Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 september 2018
Hierbij bied ik u aan de beantwoording van de op 5 juli 2018 toegezonden vragen en
opmerkingen inzake programma Langer Thuis en Actielijn Wonen en Zorg (Kamerstukken
31 765 en 32 847, nr. 342).
Tevens wil ik hierbij ingaan op enkele toezeggingen die ik heb gedaan tijdens het
notaoverleg over de initiatiefnota over de Zorgbuurthuizen (Kamerstuk 34 849, nr. 2).
In het notaoverleg heb ik toegezegd om u de toename in de uitgaven in het eerstelijnsverblijf
te sturen. Hierbij krijgt u deze reeks.
Ontwikkeling uitgaven elv (in miljoenen euro)
2015
|
2016
|
2017
|
2018
|
183
|
249
|
293
|
326
|
Uit de stijging van de uitgaven aan eerstelijnsverblijf kan, zoals ik in het debat
aangaf, geen relatie worden gelegd met de hervorming van de langdurige zorg. Het grootste
deel van de uitgaven aan eerstelijnsverblijf waren uitgaven die voor de hervorming
onderdeel uitmaakten van uitgaven in de AWBZ. Daarnaast is er al decennia een daling
van het aantal mensen dat naar een instelling gaat ondanks dat het aantal ouderen
toenam.
U heeft gevraagd of u geïnformeerd kan worden over de ontwikkeling in de nieuwe woonzorgvormen,
tussen thuis en instelling in. Zoals ik in de antwoorden bij het Programma Langer
thuis aangeef zijn hier geen directe gegevens beschikbaar. Dit heeft vooral te maken
met het gegeven dat er geen eenduidige definitie voor handen is. Dat neemt niet weg
dat ik ook graag het zicht op het aanbod en de ontwikkeling daarin van woonzorgvormen
en voor zorg geschikte woningen wil verbeteren, zoals uiteengezet in het programma
langer thuis. Ik wil hier samen met de Minister van BZK aan bijdragen door te onderzoeken
op welke wijze vanuit bestaande data een beter inzicht kan worden verschaft in het
huidige aanbod voor deze doelgroepen en wat hier door private en publieke partijen
en corporaties aan wordt toegevoegd. Naast deze meer kwantitatieve informatie zal
ook informatie beschikbaar komen over mogelijke woonzorgconcepten (en leerpunten daarbij
om te komen tot een nieuw woonzorgconcept) uit het kennisprogramma.
Ik heb daarnaast uw Kamer toegezegd met het WFZ in gesprek te gaan over de mogelijkheden
tot borging van investeringen in woonzorgconcepten. Mijn medewerkers hebben deze week
contact gehad met het WFZ. Ik kan u melden dat er volgens het WFZ geen formele belemmeringen
bestaan voor de borging van dergelijke investeringen, zolang het gaat om voorzieningen
die ten dienste staan van zorgverlening waarop een aanspraak bestaat ingevolgde de
Zvw en/of Wlz. Met een voorgenomen aanpassing van de werkingssfeer van het WFZ komen
ook bepaalde investeringen in verblijfsvoorzieningen bedoeld voor Wmo-ondersteuning
weer in aanmerking voor borging. Daarmee wordt de drempel lager voor woonzorgconcepten
die zorg verlenen op de scheidslijn van de verschillende zorgwetten. Wel is het belangrijk
dat een borgingsverzoek voldoet aan de door het WFZ gestelde kredietwaardigheidseisen.
Om de risico’s voor het WFZ en de hieraan deelnemende zorgaanbieders te beperken moet
de exploitatie van de aanvrager en de onderbouwing van de plannen op orde zijn. Het
WFZ maakt bij de beoordeling daarvan een eigenstandige afweging. Ook vraagt het WFZ
zekerheden, hetgeen in de praktijk betekent dat de aanvrager eigenaar moet zijn van
de (verblijfs-)voorzieningen waarin wordt geïnvesteerd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge