De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het
verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng
is geleverd.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende
zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel
van wet voldoende voorbereid.
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van
de Wet kabelbaaninstallaties in verband met Verordening (EU) nr. 2016/424 van het
Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende kabelbaaninstallaties en
tot intrekking van Richtlijn 2000/9/EG (PbEU 2016, L 81) (hierna: het wetsvoorstel).
Zij hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
en hebben daar nog enkele vragen over.
Algemeen
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering de invloed van de wijziging voor
exploitanten van kabelbanen beoordeelt. Ziet de verordening op precies dezelfde kabelbanen
in Nederland als het wetsvoorstel onder de richtlijn? Zijn er elementen in de verordening
die in de specifieke situatie niet handhaafbaar en uitvoerbaar zijn in Nederland?
Zijn de voorgestelde wijzigingen besproken met de branche? Wat betekent de wijziging
voor consumenten?
De leden van de VVD-fractie vernemen dat de verordening de essentiële veiligheidseisen
waaraan kabelbanen moeten voldoen, niet wijzigt ten opzichte van de richtlijn. Geldt
dat ook voor de (administratieve) kosten van ondernemers die kabelbanen exploiteren?
Zullen verplichtingen zoals de conformiteitsbeoordeling die opgelegd worden aan marktdeelnemers
(fabrikanten, importeurs en distributeurs van subsystemen en veiligheidscomponenten)
leiden tot hogere kosten voor deze groepen? Zijn bovenbeschreven marktpartijen en/of
toeleveranciers hierover geconsulteerd?
De leden van de VVD-fractie vernemen dat het stelsel van toezicht in essentie onveranderd
is. Geldt dat ook voor het toezicht op toeleveranciers? Zo nee, welke invloed hebben
de conformiteitsbeoordelingsinstanties (CBI’s) op de toeleveranciers? Deze leden constateren
dat onder het wetsvoorstel de bevoegdheden van de CBI’s worden uitgebreid. Was dit
naar indruk van de regering nodig voor wat betreft de Nederlandse situatie?
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel extra kabelbanen, doordat er in het wetsvoorstel
ook bij niet-vergunningplichtige kabelbanen sprake kan zijn van toezicht en handhaving,
zullen vallen onder de werking van de wet. Zijn de eigenaren van de tot op heden niet-vergunningplichtige
kabelbanen van deze voorgenomen wijziging op de hoogte gesteld? Zo ja, wat was hun
reactie? Kan dit effect hebben op de operatie van die kabelbanen, bijvoorbeeld via
eisen van verzekeraars?
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor Nederland de gevolgen van de veranderingen
klein zijn. Kan dat in de toekomst veranderen als er onder de verordening nieuwe eisen
worden gesteld? Hoe groot acht de regering het risico van uitbreiding van de verordening,
doordat nu onder één verordening zowel complexe systemen als kabelbanen in natuurlijke
skigebieden in de Alpen als een kabelbaan op een artificiële skibaan gereguleerd worden?
De leden van de VVD-fractie vragen of de wet na invoering geëvalueerd zal worden.
Zo ja, wanneer?
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar de impact van het wetsvoorstel. Kan
daarom een overzicht gegeven worden van de bestaande initiatieven en plannen om te
komen tot de aanleg van kabelbanen die onder de wet komen te vallen? Deze leden zijn
voorts benieuwd of het initiatief om een kabelbaan aan te leggen in Venlo onder de
werking van dit wetsvoorstel komt te vallen en wat daar de gevolgen van zullen zijn.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Veldhoven
Adjunct-griffier van de commissie, Jansma