Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 maart 2018
Tijdens de plenaire behandeling op 21 februari jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 55,
debat Implementatiewet van de vierde anti-witwasrichtlijn) van het voorstel voor de
Implementatiewet van de vierde anti-witwasrichtlijn heb ik uw Kamer de aanvaarding
van het amendement van de leden Van der Linde en Leijten (Kamerstuk 34 808, nr. 8) ontraden en toegezegd met de leden in overleg te treden over de mogelijkheden om
het amendement aan te passen. Het overleg heeft ertoe geleid dat ik aanvaarding van
het gewijzigd amendement niet langer ontraad maar het oordeel daarover aan Uw Kamer
overlaat. In deze brief licht ik dit nader aan u toe.
Het amendement strekte aanvankelijk tot een verdubbeling in artikel 31 respectievelijk
32 van de hoogte van in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet voorkoming witwassen
en financieren terrorisme opgenomen bestuurlijke boetes. Het betrof daarbij zowel
de verdubbeling van de nominale boetes als de verdubbeling van het percentage bij
de omzet-gerelateerde boete. Het gewijzigde amendement houdt geen verdubbeling meer
in van de nominale boetes, maar nog wel een verhoging van het percentage bij de omzet-gerelateerde
boete van 10 percent tot 20 percent (Kamerstuk 34 808, nr. 12).
In het debat van 21 februari heb ik melding gemaakt van het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State over de sanctiestelsels van 14 september 2015 (Stcrt. 2015, nr. 30280). De Raad van State wijst erop dat de hoogte van mogelijk op te leggen boetes in
het punitieve bestuursrecht bij soortgelijke overtredingen sterk uiteenlopen en van
strafrechtelijke boetes nogal eens afwijken. Deze scheefgroei heeft volgens de Raad
van State niet alleen geleid tot wetgeving die steeds moeilijker te motiveren is.
Deze ontwikkeling is ook mede de aanleiding geweest voor een steeds strenger wordende
beoordeling van boetestelsels door de bestuursrechter. Daarbij gaat het niet alleen
om de toetsing van de boetestelsels aan de toepasselijke mensenrechtenverdragen, maar
ook om de uitvoering van het boetebeleid door bestuursorganen en om de oplegging van
bestuurlijke boetes in concrete gevallen. In de reactie op het advies, die het kabinet
nog voor de zomer aan u zal toezenden, zal het kabinet nader ingaan op de gewenste
verhouding tussen de punitieve stelsels in het bestuursrecht en het strafrecht.
Ik heb de tekst van het gewijzigde amendement tegen de achtergrond van het voorgenomen
kabinetsbeleid beoordeeld. Ik merk daarbij op dat, waar een (herhaalde) verhoging
van nominale bedragen op enig moment mogelijk haar zeggingskracht verliest, de omzet-gerelateerde
boete een krachtig instrument is om ook richting de grote en zeer kapitaalkrachtige
ondernemingen effectief handhavend te kunnen optreden.
Zonder inhoudelijk op de kabinetsreactie vooruit te willen lopen, kan ik uw Kamer
meegeven dat aanvaarding van het amendement in zijn gewijzigde vorm met het voorgenomen
kabinetsbeleid beter in overeenstemming is te brengen.
Het oordeel over de voorgestelde verhoging van het percentage laat ik dan ook aan
Uw Kamer.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus