34 812 Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake regionale samenwerking voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 28 mei 2018

1. Inleiding

Graag dank ik de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor hun bijdrage aan het voorliggende wetsvoorstel. Hieronder ga ik in op de opmerkingen en vragen van deze leden.

2. Doel en inhoud wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom deelname aan het overleg met de RMC-gemeenten voor sommige partijen (arbeid en zorg) niet verplicht wordt gesteld en voor andere partijen, zoals mbo-instellingen, wel.

Zoals de leden van de VVD-fractie aangeven, is in het wetsvoorstel niet vastgelegd welke partijen bij het overleg van de RMC-contactgemeente met partijen uit domeinen arbeid en zorg aan tafel behoren te zitten. Het aansluiten bij het overleg is van groot belang, maar tegelijkertijd zou het vanwege de regionale verschillen onverstandig zijn om op landelijk niveau voor te schrijven welke partijen de RMC-contactgemeente zou moeten uitnodigen. De praktijk laat zien dat in een aantal regio’s partijen uit zorg en arbeidsmarkt reeds deelnemen aan dit overleg en dat dit niet altijd (vertegenwoordigers van) bestuurders van dezelfde organisaties zijn.

Dit ligt anders bij de in het wetsvoorstel voorgestelde verplichting tot deelname van mbo-instellingen aan het overleg tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs voor het voortgezet onderwijs. Er is hiervoor reeds een bij wet vastgelegde overlegstructuur, waarbij het voor mbo-instellingen ook duidelijk is bij welk overleg zij moeten aansluiten. De ervaring in de praktijk laat zien dat dit echter niet vanzelf tot stand komt. Uit de tussentijdse evaluatie van de invoering van passend onderwijs in het mbo blijkt dat 45% van de ondervraagde mbo-instellingen nooit of slechts incidenteel beleidsmatig met de gemeente overlegt over passend onderwijs. Het aantal mbo-instellingen dat aangeeft samen te werken met gemeenten met betrekking tot passend onderwijs is zelfs teruggelopen van 65% in 2014 naar 51% in 2016. Om deze reden is het gewenst een wettelijke verplichting tot deelname aan dit overleg voor te schrijven.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom voor het aantal van maximaal 20.000 voortijdig schoolverlaters is gekozen en waarom een verdere terugdringing door haar als een onmogelijkheid wordt gezien.

Het vorige kabinet heeft de doelstelling van maximaal 20.000 nieuwe vsv’ers in 2021 (gemeten over schooljaar 2019/2020) bepaald. Bij het vaststellen van deze doelstelling is een inschatting gemaakt dat verdere reductie van de uitval mogelijk is en nóg meer jongeren in staat zouden moeten zijn om een startkwalificatie te halen. Deze inschatting volgde op een analyse van de uitvalcijfers van de afgelopen jaren en van de toekomstige instroom. Tevens kwam uit de meerjarige evaluatie van het vsv-beleid uit 2016 naar voren dat het merendeel van de ondervraagden (mensen van gemeenten, instellingen, RMC, leerplicht, overheid) onderschrijft dat er nog volop mogelijkheden zijn voor verdere reductie van de uitval. Ik realiseer me dat het behalen van deze doelstelling een pittige opgave zal zijn, maar ben tegelijkertijd van mening dat hier ambitie gepast is: het gaat immers om de toekomst van jongeren. De huidige doelstelling loopt tot 2021. Daarna zal ik een voorstel doen voor een eventuele aanscherping van de doelstelling.

De leden van de D66-fractie vragen wanneer de pilots om de kwalificatieplicht te verhogen tot 21 jaar starten, waar ze uit bestaan en wat de kosten daarvan zijn. Deze leden zien graag de resultaten van de pilots tegemoet.

Op dit moment wordt verkend hoe die maatregel uit het regeerakkoord kan worden uitgevoerd. Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat zij voor de zomer van 2018 een brief zal ontvangen hoe dat kan worden aangepakt. Ik zal deze brief ook aan uw Kamer doen toekomen.

De leden van de PVV-fractie vragen of niet intrinsiek gemotiveerde jongeren met psychiatrisch gerelateerde problemen en ernstige gedragsproblematiek niet beter in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) tot hun recht komen of direct zouden moeten worden begeleid naar werk.

Voor elke jongere moet gezocht worden naar de op dat moment meest passende plek. Dat is in eerste instantie een plek in het onderwijs, maar kan ook werk, zorg of een combinatie van de drie zijn. De begeleiders van de jongere vanuit school, gemeente en/of zorg weten – samen met de jongere en zijn of haar ouders – te bepalen wat de best passende vervolgstap is. Het wetsvoorstel gaat daarbij niet over het verwijzen van jongeren naar een specifieke schoolsoort.

Velen hebben – ondanks hun beperkingen – meer in hun mars. Het kunnen behalen van een startkwalificatie is belangrijk voor de kansen van de jongeren op de arbeidsmarkt op korte en lange termijn. Het is gewenst dat jongeren met een zo stevig mogelijke basis naar de arbeidsmarkt gaan. Ook voor jongeren binnen de doelgroep waarnaar de leden van de PVV-fractie verwijzen, kan het beroepsonderwijs het best passend zijn. Deze jongeren moeten de kans krijgen om beroepsonderwijs te volgen. Mbo-instellingen hebben binnen de lumpsum middelen voor passend onderwijs beschikbaar. Op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap/chronische ziekte (Wgbh/cz) zijn mbo-instellingen verplicht om aanpassingen te doen voor studenten met een beperking.

Als het vso voor deze jongeren het meest passend is, zou hij of zij binnen het vso een opleiding moeten kunnen volgen. Dat kan een opleiding gericht op het behalen van een diploma zijn (uitstroomprofiel vervolgonderwijs), maar ook een opleiding die de jongere voorbereidt op een plek op de arbeidsmarkt (uitstroomprofiel arbeidsmarkt).

Jongeren die in staat zijn om diplomagericht onderwijs te volgen hebben het recht om door te stromen naar het vervolgonderwijs. Bovendien hebben ze een kwalificatieplicht zolang ze minderjarig zijn. Als een vmbo-school doorlopende routes met het mbo biedt, kunnen vso-leerlingen daar ook gebruik van maken. Als een jongere in het VSO het uitstroomprofiel arbeidsmarkt volgt, betreft dit in principe werk onder het niveau van de entreeopleiding. Dit is zeker niet voor elke jongere met (psychische of gedrags-) problematiek de best passende route, omdat sommigen werk op een hoger niveau aankunnen.

Voor andere jongeren binnen de doelgroep die de PVV aanstipt, is begeleiding naar werk de (op dit moment) best passende route.

Het is van belang dat voor elke jongere gekeken wordt naar de situatie en mogelijkheden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven