

«Het nemen van een (appellabel) referendabiliteitsbesluit op grond van artikel 6 van de Wet raadgevend referendum is bij de intrekkingswet niet aan de orde, aangezien de basis daartoe vanaf het tijdstip van bekrachtiging van de intrekkingswet is komen te ontvallen ingevolge artikel VI van de intrekkingswet.» (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 854, nr. 6, p. 15).

X Noot
2

Rechtbank Den Haag van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:7888).

X Noot
3

Waarbij de Staat de rechtsgang beoogt «die op grond van artikel 91 Wrr openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) tegen een besluit van de Minister of over een aangenomen en bekrachtigde wet een referendum kan worden gehouden (artikel 6 Wrr) of de weigering zo’n besluit te nemen» (r.o. 4.4).

Naar boven