34 782 Wijziging van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Kieswet in verband met de introductie van kiescolleges voor de Eerste Kamer voor de Caribische openbare lichamen ten behoeve van de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 24 januari 2018

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen van de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning en voor Koninkrijksrelaties (hierna: de vaste commissies) en de fractie van de PVV over het voorliggend wetsvoorstel. Ik wil, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, allereerst mijn waardering uitspreken voor de voortvarende behandeling van dit wetsvoorstel door de beide Kamers tot nu toe. Dit onderstreept het gezamenlijk streven van de regering en de beide Kamers om de Nederlandse ingezetenen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba de mogelijkheid te bieden om in 2019 invloed uit te oefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer.

De vaste commissies constateren dat de betrokkenheid van de Nederlandse ingezetenen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij verkiezingen van de Eerste Kamer door middel van de instelling van kiescolleges onvermijdelijk een wat complexe structuur is voor een beperkte, maar principieel belangrijke verbetering van de democratische vertegenwoordiging. Zij vragen of de regering nu de lichtst denkbare structuur heeft gekozen, zodat de principiële verbetering niet in uitvoeringsproblemen zal stranden. De commissies stellen een nadere toelichting op dit punt op prijs en zien met belangstelling uit naar de evaluatie na de eerste toepassing van deze wet in 2019.

Zoals de vaste commissies aangeven, leidt dit wetsvoorstel tot belangrijke veranderingen in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Er wordt per openbaar lichaam een nieuw orgaan, het kiescollege, ingesteld waarvoor nieuwe verkiezingen moeten worden georganiseerd. De leden van het kiescollege nemen deel aan de verkiezingen van de leden van de Eerste Kamer. Juist gelet op deze veranderingen, heeft de regering de keuze gemaakt om voor de vormgeving van het kiescollege en de organisatie van de kiescollegeverkiezingen zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande regelgeving over met name de vormgeving van de eilandsraad en de organisatie van de verkiezingen van dat orgaan (in de Wet openbare lichamen Bonaire Sint Eustatius en Saba en de Kieswet). Dit komt de herkenbaarheid voor de inwoners van de openbare lichamen en de betrokkenen bij de organisatie en daarmee de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel ten goede. Waar nodig voor een zo praktisch mogelijke regeling met beperkte uitvoeringskosten, is op onderdelen echter ook afgeweken van bestaande regelgeving. De voorstellen die op basis van deze keuzes zijn gedaan, zullen hieronder nader worden toegelicht.

Wat betreft de vormgeving van het kiescollege wordt voorgesteld om, evenals bij de eilandsraden, een kiescollege per openbaar lichaam in stellen en om wat betreft het aantal leden van het kiescollege aan te sluiten bij het aantal leden van de eilandsraad. Een kiescollege per openbaar lichaam betekent dat voor de uitoefening van de taken van het kiescollege en voor de verkiezingen van dat orgaan geen afstemming hoeft plaats te vinden tussen de openbare lichamen en politieke groeperingen onderling. Hiermee wordt beoogd uitvoeringsproblemen, die veelal door dergelijke afstemming worden veroorzaakt, juist te voorkomen. Ook worden zo min mogelijk nieuwe organen in het leven geroepen. De gezaghebber is, naast voorzitter van de eilandsraad, ook voorzitter van het kiescollege en de eilandgriffier ondersteunt het kiescollege. Anderzijds is de lijst van met het kiescollegelidmaatschap onverenigbare functies zo kort mogelijk gehouden om te bevorderen dat er voldoende kandidaten voor het kiescollege beschikbaar zijn. Daarom kunnen leden van de eilandsraad, eilandgedeputeerden en ambtenaren van het openbaar lichaam – mits zij over het Nederlanderschap beschikken – ook lid zijn van het kiescollege.

Wat betreft de kiescollegeverkiezingen wordt vooropgesteld dat de mate van vereenvoudiging van de organisatie van die verkiezingen door grondwettelijke kaders wordt begrensd. Verwezen wordt naar de eerdere toelichting op de afwegingen die in dit verband zijn gemaakt (Kamerstukken II 2014/15, 33 900, nr. 10, blz. 8 en Kamerstukken II 2017/18, 34 782, nr. 5, blz. 1–2). Uitvoeringsproblemen worden zoveel mogelijk voorkomen door de kiescollegeverkiezingen op dezelfde manier te organiseren als de eilandsraadsverkiezingen. Beide verkiezingen vinden ook op hetzelfde moment plaats. Het samenvallen van de kiescollegeverkiezingen met de eilandsraadsverkiezingen heeft als voordeel dat de kiezer voor twee verkiezingen maar één keer de gang naar het stembureau hoeft te maken, hetgeen naar verwachting een positief effect heeft op de opkomst voor de kiescollegeverkiezingen. Er hoeven bovendien geen afzonderlijke stembureaus en een hoofd- en centraal stembureau te worden ingericht. De stembureaus en het hoofd- en centraal stembureau voor de eilandsraadsverkiezing treden ook als zodanig op voor de kiescollegeverkiezing. Daarnaast wordt geregeld dat politieke groeperingen die reeds zijn ingeschreven voor onder meer de eilandsraadsverkiezingen, ook kunnen deelnemen aan de kiescollegeverkiezingen en zich daarvoor dus niet (apart) hoeven te laten registeren.

Wat betreft de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer door de leden van het kiescollege is uit praktisch oogpunt mogelijk gemaakt dat de politieke groeperingen de kandidatenlijsten tevens in persoon in de openbare lichamen kunnen inleveren (en niet uitsluitend in persoon bij de Kiesraad als centraal stembureau). Daarnaast is voorgesteld het vereiste van een ondersteuningsverklaring bij de indiening van een kandidatenlijst voor politieke groeperingen met een zetel in de Eerste Kamer te laten vervallen. Dit betekent dat uitsluitend partijen die nog geen zetel hebben behaald in de Eerste Kamer en die een kandidatenlijst willen indienen voor de Eerste Kamerverkiezingen, een ondersteuningsverklaring van een kiezer (een kiescollegelid of een statenlid) moeten overleggen.1

Gelet op het voorgaande wordt naar het oordeel van de regering een zo efficiënt mogelijke regeling voorgesteld. Er is, mede gelet op de informele overleggen die met de openbare lichamen zijn gevoerd, geen aanleiding om aan te nemen dat dit wetsvoorstel in de uitvoering tot problemen zal leiden. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat voorafgaande aan de kiescollegeverkiezingen aandacht zal worden besteed aan voorlichting voor betrokkenen en in overleg met de bestuurscolleges van de openbare lichamen en de Rijksdienst Caribisch Nederland zal worden bezien hoe deze voorlichting het beste kan worden vormgegeven.

De leden van de PVV-fractie vragen daarnaast of het motief van de herkenbaarheid ook doorslaggevend is bij de organisatie van alle andere verkiezingen, in het bijzonder bij raadgevende referenda, en of het dan omwille van herkenbaarheid en opkomst onwenselijk is om minder stembureaus in te richten, zoals bij het Oekraïne-referendum in een aantal gemeenten het geval was. Voor een goed verloop van verkiezingen en referenda zijn een goede organisatie en toegankelijkheid voor kiezers noodzakelijke voorwaarden. Dat geldt ook voor de kiescollegeverkiezingen. Voor die verkiezingen is, zoals hiervoor is toegelicht, voorgesteld dat de stembureaus voor de eilandsraadsverkiezingen tevens optreden als stembureaus voor de kiescollegeverkiezingen. Volledigheidshalve wijs ik er nog op dat voor verkiezingen en het raadgevend referendum de instelling van stembureaus in Europees Nederland een taak van het college van burgemeester en wethouders is en in de openbare lichamen een taak van het bestuurscollege. Die zijn daarover verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad onderscheidenlijk de eilandsraad.2

Ten slotte vragen de leden van de PVV-fractie of nader kan worden toegelicht wat tijdens de beraadslagingen wel en niet van de gezaghebber mag worden verwacht. De gezaghebber is voorzitter van het kiescollege, maar is géén lid van het kiescollege. Hij heeft dan ook geen stem in het toelaten van nieuwe leden van het kiescollege en het besluit of de verkiezingen voor het kiescollege goed zijn verlopen. Ook komt hem voor de Eerste Kamerverkiezing geen kiesrecht toe. De gezaghebber is als voorzitter van het kiescollege primair verantwoordelijk voor een ordelijk verloop van de vergaderingen van het kiescollege (die in aantal naar verwachting beperkt zullen zijn3). Hij doet de oproepen tot vergaderingen uitgaan, zit de vergaderingen voor en is belast met de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen. Zo kan hij in geval van verstoring van de orde door toehoorders deze doen verwijderen. Daarnaast heeft de voorzitter een doorslaggevende stem bij het bepalen van de openbaarheid van vergaderingen. De voorzitter kan na een besluit van het kiescollege om achter gesloten deuren te vergaderen alsnog besluiten dat de vergadering in het openbaar wordt gehouden indien hij dit in het kader van het openbaar belang nodig acht.4 Overigens is de vergadering waarin de leden van het kiescollege samenkomen voor de stemming op de kandidaten voor de Eerste Kamer altijd openbaar.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de memorie van toelichting (Kamerstukken II 34 782, nr. 3, blz. 12–13.

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen 2015/16, nrs. 1491 en 1492.

X Noot
3

Kamerstukken II 2016/17, 34 782, nr. 3, blz. 9.

X Noot
4

Het nieuwe artikel 94d van de Wet openbare lichamen Bonaire Sint Eustatius en Saba, gelezen in samenhang met artikel 24, vierde lid, van die wet.

Naar boven