34 775 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2018

Nr. 141 BRIEF VAN DE ONDERWIJSRAAD

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2018

Uw Kamer heeft de Onderwijsraad advies gevraagd over de manier waarop de overheid het onderwijs bekostigt en de mogelijkheden voor onderwijsinstellingen om hun bestedingen te verantwoorden (Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 7). Met veel genoegen bieden wij u hierbij het advies Inzicht in en verantwoording van onderwijsgelden aan1.

Er zijn veel discussies over de besteding van onderwijsgeld. Volgens de raad kunnen die discussies moeilijk beslecht worden doordat het inzicht in de inkomsten en uitgaven van onderwijsinstellingen voor zowel uw Kamer als het onderwijsveld beperkt is. Dat ligt deels aan hoe complex de bekostiging in elkaar zit en komt deels doordat de verantwoording van bestedingen een stuk beter kan. De raad adviseert om aan beide kanten te werken.

Wat de bekostigingssystematiek betreft, beveelt de raad aan om te blijven werken met lumpsumbekostiging en om terughoudend te zijn met doelfinanciering. Lumpsumbekostiging doet het meeste recht aan twee belangrijke principes van het Nederlandse onderwijsstelsel: de autonomie van instellingen en stabiele bekostiging.

Tekortkomingen van lumpsumbekostiging kunnen beter op andere manieren ondervangen worden. Meer inzicht in de besteding van onderwijsgelden is vooral een kwestie van verantwoording en toezicht. De werking van bestaande mechanismen en organen daarvoor kan verbeterd worden. De raad wijst daarbij uitdrukkelijk naar de uitvoerende organen van de Tweede Kamer en de daarbij behorende taken en verantwoordelijkheden.

Naast de bekostigingssystematiek en de verantwoording gaat de raad ook in op de toereikendheid van de bekostiging. De overheid dient volgens de raad te evalueren of de onderwijsbekostiging volstaat. Dat vraagt om duidelijkheid over de standaarden waaraan toereikendheid wordt afgemeten. Als de Kamer meent dat onderwijsinstellingen naast de wettelijke deugdelijkheidseisen ook aan (ruimere) maatschappelijke opdrachten moeten voldoen en naar hogere kwaliteit moeten streven, dient zij ook te zorgen voor voldoende bekostiging om dat te realiseren.

Tot slot reikt de raad een invulling van het begrip doelmatigheid aan. Daarbij geeft hij aan dat onderwijsinstellingen de doelmatigheid van bestedingen kunnen vergroten door beleidsrijk te begroten en door onder andere gebruik te maken van benchlearning en normering.

Met beleefde groet,

H. Maassen van den Brink, Voorzitter

C. van ’t Veen, Secretaris ad interim


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven