Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juli 2018
Uw Kamer heeft de Onderwijsraad advies gevraagd over de manier waarop de overheid
het onderwijs bekostigt en de mogelijkheden voor onderwijsinstellingen om hun bestedingen
te verantwoorden (Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 7). Met veel genoegen bieden wij u hierbij het advies Inzicht in en verantwoording
van onderwijsgelden aan1.
Er zijn veel discussies over de besteding van onderwijsgeld. Volgens de raad kunnen
die discussies moeilijk beslecht worden doordat het inzicht in de inkomsten en uitgaven
van onderwijsinstellingen voor zowel uw Kamer als het onderwijsveld beperkt is. Dat
ligt deels aan hoe complex de bekostiging in elkaar zit en komt deels doordat de verantwoording
van bestedingen een stuk beter kan. De raad adviseert om aan beide kanten te werken.
Wat de bekostigingssystematiek betreft, beveelt de raad aan om te blijven werken met
lumpsumbekostiging en om terughoudend te zijn met doelfinanciering. Lumpsumbekostiging
doet het meeste recht aan twee belangrijke principes van het Nederlandse onderwijsstelsel:
de autonomie van instellingen en stabiele bekostiging.
Tekortkomingen van lumpsumbekostiging kunnen beter op andere manieren ondervangen
worden. Meer inzicht in de besteding van onderwijsgelden is vooral een kwestie van
verantwoording en toezicht. De werking van bestaande mechanismen en organen daarvoor
kan verbeterd worden. De raad wijst daarbij uitdrukkelijk naar de uitvoerende organen
van de Tweede Kamer en de daarbij behorende taken en verantwoordelijkheden.
Naast de bekostigingssystematiek en de verantwoording gaat de raad ook in op de toereikendheid
van de bekostiging. De overheid dient volgens de raad te evalueren of de onderwijsbekostiging
volstaat. Dat vraagt om duidelijkheid over de standaarden waaraan toereikendheid wordt
afgemeten. Als de Kamer meent dat onderwijsinstellingen naast de wettelijke deugdelijkheidseisen
ook aan (ruimere) maatschappelijke opdrachten moeten voldoen en naar hogere kwaliteit
moeten streven, dient zij ook te zorgen voor voldoende bekostiging om dat te realiseren.
Tot slot reikt de raad een invulling van het begrip doelmatigheid aan. Daarbij geeft
hij aan dat onderwijsinstellingen de doelmatigheid van bestedingen kunnen vergroten
door beleidsrijk te begroten en door onder andere gebruik te maken van benchlearning
en normering.
Met beleefde groet,
H. Maassen van den Brink, Voorzitter
C. van ’t Veen, Secretaris ad interim