34 775 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2018

Nr. 133 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2018

Naar aanleiding van de op 28 juni jl. gehouden technische briefing over het RIVM-onderzoek naar chroom-6 bij Defensie (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126), heeft uw Kamer om een brief gevraagd waarin wordt bevestigd dat defensiepersoneel dat nu met chroom-6 houdende producten werkt, altijd voldoende beschermd is.

Defensie heeft bewust twee onderzoeken laten uitvoeren naar de veiligheid van het personeel vanwege chroom-6. De Auditdienst Rijk (ADR) heeft onderzocht of de implementatie van de maatregelen uit het plan van aanpak «verlaging grenswaarde chroom-6» op schema ligt. Hierbij ging het om het verbetervermogen. Daarnaast is aan het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) gevraagd om te rapporteren over de effectiviteit van de toegepaste chroom-6 maatregelen. Het CEAG heeft – als interne Arbodienst – de inhoudelijke expertise en kan oordelen aan de hand van de eerder door het CEAG uitgevoerde onderzoeken naar de blootstelling aan chroom-6 bij de eenheden (de «decentrale werkgevers») van Defensie waar structureel werkzaamheden met chroom-6 worden uitgevoerd.

De ADR geeft aan dat implementatie van maatregelen die relatief eenvoudig zijn te implementeren, zijn gedaan. Een voorbeeld hiervan is het invoeren van een detectiepen. Het aanpakken van de structurele bron- en technisch gerichte maatregelen (zoals het vervangen van chroom-6 in het materieel, het plaatsen van state-of-the-art spuitcabines en het aanschaffen van beter gereedschap om het vrijkomen van stof te reduceren) heeft de volle aandacht, maar de uitvoering vergt naast tijd een betere belegging en prioritering van de acties bij betrokken lijnfunctionaris (eigenaarschap), het beschikbaar stellen van (financiële) middelen en strakkere aansturing vanuit de lijn. De verbeteracties hiervoor zijn al opgestart met als achterliggend oogmerk dat we de toepassing van chroom-6 houdende producten zo veel mogelijk trachten uit te bannen of te reduceren en dat eventuele nieuwe instroom aan chroom-6 houdende producten alleen gebeurt indien het niet anders kan. Omdat we hierbij afhankelijk zijn van onder andere buitenlandse leveranciers van materieel zullen we bezien of gezamenlijk met bondgenoten naar oplossingen kan worden gezocht.

Met de rapportage van het CEAG d.d. 4 juni jl. (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126) wordt antwoord gegeven op bovengenoemde vraag naar voldoende bescherming van het personeel. Het CEAG concludeert in zijn rapport dat de genomen maatregelen afdoende zijn om veilig te kunnen werken met chroom-6. Uit metingen naar de luchtconcentraties chroom-6 bij de huidige werkzaamheden blijkt dat de grenswaardes slechts incidenteel worden overschreden. Waar de luchtconcentratie bij bepaalde werkzaamheden1 nog incidenteel boven de grenswaardes komt, geldt dat men persoonlijke beschermingsmiddelen moet dragen. Bij adequaat gebruik en onderhoud van deze middelen ligt de blootstelling (in het ademmasker) onder de grenswaarde, zo heeft het CEAG vastgesteld. De menselijke factor speelt immers een belangrijke rol bij het functioneren van het veiligheidssysteem. De meetresultaten van de biologische monitoring («chroom-totaal» in de urine) bevestigen de effectiviteit van de toegepaste maatregelen. De hoofdaanbeveling van het CEAG is om de structurele bron- en technische gerichte maatregelen uit het plan van aanpak chroom-6 voortvarend op te pakken zodat persoonlijke beschermingsmiddelen niet of steeds minder nodig zijn. Deze aanbeveling van het CEAG komt overeen met de aanbeveling van de ADR om strikter te sturen op de maatregelen die zijn belegd. Daartoe wordt het bestaande plan van aanpak chroom-6 op dit moment verder verdiept (naar verwachting deze zomer gereed) en wordt de voortgang van de implementatie van de maatregelen periodiek bewaakt en bijgestuurd in het Veiligheidscomité Defensie.

De Staatssecretaris van Defensie, B. Visser


X Noot
1

In het rapport wordt hiervoor de term Similar Exposure Group gehanteerd (zie hoofdstuk 3 voor nadere toelichting)

Naar boven