34 795 Uitvoering van de Verordening (EU) nr. 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (PbEU 2016, L 183) en de Verordening (EU) nr. 2016/1104 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen (PbEU 2016, L 183) (Uitvoeringswet Verordening huwelijksvermogensstelsels en Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerde partnerschappen)

Nr. 6 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 11 juni 2018

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 6 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

Aan artikel 88 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Dit artikel is van toepassing ongeacht het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten, indien de andere echtgenoot zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland ten tijde van het verrichten van een rechtshandeling, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6b

Na artikel 270 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 271

1. De artikelen 35, 36, 39, 40 en 41 van Boek 10, zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Uitvoeringswet Verordening huwelijksvermogensstelsels en Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerde partnerschappen, blijven van toepassing op rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoten die op of na 1 september 1992 maar voor 29 januari 2019 in het huwelijk zijn getreden, tenzij deze echtgenoten op of na 29 januari 2019 het op hun huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht bepalen.

2. Het opschrift van Titel 3, Afdeling 3, en de artikelen 42, 43, 44, 46, 47, 48, 50, 51, 52 van Boek 10, zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Uitvoeringswet Verordening huwelijksvermogensstelsels en Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerde partnerschappen, blijven van toepassing op het huwelijksvermogensregime van echtgenoten, die op of na 1 september 1992 maar voor 29 januari 2019 in het huwelijk zijn getreden, tenzij deze echtgenoten op of na 29 januari 2019 het op hun huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht bepalen.

3. De artikelen 64, 65, 67, 68 en 69 van Boek 10, zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Uitvoeringswet Verordening huwelijksvermogensstelsels en Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerde partnerschappen, blijven van toepassing op rechtsbetrekkingen tussen de partners die voor 29 januari 2019 een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, tenzij deze partners op of na 29 januari 2019 het op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap toepasselijke recht bepalen.

4. Het opschrift van Titel 4, Afdeling 4, en de artikelen 70 tot met 78, 80, 81, 82, 84 van Boek 10, zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Uitvoeringswet Verordening huwelijksvermogensstelsels en Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerde partnerschappen, blijven van toepassing op het vermogensregime van partners die voor 29 januari 2019 een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, tenzij deze partners op of na 29 januari 2019 het op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap toepasselijke recht bepalen.

Toelichting

De nota van wijziging voorziet in twee nieuwe artikelen.

Artikel 6a

Artikel 6a voegt een nieuw lid toe aan artikel 88 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit artikel biedt echtgenoten en partners bescherming tegen elkaar door ervoor te zorgen dat de ene echtgenoot bepaalde rechtshandelingen, bijvoorbeeld de verkoop van de echtelijke woning, alleen bevoegd kan verrichten met toestemming van de andere echtgenoot of partner. Verricht een echtgenoot of partner een rechtshandeling in strijd met dit vereiste van toestemming, dan kan de andere echtgenoot of partner deze rechtshandeling vernietigen (artikel 1: 89 BW). De bescherming geldt voor alle echtgenoten en partners, ongeacht het (huwelijks)goederenregime dat op hun vermogen van toepassing is.

Het huidige Nederlandse internationaal privaatrecht kent specifieke regels van conflictenrecht voor de vraag (1) of een echtgenoot of partner toestemming nodig heeft van de andere echtgenoot of partner bij het aangaan van een rechtshandeling (2) en zo ja, voor de vraag wat de gevolgen zijn van het ontbreken van deze toestemming. Deze regels bepalen welk recht van toepassing is op de beantwoording van deze vragen. Voor echtparen is dit het recht van de staat waar de andere echtgenoot – die geen rechtshandeling heeft verricht – tijdens het verrichten van de rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats heeft ex artikel 10:40 BW. Dit artikel geldt ongeacht het recht dat het huwelijksvermogensregime beheerst, aldus artikel 10:41 BW. Voor partners is dit het Nederlandse recht, indien de andere partner ten tijde van het verrichten van die rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, zie artikel 10:68 BW. Op grond van artikel 10:69 BW geldt artikel 10:68 BW ongeacht het recht dat het partnerschapsvermogensregime beheerst.

Naar Nederlands recht hebben voornoemde bepalingen van conflictenrecht betrekking op de artikelen 1:88 en 1:89 BW. Woont de niet-handelende echtgenoot of partner in Nederland, dan geniet hij de bescherming van deze artikelen, gelet op zijn verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer. Het recht dat van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van zijn huwelijk of geregistreerd partnerschap, staat hieraan niet in de weg. Woont de niet-handelende echtgenoot of partner niet in Nederland, maar bijvoorbeeld in België, dan komt hem geen beroep toe op de bescherming van artikel 1:88 BW. In dit geval zijn hoofdzakelijk belangen van in het buitenland gevestigde derden betrokken.

De verordeningen bevatten van voornoemde bepalingen van conflictenrecht – 10:40, 41, 68, 69 BW – afwijkende regels. Het recht dat op grond van de verordeningen van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van huwelijk en geregistreerd partnerschap, is ook van toepassing op de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van elk van de echtgenoten of partners en van beide echtgenoten en partners met betrekking tot het vermogen (artikel 27, aanhef en onder d, van de verordeningen). Dit betekent dat de artikelen 10:40 en 10:68 BW komen te vervallen en daarmee ook de artikelen 10:41 en 10:69 BW.

Ik acht het wenselijk om de bescherming van artikel 1:88 BW te handhaven na de inwerkingtreding van de verordeningen. De niet-handelende echtgenoot of partner die zich in de Nederlandse rechtssfeer bevindt, dient zich beschermd te weten tegen het handelen van zijn echtgenoot of partner, ongeacht het recht dat van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van zijn huwelijk of geregistreerd partnerschap. De verordeningen laten het toe dat een lidstaat bepalingen van het eigen recht als voorrangsregel aanwijst. Dit kan als het bepalingen betreft van bijzonder dwingend recht van de zogenoemde lex fori (het recht van de aangezochte rechter). Dit zijn – kort gezegd – bepalingen waarvan de inachtneming door een lidstaat als zo belangrijk wordt beschouwd voor de handhaving van zijn openbare belangen, dat zij van toepassing zijn op elk geval dat binnen de werkingssfeer ervan valt (artikel 30 van de verordeningen). In de preambule bij de verordeningen wordt als voorbeeld gegeven voorschriften ter bescherming van de gezinswoning (overweging 53 van de preambule Verordening huwelijksvermogensstelsels). In overeenstemming hiermee voorziet de onderhavige nota van wijziging erin, dat artikel 1:88 BW van toepassing is indien de niet-handelende echtgenoot zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland. Deze wijziging geldt eveneens voor de niet-handelende partner (artikel 1:80b BW jo. 1:88 BW).

Artikel 6b

Artikel 6b voorziet in een regeling van overgangsrecht. De Verordening huwelijksvermogensstelsels en de Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerd partnerschap nopen tot aanpassing van de regelingen van conflictenrecht in Boek 10 BW. Deze nota bevat een bepaling van overgangsrecht voor deze wijzigingen van nationaal recht. Dit overgangsrecht wordt opgenomen in de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek omwille van de kenbaarheid hiervan. Aan deze wet wordt een nieuw artikel – artikel 271 – toegevoegd.

In het voorgestelde artikel 271, eerste en tweede lid, van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt bepaald dat de hierin genoemde artikelen uit Boek 10 BW, zoals die luidden voor de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet Verordening huwelijksvermogensstelsels en Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerde partnerschappen van toepassing blijven op (1) rechtsbetrekkingen tussen echtgenoten respectievelijk (2) het huwelijksvermogensregime van echtgenoten die op of na 1 september 1992 maar voor 29 januari 2019 in het huwelijk zijn getreden, tenzij deze echtgenoten op of na 29 januari 2019 het op hun huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht bepalen.

Daarnaast wordt in artikel 271, derde en vierde lid, van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek bepaald dat de hierin genoemde artikelen uit Boek 10 BW, zoals die luidden voor de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet Verordening huwelijksvermogensstelsels en Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerde partnerschappen van toepassing blijven op (1) rechtsbetrekkingen tussen partners respectievelijk (2) het vermogensregime van partners die voor 29 januari 2019 een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, tenzij deze partners op of na 29 januari 2019 het op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap toepasselijke recht bepalen.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven