34 790 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven

Nr. 3 VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN E. W.-P. TE B.2 INZAKE EEN KLACHT OVER AFWIJZING VAN EEN VERZOEK TOT VRIJSTELLING VAN SCHENKBELASTING

Vastgesteld 9 november 2017

Klacht

Verzoekster, een vervolgingsslachtoffer uit WOII, beklaagt zich over de afwijzing van haar verzoek om vrijstelling van schenkbelasting te verlenen over een schadevergoeding die zij van de Duitse overheid heeft ontvangen en die zij heeft nagelaten aan twee achternichtjes. Aangezien verzoekster inmiddels eind 2016 is overleden heeft de vader van de begiftigden het verzoek overgenomen.

Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen verstrekt aan de commissie.

Feiten

Verzoekster was samen met haar broer Joods vervolgingsslachtoffer ten tijde van de Duitse bezetting en uit dien hoofde heeft zij een vergoeding ontvangen van de Duiste overheid vanwege het haar aangedane leed. Haar broer heeft de vergoeding niet ontvangen omdat hij voortijdig overleed. De hoogte van de vergoeding en de datum van uitbetaling zijn niet bekend. In oktober 2015 heeft verzoekster uit vrijgevigheid haar 2 minderjarige achternichten, kleinkinderen van haar overleden broer, elk € 25.000 geschonken in de vorm van een opeisbare vordering bij haar overlijden die bedoeld was als bijdrage in de studiekosten. In de aangifte voor schenkbelasting wordt een beroep gedaan op vrijstelling schenkbelasting wegens het voldoen aan een natuurlijke verbintenis cf. artikel 33, 12e, van de Successiewet 1956.

De inspecteur heeft dit verzoek niet gehonoreerd. De wettelijke vertegenwoordigers van de begiftigden hebben bezwaar noch beroep aangetekend tegen de aanslagen waardoor deze nu onherroepelijk vaststaan.

Overwegingen

In zijn reactie zegt de Staatssecretaris dat een beroep op vrijstelling schenkbelasting wegens het voldoen aan een natuurlijke verbintenis niet slaagt. Hij verwijst daarbij naar de definitie van «natuurlijke verbintenis» in het Burgerlijk Wetboek (BW). Die bestaat onder meer wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon niet rechtens afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt (artikel 3, boek 6 BW). Volgens de jurisprudentie moet worden bepaald of er naar objectieve maatschappelijke maatstaven sprake is van een verplichting uit de moraal of het fatsoen die zo dringend is dat degene ten opzichte van wie de verplichting bestaat, de nakoming ervan mag beschouwen als een hem toekomende prestatie. De inspecteur heeft geoordeeld dat er daar in dit geval geen sprake van is omdat aan de begiftigden geen prestatie ten opzichte van de schenkster toekomt. Zij mochten immers vanwege het hun grootvader aangedane leed geen schenkingen van zijn zus verwachten. De Staatssecretaris deelt deze zienswijze en voegt daaraan toe dat het bijdragen in studiekosten onder de zorg- en onderhoudsplicht van de ouders valt, niet onder een oud-tante. Verder geeft hij aan dat de belasting niet verschuldigd is over de Duitse schadevergoeding voor oorlogsslachtoffers, maar over de schenking van verzoekster aan haar achternichtjes.

Oordeel van de commissie3

De Staatssecretaris heeft ook ongevraagd geoordeeld of er aanleiding is een tegemoetkoming te verlenen op basis van de hardheidsclausule conform artikel 63 Algemene wet inzake rijksbelastingen, met andere woorden of er in dit specifieke geval sprake is van een «onbillijkheid van overwegende aard». Hij acht dit niet het geval Het niet voldoen aan voor vrijstelling van schenkbelasting geldende voorwaarden is op zichzelf geen onbillijkheid van overwegende aard; ook het feit dat het een schenking van een oorlogsslachtoffer betreft, maakt de aanslag in zijn ogen niet onbillijk.

De commissie is van oordeel dat het standpunt van de Staatssecretaris kan worden gedeeld, in het bijzonder vanwege het feit dat de zij zich ervan heeft vergewist dat de bewindsman deze kwestie uitvoerig en zorgvuldig heeft onderzocht en beoordeeld.

Voorstel aan de Kamer

Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.

De fungerend voorzitter van de commissie, Bruins Slot

De griffier van de commissie, Roovers


X Noot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

X Noot
2

Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

X Noot
3

De commissie bestaat uit de leden: Bruins Slot (fng. voorzitter) (CDA), Beertema (PVV), Van Raak (SP), Bruins (CU), Ozutok (GL), Sazias (50PLUS), Bouali (D66), en de plaatsvervangend leden: Futselaar (SP), Van Rooijen (50PLUS, Raemakers (D66)) en Van Oosten (VVD).

Naar boven