34 790 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven

Nr. 5 VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN DE ERVEN VAN MW. L.M. V.-A. TE W.2 INZAKE DE BEDRIJFSOPVOLGINGSREGELING IN DE SUCCESSIEWET 1956

Vastgesteld 11 januari 2018

Klacht

Verzoekers, de erven van de holding van hun moeder, verzochten na haar overlijden om vermindering van de hen opgelegde aanslagen erfbelasting, omdat zij meenden in aanmerking te komen voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet 1956. Het verzoek daartoe werd echter afgewezen omdat tijdens haar overlijden niet was voldaan aan de zogenaamde bezitseis ex artikel 35d SW 1956. De oorzaak hiervan schrijven de erven toe aan de Belastingdienst die, ondanks een expliciete toezegging daarover, niet tijdig gereageerd zou hebben tijdens het vooroverleg over de ondernemingsstructuur. Zij verzoeken de Kamer om de Staatssecretaris van Financiën alsnog ertoe te bewegen af te zien van toepassing van de bezitseis en de opgelegde aanslagen erfbelasting dienovereenkomstig te verminderen.

Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen verstrekt aan de commissie.

Feiten

Moeder overleed in de zomer van 2011, nadat in maart 2010 bekend werd dat zij ernstig ziek was. Haar nalatenschap bestond uit alle aandelen uit een familieholding, die alle preferente aandelen in een Beheer BV bezat. Haar drie zoons en een neef hielden alle gewone aandelen

in deze Beheer BV. Omdat de preferente aandelen niet voldeden voor de bedrijfsopvolgingsregeling zoals die volgens de gewijzigde Successiewet 1956 per 1 januari 2010 geldt, zijn deze op 7 april 2011 omgezet in gewone aandelen van de Beheer BV. Vervolgens zijn deze aan de familieholding uitgereikte gewone aandelen in de Beheer BV omgewisseld voor preferente aandelen in de Beheer BV. Daarbij zijn gewone aandelen uitgereikt aan de drie zoons. Bij haar overlijden heeft moeder de aandelen in de familieholding en daarmee indirect gehouden aandelen in de Beheer BV nagelaten aan haar drie zoons.

Een beroep op toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling is door de inspecteur afgewezen, omdat niet werd voldaan aan de zogenaamde bezitseis, namelijk dat erflaatster de gewone aandelen minimaal één jaar direct of indirect in bezit moet hebben gehad direct voorafgaand aan de omzetting in kwalificerende preferente aandelen.

Gemachtige van de erven is van mening dat de Belastingdienst verwijtbaar heeft gehandeld door niet tijdig te reageren in de fase van het vooroverleg dat vanaf juni 2010 heeft plaatsgevonden. Volgens gemachtige heeft de lange behandeltijd van de Belastingdienst ervoor gezorgd dat de structuur van de onderneming niet meer in 2010 kon worden aangepast en daardoor ook niet meer voldaan kon worden aan de bezitseis. De nadere motivering van de reactie van de Belastingdienst op de door gemachtigde begin oktober voorgelegde herstructureringsvariant werd pas op 31 december 2010 ontvangen.

In het najaar van 2015 heeft gemachtigde de Directeur van de Belastingdienst tevergeefs verzocht om met toepassing van de hardheidsclausule conform artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen af te zien van de voor de bedrijfsopvolgingsregeling gestelde bezitseis. In dat geval moet er sprake zijn van een «onbillijkheid van overwegende aard», dat wil zeggen een gevolg dat de wetgever had voorkomen als hij dat bij het maken van de wet had voorzien. Volgens de directeur is er in deze situatie geen sprake van een door de wetgever bedoelde onbillijkheid van overwegende aard. De bezitseis is bedoeld om een bedrijfsopvolging alleen te faciliteren als de onderneming enige tijd door de erflater of schenker wordt gedreven, maar ook om misbruik tegen te gaan, namelijk te voorkomen dat niet-ondernemingsvermogen in het zicht van het overlijden of een schenking wordt omgezet in kwalificerend ondernemingsvermogen. Echter, bij wijze van overgangsmaartregel geldt de bezitseis niet voor een overlijden in 2010 of 2011 bij een bedrijfsopvolging waarbij op 31 december 2009 werd voldaan aan de toen geldende voorwaarden voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling en in 2010 is geherstructureerd om te voldoen aan de voorwaarden die gelden vanaf 2010. Goedkeuring kan worden verleend als de vererfde aandelen kwalificeren voor de bedrijfsopvolgingsregeling. In de onderhavige casus is aan die voorwaarde niet tijdig voldaan.

Verzoekers hebben bezwaar aangetekend tegen de opgelegde aanslagen erfbelasting, maar in april 2016 is dit bezwaar afgewezen op grond van de overweging dat de preferente aandelen in de Beheer BV niet kwalificeren voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling. Er is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om beroep aan te tekenen.

Overwegingen

Volgens de Staatssecretaris was reeds bij het inwerking treden van de Successiewet 1956 per 1 januari 2010 bekend dat de indirect gehouden preferente aandelen niet voldeden aan de voorwaarden en dat er geen overgangsregeling zou komen voor niet kwalificerende preferente aandelen, die op 1 januari 2010 bestonden. In zijn reactie gaat hij in op het argument van gemachtigde dat er sprake is van opgewekt vertrouwen omdat in de door de inspecteur in april 2011 ondertekende herstructureringsovereenkomst is toegezegd dat het bezitsvereiste ziet op

de preferente aandelen, die bij de omzetting zijn ontstaan. Hoewel de bewindsman deze opvatting deelt, kunnen volgens hem de door de omzetting onstane preferente aandelen toch niet kwalifieren voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling omdat moeder binnen een jaar na de omzetting is overleden en daarmee ook ten aanzien van de preferente aandelen niet is voldaan aan het bezitsvereiste.

Aan de hand van een overzicht geeft de Staatssecretaris aan dat de Belastingdienst tijdig heeft gereageerd op de verzoeken van de gemachtigde om een standpunt in de fase van het vooroverleg. Daarnaast heeft de gemachtigde tijdens het vooroverleg zijn plannen tijssentijds nader uitgewerkt en deels aangepast. De bewindsman zegt wel begrip te hebben voor de opvatting dat de motivering van het afwijzend standpunt van de inspecteur lang op zich heeft laten wachten, maar hij deelt niet de mening over de gevolgen die de gemachtigde aan dit handelen verbindt. Feit blijft dat door het overlijden van moeder in de zomer van 2011 de periode van het bezitsvereiste niet is gehaald. Volgens de Staatssecretaris is er ook geen sprake van klachtwaardig handelen door de inspecteur in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.

Oordeel van de commissie3

De commissie stelt vast dat er door verzoekers geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid in beroep te komen tegen de uitspraak op bezwaar tegen de opgelegde aanslagen erfbelasting.

Onder verwijzing naar het Reglement van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven ziet de commissie geen aanleiding om de Kamer voor te stellen in het verzoek te treden nu uit haar onderzoek is gebleken dat adressant beroep had kunnen instellen op enig of met administratieve rechtspraak belast college, doch heeft nagelaten dit te doen.4

Dat gezegd hebbende is de commissie van oordeel dat het standpunt van de Staatssecretaris kan worden gedeeld. De Belastingdienst kan worden aangerekend in de laatste maanden van 2010 niet snel gereageerd te hebben met het verschaffen van een nadere motivering van een afwijzend standpunt ten aanzien van de voorgelegde herstructureringsvariant. Dit laat onverlet dat niet aan het bezitsvereiste voor de bedrijfsopvolging is voldaan.

Voorstel aan de Kamer

Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.

De fungerend voorzitter van de commissie, Bruins Slot

De griffier van de commissie, Roovers


X Noot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

X Noot
2

Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

X Noot
3

De commissie bestaat uit de leden: Bruins Slot (fng. voorzitter) (CDA), Beertema (PVV), Van Raak (SP), Bruins (CU), Ozutok (GL), Sazias (50PLUS), Koopmans (VVD), Raemakers (D66), en de plaatsvervangend leden: Futselaar (SP), Van Rooijen (50PLUS) Van Oosten (VVD).

X Noot
4

Artikel 5, lid 1.b Reglement commissie Verzoekschriften en Burgerinitiatieven (Kamerstukken 2005/2006, 30 140, nr. 13, handelingen 2005/2006, nr. 46).

Naar boven