34 816 EU-voorstellen: Commissiemededeling en verordening inzake het Europees Defensiefonds COM(2017)294 en COM(2017)295

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 november 2017

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking1 hebben kennisgenomen van de op 7 juni 2017 door de Europese Commissie gepresenteerde mededeling over het Europees Defensiefonds (EDF) en bijbehorende verordening voor het opzetten van een industrieel ontwikkelingsprogramma.2 Naar aanleiding van deze voorstellen hebben leden van diverse fracties vragen gesteld aan de Minister van Defensie bij brief van 26 oktober 2017.

De Minister heeft op 24 november 2017 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Luijk

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Minister van Defensie

Den Haag, 26 oktober 2017

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) hebben met belangstelling kennisgenomen van de op 7 juni 2017 door de Europese Commissie gepresenteerde mededeling over het Europees Defensiefonds (EDF) en bijbehorende verordening voor het opzetten van een industrieel ontwikkelingsprogramma.3 Deze voorstellen geven de leden van diverse fracties aanleiding tot het stellen van vragen.

Algemeen

De leden van de D66-fractie hebben met interesse en waardering kennis genomen van de mededeling van de Europese Commissie om een Europees Defensiefonds op te richten en van de verordening tot instelling van een industrieel ontwikkelingsprogramma. Zij verwelkomen dat met deze stappen de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie (EU) zal worden bevorderd en de efficiëntie van nationale defensie-uitgaven kan worden verbeterd en duplicatie en verspilling worden tegengegaan. De leden van de D66 onderstrepen het belang van hechte Europese samenwerking, ook op het gebied van veiligheid en defensie. Deze leden hebben daarbij enkele vragen over de concrete vormgeving van het Europees Defensiefonds en het industrieel ontwikkelingsprogramma.

De leden van de SP-fractie hebben met verontrusting kennis genomen van de Commissiemededeling en de verordening inzake een Europees Defensiefonds. De leden van de SP-fractie constateren dat de uitvoering van eerdere plannen (zoals vervat in het Europees Defensie Actieplan) voor de verdere militarisering van de EU nu versneld ter hand wordt genomen. De leden van de SP-fractie delen de mening van de regering dat dit een wenselijke ontwikkeling is die de Europese veiligheid zal versterken niet. Naar aanleiding van het BNC-fiche wensen de leden van de SP-fractie een aantal vragen aan de regering te stellen.

Positie kleinere lidstaten

De leden van de D66-fractie constateren dat in het voorstel van de Europese Commissie de coördinatieraad wordt genoemd, waarin de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger, de lidstaten, het Europees Defensieagentschap en eventueel de industrie worden samengebracht. Kan de Minister toelichten op welke manier de besluitvorming binnen deze coördinatieraad zal worden vormgegeven? Binnen de EU omvat de Europese defensie-industrie enkele hoofdrolspelers in met name Frankrijk, Duitsland en Italië en daarnaast een aantal kleinere «niche players» in de kleinere lidstaten, zoals Nederland. Hoe kan het beste zeker worden gesteld dat de belangen en opvattingen van deze laatste groep landen tot hun recht kunnen komen in het besluitvormingsproces?

Hiermee verbonden brengen de leden van de D66-fractie graag een tweede punt naar voren dat met name van belang is voor het midden- en kleinbedrijf (MKB). In het BNC-fiche dat de regering op 14 juli 2017 naar de Kamer stuurde wordt gesteld dat Nederland zich in het kader van het voorstel in zal zetten voor een «level playing field», waardoor bedrijven (waaronder het MKB) uit kleinere landen eerlijke kansen krijgen als hoofdaannemer of als toeleverancier. Het belang hiervan voor de Nederlandse defensie-industrie is evident. Heeft de regering al concrete ideeën hoe dit te bereiken?

Nut en noodzaak

De eerste vragen van de leden van de SP-fractie hebben betrekking op nut en noodzaak van het voorgestelde programma en de onderbouwing daarvan. Is de regering het eens met de stelling van de Europese Commissie dat de Europese defensie-industrie te maken heeft met investeringen van onvoldoende kwaliteit en een ontoereikend investeringsniveau? Zo ja, uit welke studies en exacte cijfers blijkt dit dan volgens de regering? Ontoereikend waarvoor?

De leden van de SP-fractie merken op dat de Europese defensie-industrie in totaal een jaaromzet van rond de 100 miljard euro heeft. Waarom is dit onvoldoende voor deze industrie om haar eigen onderzoek en capaciteitenontwikkeling te financieren? Heeft de regering inzicht in de winstgevendheid van de Europese defensiesector en zo ja, in hoeverre geven deze cijfers dan aanleiding tot de conclusie dat er publiek geld naar de Europese wapenindustrie moet om deze concurrerend te houden? De leden van de SP-fractie horen graag of er studies zijn die aantonen dat de winstgevendheid van de Europese defensie-industrie in gevaar komt als dit Europese publieke geld niet vrijgemaakt wordt. Dreigen Europese defensiebedrijven dan failliet te gaan? Zo ja, waarom zou dat dan voorkomen moeten worden door middel van subsidies? En is de voorgestelde 500 miljoen dan wel voldoende of kan de regering zich voorstellen dat er uiteindelijk nog meer bij zal moeten?

De leden van de SP-fractie zijn daarnaast benieuwd op basis van welke overwegingen dit programma volgens de regering gerechtvaardigd is op grond van Artikel 173 van het EU-verdrag en daarmee gericht op de verbetering van concurrentiepositie van de Europese defensie-industrie? Biedt dit artikel voldoende juridische basis voor de voorliggende verordening volgens de regering? Zo het al nodig is de concurrentiepositie van de Europese wapenindustrie te verbeteren, vindt de regering het aanwenden van belastinggeld de beste manier op dit te doen?

Is de regering het voorts met de leden van de SP-fractie eens dat op basis van de voorgenomen voorstellen de Europese defensie-industrie eerst op Europees niveau subsidie verkrijgt in de ontwikkeling van haar producten (wapens) terwijl vervolgens via nationale aanbestedingen overheden en dus de belastingbetaler deze zelfde producten weer afneemt? Betaalt de belastingbetaler zo niet twee keer aan de defensie-industrie? Vindt de regering dit een verantwoorde industriepolitiek?

De leden van de SP-fractie horen graag of de regering van mening is dat de defensiemarkt een vrije markt is. Zo ja, op grond waarvan zijn verstoringen van deze markt via overheidssubsidies dan toch gewenst? Zo nee, hoe kijkt de regering aan tegen het maken van private winsten in een markt die kennelijk niet opereert op basis van de principes van de vrije markt? Zou dit niet ook een reden kunnen zijn de defensie-industrie in publieke handen te brengen?

Financiering

Daarnaast merken de leden van de D66-fractie op dat in het BNC-fiche wordt gesteld dat Nederland geen voorstander is van het voorstel van de Commissie om het meerjarig financieel kader van het ontwikkelingsprogramma te bekostigen door middel van herprioritering en door gebruik te maken van de niet-toegewezen marge van het EU-budget. Met name dit laatste wordt door de regering niet enthousiast ontvangen. Kan de regering aangeven of zij alternatieve financieringsmogelijkheden ziet?

Voorts is het de leden van de D66-fractie nog niet geheel duidelijk wat de verhouding binnen het fonds is tussen enerzijds de ontwikkeling en anderzijds de aankoop van defensiematerieel. Klopt de interpretatie van deze leden dat het industrieel ontwikkelingsprogramma moet worden beschouwd als losstaand van de «financial toolbox»?

Aansluitend daarop vragen de leden van de D66-fractie graag of het klopt dat de aankoop van defensiematerieel niet gefinancierd zal worden vanuit het ontwikkelingsprogramma, maar vanuit deze toolbox, die gevuld zal worden door middelen die op vrijwillige basis door de lidstaten ter beschikking gesteld worden, met medefinanciering door de Commissie?

De leden van de D66-fractie constateren dat de Europese Commissie ervan uitgaat dat het voorgestelde programma van één miljard euro jaarlijks na 2020 voor ontwikkeling van militaire capaciteiten en technologie, zal werken als hefboom voor de nationale financiering met een verwacht multiplicatoreffect van vijf. Deze berekening geldt voor de gehele EU. De leden van de D66-fractie willen graag van de regering vernemen welk multiplicatoreffect voor specifiek Nederland kan worden verwacht.

Ook vernemen de leden van de D66-fractie graag of er wordt voorzien in een berekening waarin per land de financiële inleg van het fonds wordt gecompenseerd door bezuiniging door samenwerking bij de aanschaf, en door een min of meer evenredige verdeling van werk en inkomsten onder de lidstaten op basis van de financiële deelname van de landen aan de ontwikkeling en aankoop van defensiematerieel.

Voorts hebben de leden van de SP-fractie nog enkele vragen over de financiële implicaties en de consequenties voor de EU-begroting. Er is sprake van een herprioritering binnen de bestaande financiële kaders. De regering geeft aan geen bezwaar tegen deze herprioritering te hebben. De leden van de SP-fractie vragen de regering dit, en dus de onderliggende beleidskeuzes, nader te motiveren. Op grond waarvan zou een industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie-industrie prioriteit moet krijgen ten opzichte van bijvoorbeeld de Europese programma’s voor navigatie per satelliet en aardobservatie of voor «sustainable development and environmental protection», waarvan het budget verlaagd zal worden? Vindt de regering genoemde programma’s nuttig? Hoe schat de regering de gevolgen in van een verlaging van het budget van deze programma’s?

De leden van de SP-fractie merken op dat bij elkaar opgeteld deze verlagingen nog niet genoeg zullen zijn en dus wordt ook de niet-toegewezen marge verlaagd. Om welk bedrag gaat het hier precies? De regering betoont zich geen voorstander van een voortijdige inzet van deze marge. Maar schat de regering dan in dat de financiering binnen de bestaande financiële kaders mogelijk ook te realiseren is zonder de inzet van deze marge? En zo dit niet het geval blijkt te zijn, vindt de regering de inzet van deze marge dan geen onverantwoord risico gegeven het feit dat, zoals de regering zelf ook stelt, deze marge bedoeld is voor onvoorziene uitgaven? Kan de regering preciseren onder welke omstandigheden zij de inzet van deze marge wel of niet verantwoord zou vinden?

De leden van de SP-fractie zien dat de regering de Europese Commissie ook vraagt om een inventarisatie van de gevolgen en risico’s van de voorgestelde financiering. Betreft dit ook de gevolgen van de genoemde bestaande programma’s waarvan het budget verlaagd zal worden? Wanneer verwacht de regering deze inventarisatie te ontvangen en zal de regering deze ook met de Eerste Kamer delen? Is het denkbaar dat deze analyse van de gevolgen en risico’s leidt tot een verandering van de Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel?

Graag horen de leden van de SP-fractie daarnaast hoe groot de regering het risico inschat dat vanwege onvoorziene uitgaven tussen nu en 2019 (als het eerste geld vrijgemaakt zal moeten worden) de marge niet ingezet kan worden? In hoeverre is de Brexit (en het mogelijk stuklopen van de onderhandelingen) hier ook in het bijzonder een risico? Hoe zou de regering dan aankijken tegen de financiering van het voorgestelde programma? Zou het dan nog steeds binnen de bestaande kaders gefinancierd kunnen worden?

De leden van de SP-fractie constateren dat regering niet wil vooruitlopen op de omvang en inhoud van het volgende meerjarige financiële kader, maar is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat de door de Commissie gewenste reservering van één miljard euro per jaar na 2020 dan wel een verhoging van de EU-begroting met zich mee zal brengen dan wel een verdergaande herprioritering van de uitgaven dan nu reeds voorzien noodzakelijk zal maken? Wanneer verwacht de regering de Kamer nadere inzichten te kunnen verschaffen omtrent haar overwegingen in dezen? Kan de regering zich in beginsel vinden in dit bedrag van één miljard per jaar als te realiseren ambitie voor na 2020?

Veiligheid en samenhang met NAVO

Tot slot is het de leden van de D66-fractie opgevallen dat onderhavige stukken van de Commissie de NAVO niet genoemd wordt, terwijl in meerdere andere EU-teksten de laatste tijd voortdurend wordt herhaald dat de militaire capaciteitsopbouw in de EU in samenhang met de defensieplanning in NAVO-verband moet plaatsvinden. Welke betekenis moet aan deze omissie worden toegekend?

De leden van de SP-fractie constateren dat in haar positiebepaling de regering voorstander stelt te zijn van een versterkte samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie en verwijst daarbij naar de verslechterde veiligheidssituatie zowel aan de Oost- en Zuidflank van Europa. Op grond waarvan denkt de regering dat deze veiligheidssituatie zal verbeteren als er Europees belastinggeld naar de Europese defensie-industrie zal gaan? Is het volgens de regering denkbaar dat acties van Europese lidstaten – al dan niet in NAVO-verband – zelf eerder hebben bijgedragen aan de verslechterde veiligheid aan de Europese flanken? Vindt de regering, met de kennis van nu, dat de militaire actie uitgevoerd ten aanzien van Libië in 2011 de veiligheid aan Europa’s zuidflank versterkt of verslechterd heeft? Hoe zal in dat licht Europese defensiesamenwerking onze veiligheid precies vergroten, zo vragen de leden van de SP-fractie?

De commissie BDO ziet de antwoorden van de regering graag uiterlijk binnen vier weken tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, A. Postema

BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 november 2017

Hierbij ontvangt u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (ingezonden 26 oktober jl. met kenmerk 161986u) inzake de Commissiemededeling over het Europees Defensiefonds (EDF) en de bijbehorende verordening voor een industrieel ontwikkelingsprogramma (EDIDP).

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (ingezonden 26 oktober jl. met kenmerk 161986u) inzake de Commissiemededeling over het Europees Defensiefonds (EDF) en de bijbehorende verordening voor een industrieel ontwikkelingsprogramma (EDIDP).

Positie kleinere lidstaten

D66:

1. De leden van de D66-fractie constateren dat in het voorstel van de Europese Commissie de coördinatieraad wordt genoemd, waarin de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger, de lidstaten, het Europees Defensieagentschap en eventueel de industrie worden samengebracht. Kan de Minister toelichten op welke manier de besluitvorming binnen deze coördinatieraad zal worden vormgegeven?

Antwoord

Zoals vermeld in het BNC fiche stelt de Commissie een overkoepelende coördinatieraad voor, waarin de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger, de lidstaten, het Europees Defensieagentschap en (mogelijk) de industrie worden samengebracht. In het geval de industrie deel uit zal maken van de coördinatieraad van het fonds acht Nederland het van belang dat dit een representatieve en evenwichtige vertegenwoordiging betreft van zowel grote als kleinere spelers binnen de defensie-industrie (inclusief vertegenwoordigers van het mkb) uit verschillende lidstaten. De besluitvorming in de coördinatieraad moet nog nader worden uitgewerkt.

D66:

2. Binnen de EU omvat de Europese defensie-industrie enkele hoofdrolspelers in met name Frankrijk, Duitsland en Italië̈ en daarnaast een aantal kleinere «niche players» in de kleinere lidstaten, zoals Nederland. Hoe kan het beste zeker worden gesteld dat de belangen en opvattingen van deze laatste groep landen tot hun recht kunnen komen in het besluitvormingsproces?

3. In het BNC-fiche dat de regering op 14 juli 2017 naar de Kamer stuurde wordt gesteld dat Nederland zich in het kader van het voorstel in zal zetten voor een «level playing field», waardoor bedrijven (waaronder het MKB) uit kleinere landen eerlijke kansen krijgen als hoofdaannemer of als toeleverancier. Het belang hiervan voor de Nederlandse defensie-industrie is evident. Heeft de regering al concrete ideeën hoe dit te bereiken?

Antwoord

Nederland zet zich in voor een open, competitieve defensiemarkt met een gelijk speelveld. Ook tijdens besprekingen over de verordening voor het industrieel ontwikkelingsprogramma is het belang van grensoverschrijdende samenwerking en de positie van het midden- en kleinbedrijf (mkb) voortdurend benadrukt. Door middel van toewijzingscriteria worden systeembouwers gemotiveerd tot het opnemen van grensoverschrijdend mkb in projectconsortia. Daarnaast is het streven in het industrieel ontwikkelingsprogramma (EDIDP) vast te leggen dat het werkprogramma zal moeten worden goedgekeurd door de Europese Commissie na consultatie van alle lidstaten. Het EDIDP zal in principe werken volgens competitieve aanbestedingsprocedures.

Nut en noodzaak

SP:

4. Is de regering het eens met de stelling van de Europese Commissie dat de Europese defensie-industrie te maken heeft met investeringen van onvoldoende kwaliteit en een ontoereikend investeringsniveau? Zo ja, uit welke studies en exacte cijfers blijkt dit dan volgens de regering? Ontoereikend waarvoor?

Antwoord

De snel toenemende instabiliteit in de wereld vergt een moderne en goed toegeruste krijgsmacht. Om uitvoering te geven aan de grondwettelijke taken en te kunnen garanderen dat krijgsmacht veelzijdig inzetbaar blijft, investeert het kabinet in modernisering en versterking van de krijgsmacht. Het kabinet is van mening dat een sterker Europees veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) ook in het strategische belang van Nederland is. Verhoging van het investeringsniveau is in lijn met de ambitie zoals gesteld in de EU Global Strategy die ook door NL is omarmd.

SP:

5. De leden van de SP-fractie merken op dat de Europese defensie-industrie in totaal een jaaromzet van rond de 100 miljard euro heeft. Waarom is dit onvoldoende voor deze industrie om haar eigen onderzoek en capaciteitenontwikkeling te financieren? Heeft de regering inzicht in de winstgevendheid van de Europese defensiesector en zo ja, in hoeverre geven deze cijfers dan aanleiding tot de conclusie dat er publiek geld naar de Europese wapenindustrie moet om deze concurrerend te houden?

8. Is de regering het voorts met de leden van de SP-fractie eens dat op basis van de voorgenomen voorstellen de Europese defensie-industrie eerst op Europees niveau subsidie verkrijgt in de ontwikkeling van haar producten (wapens) terwijl vervolgens via nationale aanbestedingen overheden en dus de belastingbetaler deze zelfde producten weer afneemt? Betaalt de belastingbetaler zo niet twee keer aan de defensie-industrie? Vindt de regering dit een verantwoorde industriepolitiek?

Antwoord

De defensie-industrie financiert een deel van het onderzoek zelf. Een ander deel is niet of niet goed financierbaar door private partijen. Defensietechnologie (met uitzondering van dual use technologieën) wordt speciaal ontwikkeld voor toepassing door overheden. De aard van de technologie in combinatie met geldende regelgeving belet andere toepassingen. Het terugverdienen van de investering is dus ook afhankelijk van opdrachten van de overheid. Private partijen kunnen dit niet (of tegen veel hogere financieringskosten) op de kapitaalmarkt financieren. Zonder financiering van onderzoek door overheden of de EU wordt geen of zeer weinig innovatief onderzoek uitgevoerd. Wanneer onderzoek wel door private partijen wordt gefinancierd, resulteert dit veelal in hogere aanschafprijzen. De winstgevendheid van de Europese defensiesector wordt door de industrie zelf openbaar gemaakt via de jaarcijfers van het betreffende bedrijf.

SP:

6. De leden van de SP-fractie horen graag of er studies zijn die aantonen dat de winstgevendheid van de Europese defensie-industrie in gevaar komt als dit Europese publieke geld niet vrijgemaakt wordt. Dreigen Europese defensiebedrijven dan failliet te gaan? Zo ja, waarom zou dat dan voorkomen moeten worden door middel van subsidies? En is de voorgestelde € 500 miljoen dan wel voldoende of kan de regering zich voorstellen dat er uiteindelijk nog meer bij zal moeten?

SP:

9. De leden van de SP-fractie horen graag of de regering van mening is dat de defensiemarkt een vrije markt is. Zo ja, op grond waarvan zijn verstoringen van deze markt via overheidssubsidies dan toch gewenst? Zo nee, hoe kijkt de regering aan tegen het maken van private winsten in een markt die kennelijk niet opereert op basis van de principes van de vrije markt? Zou dit niet ook een reden kunnen zijn de defensie-industrie in publieke handen te brengen?

Antwoord:

De defensie- en veiligheidsmarkt is vanwege politieke, economische en veiligheidsbelangen geen open markt. Zoals vermeld in het BNC-fiche heeft de Europese defensiesector te maken met inefficiënties, duplicatie en een gebrek aan interoperabiliteit, innovatie en hoogwaardige technologische ontwikkeling. Concurrentie en samenwerking, die innovatie en doelmatigheid kunnen aanjagen, zijn beperkt in de EU. De Commissie ziet hier een rol, binnen de kaders van de verdragen, de ontwikkeling van de benodigde capaciteiten te ondersteunen, zodat de EU het hoofd kan bieden aan de veiligheidsdreigingen. De Commissie wil met de voorgestelde € 500 miljoen samenwerking stimuleren in de beginstadia van de industriële ontwikkelingscyclus, omdat aan deze fase technische en financiële risico’s zijn verbonden die het benutten van onderzoeksresultaten belemmeren. Het Europees Defensiefonds wordt opgericht om de ontwikkeling van strategische EU-defensiecapaciteiten te stimuleren, niet de winstgevendheid van de Europese defensie-industrie te bevorderen. Nederland maakt zich sterk de bedrijven uit kleinere landen eerlijke kansen te geven als hoofdaannemer of als toeleverancier.

SP:

7. De leden van de SP-fractie zijn daarnaast benieuwd op basis van welke overwegingen dit programma volgens de regering gerechtvaardigd is op grond van Artikel 173 van het EU-verdrag en daarmee gericht op de verbetering van concurrentiepositie van de Europese defensie-industrie? Biedt dit artikel voldoende juridische basis voor de voorliggende verordening volgens de regering? Zo het al nodig is de concurrentiepositie van de Europese wapenindustrie te verbeteren, vindt de regering het aanwenden van belastinggeld de beste manier op dit te doen?

Antwoord

Artikel 173 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is de rechtsgrondslag van dit voorstel. Volgens dit artikel is het optreden van de EU en lidstaten gericht op een betere benutting van het industriële potentieel van het beleid om innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling te stimuleren. Dit sluit aan bij de doelstelling van de ontwerpverordening om het concurrentievermogen van de defensie-industrie van de Unie te versterken door een betere benutting van het industriële potentieel van innovatie en technologische ontwikkeling te stimuleren door samenwerking tussen ondernemingen in de lidstaten. Het kabinet acht artikel 173 VWEU de juiste rechtsbasis. Er is sprake van een ondersteunende/aanvullende bevoegdheid van de Unie ten aanzien van industriebeleid (artikel 6 onder b VWEU).

Financiering – inzet niet-toegewezen marge

D66:

10. Daarnaast merken de leden van de D66-fractie op dat in het BNC-fiche wordt gesteld dat Nederland geen voorstander is van het voorstel van de Commissie om het meerjarig financieel kader van het ontwikkelingsprogramma te bekostigen door middel van herprioritering en door gebruik te maken van de niet-toegewezen marge van het EU-budget. Met name dit laatste wordt door de regering niet enthousiast ontvangen. Kan de regering aangeven of zij alternatieve financieringsmogelijkheden ziet?

SP:

11. Om welk bedrag gaat het hier precies? De regering betoont zich geen voorstander van een voortijdige inzet van deze marge. Maar schat de regering dan in dat de financiering binnen de bestaande financiële kaders mogelijk ook te realiseren is zonder de inzet van deze marge? En zo dit niet het geval blijkt te zijn, vindt de regering de inzet van deze marge dan geen onverantwoord risico gegeven het feit dat, zoals de regering zelf ook stelt, deze marge bedoeld is voor onvoorziene uitgaven? Kan de regering preciseren onder welke omstandigheden zij de inzet van deze marge wel of niet verantwoord zou vinden?

Antwoord

Voor het industriële ontwikkelingsprogramma wil de Commissie voor de periode 2019–2020 in totaal € 500 miljoen uit het EU-budget vrijmaken (€ 245 mln. voor 2019 en € 255 mln. voor 2020). Om dit binnen de bestaande financiële kaders te bekostigen stelt de Commissie voor het budget van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, de Europese programma's voor navigatie per satelliet (Galileo € 130 mln. en Egnos € 5 mln.), het Europees programma voor aardobservatie (Copernicus € 15 mln.), het ITER-programma (€ 80 mln.) en de niet-toegewezen marge te verlagen. Nederland heeft geen bezwaar tegen deze herprioritering, maar ziet graag dat de Commissie de gevolgen en risico’s hiervan in kaart brengt. Daarnaast ziet Nederland graag dat de niet-toegewezen marge kan worden ingezet voor onvoorziene uitgaven. Nederland is zodoende geen voorstander van voortijdige inzet van deze marge. Over eventuele alternatieve financieringsmogelijkheden zijn de lidstaten op dit moment nog in gesprek.

SP:

12. Graag horen de leden van de SP-fractie daarnaast hoe groot de regering het risico inschat dat vanwege onvoorziene uitgaven tussen nu en 2019 (als het eerste geld vrijgemaakt zal moeten worden) de marge niet ingezet kan worden? In hoeverre is de Brexit (en het mogelijk stuklopen van de onderhandelingen) hier ook in het bijzonder een risico? Hoe zou de regering dan aankijken tegen de financiering van het voorgestelde programma? Zou het dan nog steeds binnen de bestaande kaders gefinancierd kunnen worden?

Antwoord

Nederland pleit voor het aanhouden van een marge onder de plafonds van het Meerjarig Financieel Kader, om tijdens de implementatie van de begroting budgettair te kunnen reageren op onvoorziene omstandigheden. Het is naar Nederlandse mening onverstandig deze marge voorafgaand aan de start van het begrotingsjaar reeds te benutten. Nederland zet zich tijdens de onderhandelingen in voor behoud van marge onder de plafonds. Nederland kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze onderhandelingen en zodoende geen inschatting geven over de mogelijke inzet van deze marge. Nederland kan evenmin vooruitlopen op de uitkomsten van de onderhandelingen over de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.

Financiering – herprioritering

SP:

13. Er is sprake van een herprioritering binnen de bestaande financiële kaders. De regering geeft aan geen bezwaar tegen deze herprioritering te hebben. De leden van de SP-fractie vragen de regering dit, en dus de onderliggende beleidskeuzes, nader te motiveren. Op grond waarvan zou een industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie-industrie prioriteit moet krijgen ten opzichte van bijvoorbeeld de Europese programma’s voor navigatie per satelliet en aardobservatie of voor «sustainable development and environmental protection», waarvan het budget verlaagd zal worden? Vindt de regering genoemde programma’s nuttig? Hoe schat de regering de gevolgen in van een verlaging van het budget van deze programma’s?

SP:

14. De leden van de SP-fractie zien dat de regering de Europese Commissie ook vraagt om een inventarisatie van de gevolgen en risico’s van de voorgestelde financiering. Betreft dit ook de gevolgen van de genoemde bestaande programma’s waarvan het budget verlaagd zal worden? Wanneer verwacht de regering deze inventarisatie te ontvangen en zal de regering deze ook met de Eerste Kamer delen? Is het denkbaar dat deze analyse van de gevolgen en risico’s leidt tot een verandering van de Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel?

Antwoord

De programma’s vanuit waar middelen worden overgeheveld blijven onverminderd van belang. De Commissie heeft tijdens besprekingen van de verordening aangegeven dat de financiële risico’s voor de programma’s waarvan het budget verlaagd zal worden beperkt zijn. Nederland heeft geen bezwaar tegen deze herprioritering, maar ziet graag dat de Commissie de gevolgen en risico’s hiervan in kaart brengt. Daarnaast ziet Nederland graag dat de niet-toegewezen marge wordt aangehouden zodat deze kan worden ingezet voor onvoorziene uitgaven en is zodoende geen voorstander van voortijdige inzet van deze marge. Besprekingen hierover zijn nog gaande. Op termijn zal deze informatie uw Kamer toekomen.

Financiering – de «financial toolbox»

D66:

15. Voorts is het de leden van de D66-fractie nog niet geheel duidelijk wat de verhouding binnen het fonds is tussen enerzijds de ontwikkeling en anderzijds de aankoop van defensiematerieel. Klopt de interpretatie van deze leden dat het industrieel ontwikkelingsprogramma moet worden beschouwd als losstaand van de «financial toolbox»?

Aansluitend daarop vragen de leden van de D66-fractie graag of het klopt dat de aankoop van defensiematerieel niet gefinancierd zal worden vanuit het ontwikkelingsprogramma, maar vanuit deze toolbox, die gevuld zal worden door middelen die op vrijwillige basis door de lidstaten ter beschikking gesteld worden, met medefinanciering door de Commissie?

Antwoord

De Commissie wil naast het onderzoeksprogramma en het industrieel ontwikkelingsprogramma een zogenaamde financial toolbox uitwerken om samenwerking te bevorderen bij het opstarten van gezamenlijke ontwikkelingsprogramma’s van landen na afloop van de prototype-fase en bij de uiteindelijke aanschaf van capaciteiten. Het industrieel ontwikkelingsprogramma, de financial toolbox en het onderzoeksprogramma maken alle onderdeel uit van het Europees Defensiefonds, maar staan los van elkaar. Het is daarmee uitgesloten dat de aankoop van defensiematerieel gefinancierd zal worden vanuit het budget dat gereserveerd is voor het ontwikkelingsprogramma.

De instrumenten uit deze financial toolbox moeten nog in samenspraak met de lidstaten worden uitgewerkt. De Commissie wil hiervoor een ad hoc comité in het leven roepen waarin de lidstaten, de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) en het Europees Defensieagentschap (EDA) vertegenwoordigd zijn. De Commissie voorziet daarnaast dat een task force wordt opgericht die lidstaten kan adviseren over de inzet van de geschikte financiële instrumenten. Lidstaten kunnen hier op vrijwillige basis gebruik van maken.

Financiering

D66:

16. De leden van de D66-fractie constateren dat de Europese Commissie ervan uitgaat dat het voorgestelde programma van één miljard euro jaarlijks na 2020 voor ontwikkeling van militaire capaciteiten en technologie, zal werken als hefboom voor de nationale financiering met een verwacht multiplicatoreffect van vijf. Deze berekening geldt voor de gehele EU. De leden van de D66-fractie willen graag van de regering vernemen welk multiplicatoreffect voor specifiek Nederland kan worden verwacht.

17. Ook vernemen de leden van de D66-fractie graag of er wordt voorzien in een berekening waarin per land de financiële inleg van het fonds wordt gecompenseerd door bezuiniging door samenwerking bij de aanschaf, en door een min of meer evenredige verdeling van werk en inkomsten onder de lidstaten op basis van de financiële deelname van de landen aan de ontwikkeling en aankoop van defensiematerieel.

Antwoord

Het is nog niet mogelijk vooruit te lopen op de economische berekeningen van een uitgebreid programma voor de periode na 2020. Dit is sterk afhankelijk van de soorten projecten die voor financiering door het industrieel ontwikkelingsprogramma in aanmerking komen. Nederland zal een nieuw voorstel goed beoordelen op grond van de ervaringen in 2019 en 2020.

SP:

18. De leden van de SP-fractie constateren dat regering niet wil vooruitlopen op de omvang en inhoud van het volgende meerjarige financiële kader, maar is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat de door de Commissie gewenste reservering van één miljard euro per jaar na 2020 dan wel een verhoging van de EU-begroting met zich mee zal brengen dan wel een verdergaande herprioritering van de uitgaven dan nu reeds voorzien noodzakelijk zal maken? Wanneer verwacht de regering de Kamer nadere inzichten te kunnen verschaffen omtrent haar overwegingen in dezen? Kan de regering zich in beginsel vinden in dit bedrag van één miljard per jaar als te realiseren ambitie voor na 2020?

Antwoord

Nederland staat positief tegenover het huidige voorstel van de Europese Commissie voor de inzet van financiële steun uit de EU begroting ter ondersteuning van defensie-gerelateerd onderzoek en de ontwikkelingsfasen van capaciteitsontwikkelingsprojecten. De Europese Commissie stelt voor onder het volgende Meerjarig Financieel Kader een budget met omvang van één miljard euro te reserveren. De Europese Commissie zal dit voorstel betrekken bij het voorstel voor het volgende Meerjarig Financieel Kader; dit voorstel wordt in mei volgend jaar verwacht. Het is op dit moment nog niet aan te geven hoe de Europese Commissie de financiering onder het volgende Meerjarig Financieel inpast. Nederland wil het voorstel voor het volgende Meerjarig Financieel Kader, inclusief de verdeling van alle budgetten daaronder, graag integraal beoordelen. Het kabinet zal uw Kamer na presentatie van het Commissievoorstel hierover informeren.

Veiligheid en samenhang met NAVO

D66:

19. Het is de leden van de D66-fractie opgevallen dat onderhavige stukken van de Commissie de NAVO niet genoemd wordt, terwijl in meerdere andere EU-teksten de laatste tijd voortdurend wordt herhaald dat de militaire capaciteitsopbouw in de EU in samenhang met de defensieplanning in NAVO-verband moet plaatsvinden. Welke betekenis moet aan deze omissie worden toegekend?

Antwoord

Nederland heeft tijdens de besprekingen tussen lidstaten over de verordening voor het industriële ontwikkelingsprogramma het belang van samenhang met Navo initiatieven naar voren gebracht. Inmiddels is in de doelstellingen van de verordening een verwijzing opgenomen naar initiatieven en prioriteiten in Navo verband.

SP:

20. De leden van de SP-fractie constateren dat in haar positiebepaling de regering voorstander stelt te zijn van een versterkte samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie en verwijst daarbij naar de verslechterde veiligheidssituatie zowel aan de Oost- en Zuidflank van Europa. Op grond waarvan denkt de regering dat deze veiligheidssituatie zal verbeteren als er Europees belastinggeld naar de Europese defensie-industrie zal gaan? Is het volgens de regering denkbaar dat acties van Europese lidstaten – al dan niet in NAVO-verband – zelf eerder hebben bijgedragen aan de verslechterde veiligheid aan de Europese flanken? Vindt de regering, met de kennis van nu, dat de militaire actie uitgevoerd ten aanzien van Libië in 2011 de veiligheid aan Europa’s zuidflank versterkt of verslechterd heeft? Hoe zal in dat licht Europese defensiesamenwerking onze veiligheid precies vergroten, zo vragen de leden van de SP-fractie?

Antwoord

Een sterke Europese technologische en industriële defensiebasis en een competitieve Europese defensiemarkt zijn volgens het kabinet belangrijke randvoorwaarden voor een sterker Europees veiligheids- en defensiebeleid. In de EU is er op dit moment een tekort aan een aantal belangrijke strategische capaciteiten. Het Europees defensiefonds kan helpen deze capaciteiten te ontwikkelen. Dit stelt de EU in staat strategische autonomie te bereiken. Door het gezamenlijk ontwikkelen en aanschaffen van defensiecapaciteiten zijn bovendien meer schaalvoordelen en interoperabiliteit te behalen. Dit komt ook de samenwerking in EU missies en operaties ten goede. Europese defensiesamenwerking biedt een manier om grensoverschrijdende problematiek aan te pakken. Zo maakt Nederland zich sterk voor het vereenvoudigen van grensoverschrijdend militair transport in Europa. Het merendeel van de lidstaten steunt dit initiatief. Wanneer militair transport in Europa eenvoudiger wordt, kan Europa sneller en adequater reageren op dreigingen of crisissituaties aan de randen van Europa.

De interventie in Libië in 2011 was destijds op verzoek van verschillende Libische groeperingen en met het oogmerk grootschalige schendingen van mensenrechten te voorkomen. In zijn begrotingsbehandeling d.d. 15 november jl. heeft de Minister van Buitenlandse Zaken evenwel gesteld dat de vraag terecht is of, met de kennis van nu, het westerse ingrijpen wel zo verstandig is geweest, mede gelet op de zeer fragiele en soms anarchistische situatie in Libië nu. De huidige situatie in Libië is verre van stabiel.


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP) (vice-voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Van Kappen (VVD), Kuiper (CU), Schaap (VVD) (vice-voorzitter), Strik (GL), Knip (VVD), Faber-van de Klashorst (PVV), De Graaf (D66), De Grave (VVD), Martens (CDA), Postema (PvdA) (voorzitter), Vlietstra (PvdA), Lokin-Sassen (CDA), Vac. (PVV), Van Apeldoorn (SP), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Knapen (CDA), Lintmeijer (GL), Van Rij (CDA), Schaper (D66), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Overbeek (SP), Sini (PvdA), Baay-Timmerman (50PLUS)

X Noot
2

COM(2017)295 (mededeling) en COM(2017)294 (verordening). Zie dossier E170029 op www.europapoort.nl.; de COM-documenten zijn als bijlagen bij dit verslag gevoegd.

X Noot
3

COM(2017)295 (mededeling) en COM(2017)294 (verordening). Zie dossier E170029 op www.europapoort.nl.

Naar boven