34 808 Wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141), alsmede in verband met de uitvoering van verordening (EU) 2015/847 van het Europees parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PbEU 2015, L 141) (Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn)

C VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 17 april 2018

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel voor de Implementatiewet voor de vierde anti-witwasrichtlijn. Zij hebben daarover de volgende vragen. De leden van de fractie van het CDA sluiten zich bij deze vragen aan.

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog een aantal opmerkingen en vragen.

De leden van de fractie van de SP hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voornoemde wetsvoorstel en het bijbehorende uitvoeringsbesluit. Zij hebben daarover enkele vragen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Graag maken zij gebruik van de gelegenheid de regering hierover enkele vragen te stellen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn. Het wetsvoorstel geeft deze leden aanleiding tot het stellen van de volgende vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerp Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 en hebben daarover nog enkele vragen. Zij onderstrepen het belang van een overtuigend en effectief anti-witwasbeleid.

34 808 Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn

1. Algemeen

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat belangrijke delen van de implementatie van de richtlijn bij AMvB zullen worden geregeld, waardoor de parlementaire controle hierop beperkt is. Is de regering bereid deze AMvB's aan de Eerste Kamer voor te hangen? Tevens vernemen deze leden graag van de regering welke rol de gewenste uniformiteit van de regelgeving binnen Europa speelt bij de formulering van de AMvB’s. En hoe beoordeelt de regering de naleving bij mogelijk onoverzichtelijke en gedetailleerde regelgeving als gevolg van de AMvB’s?

2. Inhoud richtlijn en verordening

Naar verluidt studeert de Europese Commissie op een antwoord op de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van betaalmiddelen waarbij gebruik wordt gemaakt van blockchaintechnieken, zoals de zogenoemde bitcoins, zo brengen de leden van de VVD-fractie onder de aandacht van de regering.

Zij wijzen erop dat deze technieken zo goed als sluitende mogelijkheden bieden tot anonimisering van het betalingsverkeer en daarmee een uiterst geschikt middel voor witwasactiviteiten zijn. Op welke termijn is het antwoord van de Commissie op deze ontwikkelingen te verwachten, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Behoort een snelle aanvulling van onderhavige richtlijn tot de mogelijkheden of wordt door de Europese Commissie gewacht tot een volledig nieuwe richtlijn aan de orde is? Is het voor de regering een optie hierop met (spoed-)regelgeving vooruit te lopen? En zo nee, waarom niet?

3. Hoofdpunten van het wetsvoorstel

Cliëntenonderzoek

De leden van de VVD-fractie lezen in het voorliggende wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting dat ook Nederlandse politically exposed persons (PEPs) of politiek prominente personen (ppp’s) voortaan in alle gevallen onderwerp zullen zijn van «verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen» van hun bank of van andere financiële instellingen waarmee zij betrekkingen onderhouden. De bescherming van financiële persoonsgegevens door de instellingen lijkt volgens deze leden vooralsnog voldoende te zijn gewaarborgd door het van kracht worden van de regels op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming op 15 mei 2018. Echter, voor de leden van de fractie van de VVD gaan aan die bescherming een aantal vragen vooraf betreffende de proportionaliteit van deze verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen alsook aangaande de aard en omvang van de te verzamelen gegevens.

Hoe ver gaan deze verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen precies, zo vragen deze leden, juist waar het in beginsel gaat om situaties waar geen redelijk vermoeden van strafbare feiten hoeft te bestaan? Hebben de instellingen bijzondere opsporingsbevoegdheden? Op welke wijze moeten de instellingen inschatten dat er «aanleiding» is voor een dergelijk cliëntenonderzoek?

Een reguliere bank is geen toezichthouder en evenmin een opsporingsinstantie, zo stellen deze leden. Hebben deze banken de expertise in huis om een juiste inschatting te maken? Alhoewel het ontwerp uitvoeringsbesluit2 een aantal factoren noemt, bijvoorbeeld een creditcardbetaling van 15.000 euro of meer, is het onduidelijk bij welke transacties een PEP (dan wel zijn omgeving) een nader onderzoek kan verwachten. Immers, bij de ene persoon is een dergelijke transactie met een creditcard wellicht een aanleiding voor verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen maar bij een andere persoon niet, dus waarop gaat de instelling die inschatting baseren? Waarom staan daarvoor geen aanvullende criteria in de wet in formele zin, dus in de Implementatiewet zelve?

Op welk moment wordt, wanneer een verscherpt cliëntenonderzoek inderdaad vermoedens van strafbare feiten doet rijzen, het Openbaar Ministerie ingeschakeld? In het ontwerp uitvoeringsbesluit wordt gesproken over het «in de rede liggen» van het doen van meldingen bij politie of OM. Wanneer zal de instelling kunnen of willen volstaan met andere, interne maatregelen? Welke zullen dat dan moeten zijn en hoe ver kunnen die gaan? In hoeverre heeft de cliënt recht op kennisname van die interne maatregelen? Hoe wordt voorkomen dat door onbevoegdelijk optreden bewijsmiddelen achteraf als ongerechtvaardigd verkregen moeten worden beoordeeld en derhalve strafvervolging wordt bemoeilijkt?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe de plicht informatie te verschaffen over onder meer vermogensbronnen zich verhoudt tot het recht van de cliënt zichzelf niet te hoeven incrimineren. Hoe, veel breder bezien, verhoudt de reikwijdte van een verscherpt cliëntenonderzoek zich tot het recht op de persoonlijke levenssferen, meer in het bijzonder, hoe en waar wordt deze reikwijdte begrensd door bepalingen in de wet in formele zin?

Wie besluit per PEP tot de mate van de intensiteit van het onderzoek en in hoeverre dienen daarbij risicoprofielen van cliënten te worden gehanteerd? Een voorbeeld dat de leden van de VVD-fractie graag aan de regering voorleggen: iemand heeft nooit andere inkomsten gehad dan uit arbeid in dienstbetrekking en nu als PEP uit ambtsvervulling. Hoe moet dan worden aangetoond waaruit het aanwezige (gespaarde?) vermogen werd verkregen? Geldt hier dezelfde termijn van vijf jaar voor het bewaren van de persoonlijke administratie als voor de inkomstenbelasting?

Als een cliënt in een verscherpt cliëntenonderzoek groen licht heeft gekregen moet dan later bij iedere, van het normale profiel afwijkende grote transactie, een nieuw verscherpt cliëntenonderzoek worden uitgevoerd, zo vragen deze leden. Een voorbeeld: een cliënt, bij een eerder verscherpt cliëntenonderzoek buiten verdenking gebleken, heeft nooit eerder beleggingsproducten gekocht. Hij krijgt een erfenis, al dan niet uit een ver land en steekt deze in al dan niet volatiele beleggingen. Moet hij opnieuw allerlei vragenlijsten invullen?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering bij wie een geschil kan worden voorgelegd indien een cliënt het niet eens is met uitkomsten van een verscherpt cliëntenonderzoek en de bank zijn uitleg niet accepteert. Met andere woorden, wat is dan zijn juridische positie? Een voorbeeld: een cliënt kan bepaalde vermogensbestanddelen van oudere datum niet (meer) bewijsbaar van een verklaring voorzien en verwerft bovendien zijn reguliere inkomen in algemene handelsactiviteiten waar veel contant geld omgaat. Er is geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, maar de bank vertrouwt het toch niet en zegt veiligheidshalve de rekeningen op die cliënt daar aanhoudt. Andere banken weigeren vervolgens deze cliënt te accepteren. Hoe, zo willen de hier aan het woord zijnde leden weten, wordt een dergelijke situatie opgelost voordat de cliënt als gevolg van ongerechtvaardigde algehele financiële uitsluiting failliet gaat?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe gewaarborgd wordt dat door de instellingen proportionaliteit wordt betracht en onnodige bureaucratie wordt voorkomen; zij stellen vast dat de voorgestelde Implementatiewet niet voorziet in kaders voor de wijze waarop de instellingen welke gegevens moeten of kunnen opvragen bij PEPs en andere betrokkenen. De beantwoording van deze vragen is van groot belang voor hun oordeel over de proportionaliteit, de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van deze wet.

Het geheel overziende, is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat in ieder geval stevig, meer dan nu in het wetsvoorstel is voorzien, regie moet worden gevoerd door toezichthouders, DNB en de AFM, maar zeker ook door het Openbaar Ministerie? Dat derhalve daartoe kaders moeten worden gesteld in de wet zelf, in het uitvoeringsbesluit en door praktische aanwijzingen, bijvoorbeeld door leidraden en guidance te verstrekken aan de financiële instellingen die verplicht worden tot het uitvoeren van verscherpt cliëntenonderzoek? Zullen de hieruit voortvloeiende door de instellingen te hanteren protocollen en procedures voor een ieder kenbaar zijn door de instellingen daarvoor een publicatieplicht voor te schrijven? Heeft de cliënt die aan een verscherpt cliëntenonderzoek is onderworpen recht op een schriftelijke reportage van de uitkomsten en de onderbouwing daarvan, die hij desgewenst ook kan gebruiken om aan zijn eveneens bevraagde relaties te laten zien dat hij «in the clear» is?

Op 31 januari 2018 is een concept-uitvoeringsbesluit ter consultatie voorgelegd, zo merken de leden van de fractie van de VVD op. De consultatietermijn is inmiddels gesloten en de tekst van het ontwerp uitvoeringsbesluit3 is na verwerking van de reacties, begin april aan de beide Kamers toegezonden. In hoeverre en op welke wijze wordt reeds in dit ontwerp uitvoeringsbesluit de hiervoor bedoelde regiebehoefte geadresseerd, zo vragen deze leden tot slot.

De leden van de PVV- fractie constateren dat naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel de Volksbank (een staatsbank) en haar dochterondernemingen alvast begonnen zijn met de implementatie van de voorgenomen wet, in het bijzonder met het verscherpt cliëntenonderzoek. Omdat de door deze banken uitgezette formulieren een goede illustratie vormen van de feitelijke uitwerking van deze wet indien deze zou worden aangenomen, is een kopie hiervan bijgevoegd als bijlage bij dit voorlopig verslag.4 De leden van de PVV-fractie hebben, mede aan de hand hiervan de volgende vragen.

Mag uit het feit dat een specifiek formulier is ontworpen voor het inwinnen van gegevens van Nederlandse politiek prominente personen (ppp’s) worden afgeleid dat deze groep tot de zwaarste criminelen behoort betreffende het risico op witwassen van geld of financieren van terrorisme, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Zo ja, uit welke misdaadstatistieken blijkt dit? Is deze vorm van criminaliteit nog partijgebonden? Wat is daar tot nu toe tegen ondernomen? Zo nee, waarom de verscherpte belangstelling voor deze groep, zo vragen deze leden. En hoe moeten banken weten of hun cliënt een ppp is? Wat zijn de sancties die banken tegenover klanten hebben die naar de mening van de bank de vragenlijst onvoldoende nauwkeurig of niet invullen?

Al jaren beweert de Nederlandse regering dat het voor de heffing op vermogensrendement niet mogelijk is dit rendement nauwkeurig te berekenen, zo stellen deze leden vast. Kan de regering aangeven hoe een cliënt van de bank nu een vermogen dat bijvoorbeeld in 10 tot 40 jaar is opgebouwd, zou moeten kunnen specificeren naar herkomst qua besparingen uit inkomen, pensioen, inkomsten uit een bedrijf, erfenissen, rendement op aandelen of huurinkomsten? Hoeveel jaar denkt de regering dat een Nederlander zijn financiële geschiedenis kan reproduceren? Hoeveel jaar is de burger verplicht zijn volledige financiële geschiedenis te bewaren? Is de Nederlander überhaupt verplicht andere gegevens dan die de Belastingdienst nodig heeft te bewaren? Kan een Nederlander zijn belastinggegevens over voorgaande jaren opvragen en zo ja, over welke periode?

De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest het uitzoeken van de financiële handel en wandel van haar burgers door private ondernemingen, zoals banken en verzekeringsmaatschappijen, te laten doen in plaats van deze gewoon bij de Belastingdienst op te vragen. Kan de regering aangeven of al bekend is of in andere landen politici op dezelfde wijze als in het huidige wetsvoorstel wordt voorgesteld, worden bevraagd? Zo ja met welk resultaat en in welke landen, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van de SP constateren dat in de Implementatiewet een aantal personen

geacht wordt te behoren tot een groep cliënten van financiële instellingen waarnaar deze instellingen een verscherpt cliëntenonderzoek moeten doen vanwege het hoge risico op witwassen van geld of het financieren van terrorisme. Het betreft leden van de Nederlandse regering en van het parlement, hoofdbestuursleden van politieke partijen, leden van het hooggerechtshof, leden van de Rekenkamer, bestuurders van de Nederlandse Bank en staatsbedrijven, ambassadeurs en hoge officieren en bestuurders van internationale organisaties, alsmede de echtgenoten, ouders en kinderen van voorgenoemde mensen met een publieke functie. De leden van de SP-fractie vragen de regering welke feiten ten grondslag liggen aan de veronderstelling dat deze groepen mensen met een publieke functie en hun familieleden een hoog risico vormen met betrekking tot witwassen van geld en het financieren van terrorisme.

Hoe denkt de regering dat de banken te weten kunnen komen dat hun cliënten tot bovenvermelde groepen met een hoog risico behoren, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Deze leden lezen dat wanneer de banken een financiële relatie met een persoon uit de risicogroepen aangaan, ze een verscherpt cliëntenonderzoek moeten doen. Geldt dat voor het openen van een betaalrekening, een spaarrekening en een beleggingsrekening, ongeacht welk bedrag hierop gestort wordt?

Bij de invoering van de Implementatiewet moeten de banken en andere financiële instellingen ook een verscherpt onderzoek doen naar hun bestaande cliënten met een hoog risico. In de praktijk (gezien de brief die de ASN-bank ter uitvoering van de Implementatiewet reeds verstuurde) lijkt dit neer te komen op een onderzoek naar de herkomst van het vermogen van deze cliënten. Daarbij wordt gesteld dat cliënten hun verhaal kunnen onderbouwen met salarisstroken, belastingaangiften en dergelijke. Deelt de regering de opvatting van de leden van de SP-fractie dat dit een voor de cliënt onmogelijke opgave is, zeker als het over vermogensopbouw uit al lang vervlogen jaren gaat en temeer daar er in Nederland geen bewaarplicht voor dat soort documenten bestaat?

4. Gegevensbescherming

Persoonsgegevens in het kader van het cliëntonderzoek

Het is de leden van de PVV-fractie bekend dat ook familieleden van ppp’s het als bijlage toegevoegde formulier met de brief van de bank reeds ontvangen hebben. Dat roept bij deze leden de vraag op hoe de banken aan de adressen van deze familieleden komen. Hebben of krijgen de banken via bijvoorbeeld de gemeentelijke basisadministratie toegang tot alle familierelaties van ppp’s? Zo niet, hoe moeten ze dan die familierelaties in kaart brengen?

Tevens vragen deze leden of bij de regering of bij de ambtenaren die deze wet geformuleerd hebben, of bij de EU-ambtenaren die aan de basis van deze wet hebben gestaan, ooit het woord «privacy» over de lippen is gekomen. Zijn de in Nederland gebruikelijke privacyregels geheel ondergeschikt aan dictaten uit Brussel? Met andere woorden: als bijvoorbeeld een EU-richtlijn ertoe leidt dat Nederlandse privacyregels met voeten getreden moeten worden, wordt deze dan toch door de Nederlandse regering slaafs opgevolgd, zo vragen de leden van de fractie van de PVV.

Deze leden maken uit de begeleidende brief van de SNS Bank op dat alle dochters van de Volksbank de gegevens onderling uitwisselen. Dat lijkt ook niet te voorkomen, zo stellen deze leden. Om effectief te controleren zullen ook andere banken aan deze uitwisseling doen. Dat betekent volgens de leden van de PVV-fractie dat alle familierelaties én financiële posities en relaties via dochterbanken ook in bijvoorbeeld Turkije, Marokko, Rusland en China bekend zijn. Is de regering het met deze leden eens dat deze wet daarmee eerder (staats)terrorisme bevordert dan tegengaat?

Voorts stellen deze leden de vraag of het bij de regering is opgekomen dat banken deze gegevens voor commerciële doeleinden zullen gaan gebruiken. Al was het alleen maar dat banken gericht zullen proberen klanten, die nu nog bij meerdere banken bankieren, over te halen geheel bij hen te bankieren?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de regering in de memorie van toelichting aangeeft dat een verdere verwerking van persoonsgegevens op grond van artikel 6, vierde lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming is toegestaan indien de betrokkene daartoe toestemming geeft. Deze leden vragen aan de regering op welke wijze deze toestemming dient te worden verkregen en hoe expliciet deze toestemming dient te zijn alvorens de persoonsgegevens worden verwerkt. Is het mogelijk voor de betrokkene om deze toestemming op een later moment in te trekken?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen tevens in de memorie van toelichting dat instellingen de gegevens die zij verzamelen op basis van het cliëntenonderzoek en de transactiemonitoring gedurende een periode van vijf jaar na het beëindigen van een zakelijke relatie of het uitvoeren van een transactie mogen bewaren. Echter, zo lezen zij, de regering geeft ook aan dat instellingen alleen in beginsel gehouden zijn aan deze bewaartermijn. Op welke gronden mogen instellingen van de bewaartermijn afwijken? En op welke wijze wordt er gemonitord dat deze gegevens ook daadwerkelijk worden vernietigd door alle betrokken instellingen?

5. Gevolgen van het wetsvoorstel

Gevolgen voor het bedrijfsleven

De leden van de fractie van de PvdA ontvangen graag een realistische berekening van de administratieve lastenverzwaring waarmee met name MKB-ondernemers geconfronteerd zullen worden, als gevolg van de implementatiewet. En mogen deze leden een uitbreiding van de opsporings- en vervolgingscapaciteit verwachten, zo vragen zij aan de regering.

6. Consultatie

Begrips- en reikwijdtebepalingen

De leden van de fractie van de PVV hebben nog enkele vragen over de positie van familieleden van ppp's. Naaste familieleden van ppp’s hebben, zoals eerder door deze leden aangegeven, eveneens het eerder genoemde formulier met vragen ontvangen. Mag hieruit worden afgeleid dat de regering van mening is dat criminaliteit erfelijk is, zo vragen deze leden. In de wet staat dat de familierelaties van een politiek prominente persoon bij algemene maatregel van bestuur zijn aan te wijzen, zo lezen de leden van de PVV-fractie. Hoe kan de Volksbank dan nu reeds familieleden aanschrijven? Voorts vragen de aan het woord zijnde leden welke specifieke groepen personen of bedrijven tot dezelfde of zwaardere risicoklasse als genoemde ppp’s horen en dientengevolge een vergelijkbaar formulier toegestuurd hebben gekregen?

7. Implementatietermijn

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Europese Commissie Nederland in gebreke heeft gesteld omdat de termijn voor implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn in de Nederlandse wet- en regelgeving is overschreden. Graag vragen deze leden aan de regering wat deze heeft gedaan om deze situatie te voorkomen.

8. Artikelsgewijs

M

De leden van de fractie van GroenLinks lezen in de memorie van toelichting dat het voorgestelde artikel 13a bepalingen omvat met betrekking tot het verstrekken van informatie aan de financiële inlichtingen eenheden van andere lidstaten. Aan een verzoek als bedoeld in het tweede lid van dit artikel wordt niet voldaan indien het verstrekken van de gevraagde informatie zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet. Geldt deze beperking ook op het moment dat de geldende nationale bepalingen ter omzetting van de vierde anti-witwasrichtlijn in een andere lidstaat afwijken van de Nederlandse omzettingen van de vierde anti-witwasrichtlijn?

Ontwerp Uitvoeringsbesluit Wwft 2018

I. Algemeen

Inleiding

Heeft de regering, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, een inschatting van de effectiviteit van de anti-witwasrichtlijn? Is een evaluatie van de effectiviteit van de richtlijn, in samenspraak met de betreffende financiële instellingen, voorzien? Ook op Europees niveau?

Consultatie

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen voorts of de regering een inhoudelijke reactie kan geven op het commentaar van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA) van 3 april jl.5 op het wetsvoorstel Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn en op het commentaar van de Samenwerkende Nederlandse Brancheorganisaties Filantropie (SBF) van 13 april jl.6 op het voorliggende ontwerpbesluit.

Implementatietermijn

Wat is de reden, zo vragen de leden, dat Nederland de termijn waarop het uitvoeringsbesluit in uitvoering had moeten treden (26 juni 2017) ruimschoots heeft overtreden? Zal er een boete van de Europese Commissie volgen? En zo ja, had dit niet voorkomen kunnen worden?

II. Artikelsgewijs

Artikel 2

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering van mening is dat de classificatie van personen en functies zoals opgenomen in artikel 2 van het ontwerp uitvoeringsbesluit voldoende operationeel is. Zijn ook de financiële instellingen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering deze mening toegedaan? Kunnen ze hiermee uit de voeten? Is het, bijvoorbeeld, in alle gevallen helder wat een «internationale organisatie» is? Dit betreft volgens de leden van de ChristenUnie-fractie immers een zeer brede categorie van publieke en politieke organisaties die internationaal werkzaam zijn.

Deze leden vragen waarom leden van provinciale staten en gemeenteraden niet gerekend worden tot de categorie «politiek prominente personen» (ppp’s)? Wat is daarvan de diepere achtergrond? Immers, ook op deze niveaus kan sprake zijn van witwassen en ongebruikelijke financiële transacties, zo betogen de aan het woord zijnde leden. Behoren leden van het Europees parlement overigens tot de categorie ppp’s, zo vragen zij de regering. En daar waar gesproken wordt van leden van een rekenkamer, is dat met inbegrip van leden van regionale en lokale rekenkamers? Lezen de leden van de ChristenUnie-fractie het goed, dat leidinggevenden van (staats)banken niet onder de regeling vallen?

Als gevolg van de publieke consultatie van het ontwerp uitvoeringsbesluit is bepaald dat middelbare en lagere functionarissen niet behoren tot prominente publieke functies. De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat het niet in alle gevallen duidelijk is waar de grens ligt tussen hogere en middelbare functionarissen. Hoe wordt omgegaan met dit grijze gebied?

Artikel 3

Artikel 3 van het ontwerp uitvoeringsbesluit, zo lezen de leden van de ChristenUnie-fractie, betrekt ook kerkgenootschappen als natuurlijke personen die uiteindelijk belanghebbenden (UBO) kunnen zijn. Wat is daarvan de precieze achtergrond? De toelichting op dit punt is volgens deze leden onduidelijk. Wordt hier een enge of brede definitie gehanteerd van een kerkgenootschap? Het begrip «kerk» duidt immers op een specifieke (vaak christelijke) institutionele gemeenschap van gelovigen. Hoe wordt geborgd dat een breed palet van geloofsgemeenschappen onder deze verzamelnaam valt?

Artikel 4

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de reden is dat de cesuur – voor een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan hoduen met witwassen of financieren van terrorisme – bij een transactie in contant geld van € 10.000 en een creditcardtransfer van € 15.000 wordt gelegd. Ligt daar een nadere argumentatie aan ten grondslag? Kan de regering, zo verzoeken de leden van de ChristenUnie-fractie, het vervolgtraject in meer detail schetsen indien een ongebruikelijke transactie wordt vastgesteld? Hoe worden in dit traject privacybelangen en veiligheidsbelangen gewogen en hoe is het toezicht daarop bepaald? Wanneer wordt het OM ingeschakeld en wat is hier de leidraad? Kent het vervolgtraject gecodificeerde stappen? En hoe wordt toegezien op de bewaartermijnen en vernietiging van gegevens, zo vragen deze leden aan de regering.

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de memorie van antwoord uiterlijk binnen vier weken aan de Eerste Kamer te doen toekomen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, De Grave

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD), Backer (D66), Ester (CU), De Grave (VVD), (voorzitter), vacature (CDA), (vice-voorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV), Bruijn (VVD), vacature (PVV), Van Apeldoorn (SP), N.J.J. van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Prast (D66), Van Rij (CDA), (vice-voorzitter), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), vacature (PvdA) en Overbeek (SP).

X Noot
2

Kamerstukken I, 2017–2018, 34 808, B, Bijlage Ontwerp Uitvoeringsbesluit Wwft 2018, ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffienummer 162823.

X Noot
3

Kamerstukken I, 2017–2018, 34 808, B, Bijlage Ontwerp Uitvoeringsbesluit Wwft 2018, ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffienummer 162823.

X Noot
4

Zie PDF-bijlage bij dit voorlopig verslag.

X Noot
5

Brief van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA) van 3 april 2018 aan de Eerste Kamer, ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffienummer 162024.01.

X Noot
6

Brief van de Samenwerkende Nederlandse Brancheorganisaties Filantropie (SBF) van 13 april 2018 aan de Eerste Kamer, ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffienummer 162823.01.

Naar boven